Bauer literatuurt: De nieuwe generatie
Afgelopen juni was het veertig jaar geleden dat ik voor het eerst voor een medium anders dan de schoolkrant een interview afnam (met de dichter Gerrit Kouwenaar). De tijd is omgevlogen. Zo af en toe dringt het tot je door dat de taken er binnenkort weleens op zouden kunnen zitten.
Geregeld word je even op je plaats gewezen. Je kunt bijvoorbeeld op het laatste moment worden uitgenodigd voor een boottocht met Duitse journalisten in verband met de komende Buchmesse in Frankfurt waar de Lage Landen tezamen eregast zijn. Je krijgt een mailtje waarin duidelijk wordt gemaakt dat de boottocht vooral een ontspannen karakter dient te hebben ‘omdat ze al een heel zwaar programma achter de rug hebben’. Niet te veel praatjes dus. Er waren vooral veel bestuurders uit beide kampen aan boord. Een piepjonge Nederlandse web-journaliste: ‘Dus jij bent al bijna zestig? Tsjonge. Een oude rot. Ik hoorde dat je af en toe ook voor een blog schrijft.’ Alsof je niet … en … én ook nog… en zelfs daarnaast… Ik knikte, ben dolgraag literair bloemetjesbehang.
Al drukdoende ben je inderdaad ongemerkt ouder geworden. Aan verbitterdheid doe je ondanks het verregaande opportunisme nog steeds niet, maar de mensen (rond het boek) maken je weleens moedeloos. Het is misschien ook tijd om het schrijfstokje over te geven. Met een stapel boeken trok ik me terug in een negentiende-eeuwse boerderij in de Eifel.
Niets is voor de eeuwigheid, je legt hoogstens vast voor een paar generaties. De betrekkelijkheid der zaken werd eens te meer duidelijk toen ik bij een plaatselijk stenenmuseum een meteoriet bestaande uit ruimte-ijzer in mijn handen kreeg gedrukt die ouder is dan onze zon. De ware kei in dit privémuseum was de gedreven amateur-geoloog, die zijn hele leven had gewijd aan het verzamelen van de schatten van moeder aarde. Zelden zulke informatieve uren doorgebracht. De man moet lezingen gaan geven. Hij poetste subiet mijn eigen enthousiasme-steen weer enigszins op. De ware creatieveling laat zich niet ontmoedigen. ‘Goed gedaan, hoor’, het adagium van deze tijd, is de absolute dooddoener voor waarlijk grootse zaken.
Boeken zijn onschuldig, ze kunnen zelfs helen. En er is hoop. Opvallend veel jonge schrijvers weten met hun eerste of tweede boek de juiste snaar te raken. Nathan Hill (1976) uit Iowa was midden twintig toen bij een auto-inbraak in New York zijn computer en de back-up met al zijn verhalen werden gestolen. Hij was daardoor weliswaar een tijdje van de wereld, met een spelletjescomputer om precies te zijn. Maar van lieverlee begon hij aan een magnum opus, een pluriforme tijdgeestroman waarin politiek, de Occupy protesten, sociale media, Noorse mythologie, gokken op het net en de academische wereld met de verhalen van gewone mensen werden verweven. Twaalf jaar later is The Nix wereldwijd verkocht en wordt het werk geroemd als passend in de traditie van Charles Dickens en John Irving.
Lees verder op pagina 2.