Lezen /
Awardwinnaar: Erik Betten
Dit is het vierde topverhaal van Nederlandse bodem dat we op Hebban Fantasy publiceren. Kom regelmatig hier terug, want de aankomende week verschijnen er nog twee winnaars van de Paul Harland Prijs op deze website.
Andere winnende verhalen van de Paul Harland Prijs op Hebban Fantasy:
2005: "De sino van Thordalur" van Auke Pols
2006: "De voet van de Stamper" van Christien Boomsma
2012: "De vis in de fles" van Thomas Olde Heuvelt
Echte liefde
door Erik Betten
Mijn vader is Humor, mijn moeder Misleiding. Mijn bestaan begon als grap en een grap ben ik jaren gebleven. Het had weinig gescheeld of ik was kort na mijn conceptie alweer gestorven en vergeten, maar dankzij mijn moeder heb ik mijn jeugd overleefd. Mijn vader keek niet meer naar me om. Zo gaat dat bij hem. Dat Humor drijft op de kracht van herhaling is een bittere leugen, weet ik uit persoonlijke ervaring. Maar ook leugens hebben hun verdienste.
Mijn naam is Jan de Munge. Toen ik tot leven kwam was ik eventjes niet meer dan alleen Jan. De achternaam kwam even later. Ik was haar vriend die was gaan pissen, maar zo zou terugkomen. Dat vertelde ze als eerste tegen een vervelende kerel die recht uit de wc’s tegen haar aan viel. Die wc was een plaswand met een armoedig straaltje water dat te weinig kracht had om de verzamelde uitscheidingen van het discopubliek weg te spoelen. Op de vloer lag braaksel. Er zijn betere plaatsen om geboren te worden. Toen wist ik niet beter. Ik had me er zelfs thuis kunnen voelen, maar dat was niet de toekomst die zij voor me in gedachten had.
Ze noemde me even later tegenover een vriendin, die om me lachte. ‘Jan? Kun je niets afschrikwekkenders verzinnen dan een Jan?’ Kwetsende woorden, en dat nog geen uur na mijn ontstaan. Zij kwam voor me op. ‘Het is Jan de Múnge voor jou, en hij is hoogleraar toevallig, niet zomaar een scharrel.’ De vriendin bleef lachen, het stomme wicht. ‘Toe maar, een oudere man. Met geld zeker.’ Het was duidelijk dat onze prille relatie niet de onvoorwaardelijke steun genoot van haar vriendenkring.
Ze heet Roos. Die nacht in de disco, acht jaar geleden, ben ik nooit vergeten. Ze was alles voor me, vanaf het begin, maar geregeld twijfelde ik aan haar liefde voor mij. Soms leek haar interesse dood te bloeden, keek ze niet naar me om. Maar net als ik dacht dat ze er helemaal een einde aan zou maken, zocht ze me weer op, proefde mijn naam op haar rode lippen. Meestal in cafés, wat later op de avond. En een paar keer op vakantie in Turkije, waar Roos met diezelfde vriendin naartoe ging. Daar was ze altijd op een merkwaardige manier trots op me, ze beschreef me tegenover elke Turk die ze sprak. Ik trainde in die tijd, fitness, maar ook karate. Een stoere kerel in de kracht van zijn leven, maar op een verwarrende manier tegelijk een bron van vermaak voor Roos en haar vriendin. Mijn academische carrière had ik verwaarloosd. Je kunt niet alles tegelijk zijn.
Ze ontmoette andere mannen. Een jaar of twee woonde ze zelfs samen met iemand. Daar heb ik nooit een probleem van gemaakt. Ze mocht van mij doen wat ze wilde, ik was tevreden met ieder moment dat we samen waren; maar onvermijdelijk groeiden we in die periode uit elkaar. Zo gaan die dingen. Toch bleef ik hopen. Een onverbeterlijke romanticus, zo noemde ze me ooit eens, en ze had gelijk.
Een paar maanden geleden, uit het niets, zocht ze weer contact. Het begon met haar nieuwe baan bij de gemeente. Alles wat volgde, was uit liefde.
‘Ben je getrouwd?’
De vraag overviel Roos. Ze had handen geschud, namen herhaald in de hoop ze sneller te onthouden en zich voorzichtig achter het bureau geïnstalleerd dat haar bureau was geworden, op de stoel die voortaan haar stoel was. De vraag kwam van een griezelig mannetje. Met zijn kleine, vochtige ogen keek hij haar aan. Zijn naam – Buisman – was ze toen alweer vergeten; zijn klamme hand niet. Ze veegde haar eigen hand nog eens af aan haar broek.
‘Ja. Tenminste, nee. Ik heb een vriend.’
Hij lachte als een varkentje, hoog en hortend. Zijn vingers, die net nog zijn vette haar betastten, streken over de rand van haar bureau.
‘Alle mooie vrouwen zijn bezet,’ verzuchtte hij met een geforceerde knipoog.
Roos stelde zich voor hoe hij die geoefend had, flirtend met zijn spiegelbeeld. Alle mooie mannen ook, wilde ze nog terugzeggen, maar dan zou ze niet alleen door de mand vallen als gestaalde vrijgezel, maar tegelijk op dag één een collega beledigen. Ze wenste hem uit haar buurt, met zijn obscene strelingen over haar meubilair, en ging niet in op zijn toenaderingspoging. Het werkte: hij schuifelde weg.
Ze kreeg weinig respijt. Een vrouw van een jaar of veertig rolde over de versleten vloerbedekking naar haar toe. De drie meter legde ze geroutineerd af met haar arm op de leuning van de bureaustoel, haar kin steunend op haar hand. Ze moest hier al jaren werken, schatte Roos in. Haar naam had ze wel onthouden: Thea. Ze had een samenzweerderige glimlach om haar mond.
‘Dat deed je netjes, meisje. Maar je bent nog niet van hem af. Hij is wel je chef, natuurlijk.’
‘Shit,’ dacht ze hardop.
Alle weerzin die ze had moeten overwinnen om deze baan bij de burgerlijke stand te nemen, overspoelde haar weer. Had ze hier vijf jaar Frans voor gestudeerd? Zes maanden in Parijs, een cursus communicatiekunde, drieëndertig sollicitatiebrieven. Was deze baan daarvan de onvermijdelijke uitkomst? En die vrouw hier, met haar moeizame krullen, die in alle richtingen uitwaaierden om niets te missen van wat er in deze bedompte microkosmos voorviel, had zij ook academische triomfen gevierd om hier langzaam te verwelken? In gedachten doopte Roos de vrouw Zieneres.
‘Heb je echt een vriend, of was het om hem af te poeieren?’ Het was de toon van vrouwen onder elkaar: vertel het maar meid, we weten allebei hoe zulke dingen gaan.
‘Ja hoor, ik heb een vent.’ Ze hoopte dat ze overtuigend klonk. Vooralsnog vertrouwde ze hier niemand.
De telefoon redde haar. Met een vloeiende beweging zette Thea zich met haar hakken af en rolde terug naar haar plaats. Ze pakte de telefoon op zonder haar blik van Roos af te wenden.
En zo, na jaren in het gezelschap van schimmige schoolgenoten en karakters van halfvergeten boeken te hebben doorgebracht, blies ze me nieuw leven in. Ik had er jaren op gewacht en ik was er klaar voor. Dit keer zat ik niet in een toilet te wachten tot een opdringerig heerschap was afgedropen, was ik niet mijn gespierde lijf aan het trainen terwijl zij lag te zonnebaden. Dit keer was onze relatie veel duurzamer. We dachten zelfs over samenwonen, bleek al gauw. Wat had het lang geduurd, maar wat was het heerlijk! Overdag werkte ik aan wat het nieuwe standaardwerk over Oud-Franse letterkunde moest worden, mijn vrije tijd besteedde ik aan een nieuwe passie: tuinieren. Wanneer het maar kon, zochten we elkaar op.
‘Leuk weekend gehad?’ De Zieneres probeerde Roos’ lichaamstaal te lezen. Roos voelde zich naakt, maar liet zich niet kennen. Ze knikte opgetogen.
‘Het was heerlijk.’ De krullenbos draaide negentig graden en er klonk een ontevreden hum. Als er iets onverdraaglijk is, dan is het de confrontatie met onbereikbaar geluk. Ontkenning is dan de sterkste bondgenoot.
‘Dat zal wel.’
Roos hoorde de scepsis in haar stem.
‘Hij wist een hotelletje in de Elzas. Maar van de omgeving hebben we uiteindelijk weinig gezien.’ Ze legde een zwoele suggestie in haar stem. Ik raakte opgewonden van de plotselinge herinnering aan die twee hete nachten.
‘Goh. De vorige keer sleepte hij je juist mee naar al die bijzondere kastelen en kerken.’ Nu was het Roos’ beurt om zich gepikeerd weg te draaien van haar gesprekspartner. Terecht. Ze was haar aandacht niet waard. Maar Thea liet niet los.
‘Ik heb nog even zitten zoeken naar dat boek dat jouw Jan geschreven heeft. Kon het nergens vinden op internet. Die hele Jan niet, trouwens.’
Het was het begin van mijn digitale bestaan. Roos besteedde twee hele avonden aan Facebook en een persoonlijke website met literatuurlijst en curriculum vitae. Het resultaat was geweldig. Voortaan was ik buitengewoon hoogleraar Jan de Munge, geboren in Rozendaal in 1962. Ik publiceerde uitsluitend in het Frans, werkte al twee jaar aan mijn magnum opus en gaf daarom tijdelijk geen colleges aan de verschillende universiteiten waaraan ik verbonden was. Op een pasfoto – vakkundig uitgesneden uit een advertentie - keek ik de bezoeker van mijn website indringend aan. Dat ik een bril droeg, verraste me wat. Maar uit alles sprak mijn scherpe verstand, mijn levenslust en verfijning.
Al die eigenschappen miste Buisman. Dat weerhield hem er niet van om Roos bij iedere gelegenheid van zijn begeerte op de hoogte te brengen. Als hij haar chef niet was, had ze hem allang stevig de waarheid verteld. In plaats daarvan liet ze mijn naam geregeld vallen in zijn aanwezigheid, wat zijn lust alleen maar leek te vergroten.
Het liep uit de hand op de vrijdagmiddagborrel. Het was het begin van de vakantieperiode. Het was warm en Roos zag er fantastisch uit in een zomerjurkje. Buisman zou de week erna vrij zijn. Hij nam het ervan. Na zijn derde biertje was het laatste spoortje terughoudendheid verdwenen. Hij wachtte tot Roos naar de wc ging, volgde haar en sloeg toe toen ze weer naar buiten kwam. In het verlaten gangetje versperde hij haar de doorgang met zijn rechterarm. Met zijn vrije hand streelde hij haar schouder.
‘Roosje. Waarom speel je dit spelletje nog met me? Je weet wat ik wil. Ga met me mee en ik zal je eens goed verwennen.’ Zijn mond hing een beetje open. Zijn kikkerogen keken haar aan zonder te knipperen. Roos trok een lelijk gezicht en probeerde onder zijn arm door te duiken. Hij was haar voor. De arm sloot om haar heen en trok haar tegen het zweterige lichaam dat ze al zo lang omzeilde. Buisman ademde zwaar in haar oor. Zijn hand gleed richting rechterborst.
‘Roosje. Geef het nou maar toe. Je wilt dit ook.’
‘Laat me los!’
De engerd had zijn klamme hand nu echt op haar borst en deed een huiveringwekkende poging om met zijn duim haar tepel te vinden. Roos wilde hard schreeuwen, maar realiseerde zich ook hoe vernederend deze scène was. Ze riep mij te hulp.
‘Laat nú los of ik vertel dit aan Jan. Hij maakt je af.’ Buisman was niet onder de indruk. Hij legde zijn lauwe lippen tegen haar nek, terwijl zijn hand van haar borst gleed, over haar buik. Ze wist wat hij wilde doen, en vond de kracht om haar linkerbeen hard omhoog te brengen. Haar knie raakte hem vol in zijn onheilbrengende kloten. Hij schreeuwde het uit. Ze probeerde zich los te rukken, maar hij hield haar nu met beide handen vast. Hij bracht zijn gezicht vlak voor het hare.
‘Vuile hoer. Jij kan op zoek naar een andere baan.’
Roos was laaiend en spuugde hem in zijn gezicht. Ik juichte om haar panache.
‘Jij krijgt de kans niet om me te ontslaan. Jij gaat eraan, klootzak.’
Hij lachte zijn biggetjeslach, maar zonder overtuiging. Toen liet hij los om zijn gezicht af te vegen. Hij aarzelde even, keek haar nog eens fel aan, maar liep toen de gang uit. Roos zou hem nooit meer zien.
Nu ik erop terugkijk, begrijp ik niet zo goed waarom ik aanvankelijk moeite had met mijn opdracht. Roos had me tenslotte heel duidelijke instructies gegeven. Zij wilde het. En wat zij wilde, gebeurde. Zo kwam het dat ik nog diezelfde avond bij Buisman in huis was. Zonder Roos. Hoe ik er kwam, weet ik niet. Hoe ik het voor elkaar kreeg evenmin. Maar het eindresultaat was precies zoals Roos het die middag voor zich had gezien. De kikkerogen starend naar het plafond. De mond bebloed, daaronder de gapende opening waar zijn keel had gezeten. En ook verder naar beneden die chaotische combinatie van bloed, vlees en bot. Alles rood. De kleur van de liefde.
Lees de rest van het verhaal HIER.
Erik Betten (Leeuwarden, 1976) is schrijver, journalist en historicus, in een volgorde die afhangt van de snelst naderende deadline. Zijn gepubliceerde werk bestaat vooral uit non-fictie - cultuurhistorie, landschapsgeschiedenis, sociologie - met als opvallendste titels 'De Fries. Op zoek naar de Friese identiteit' (Wijdemeer, 2013) en 'Het boek van de Ee' (Wijdemeer, 2014).
Op het fantastische vlak was het winnen van de PHP met 'Echte Liefde' het hoogtepunt en zijn verdere publicaties (vooralsnog) beperkt, maar de pen beweegt nog wel, en de geest borrelt...
‘Echte liefde’ verscheen eerder in de gelijknamige bundel van Uitgeverij Verschijnsel. Erik Betten gebruikte toen het pseudoniem Kurt Forel, maar voor deze herpublicatie gebruik hij zijn echte naam.