Bauer literatuurt: Mooischrijverij
Stefánsson doet zichzelf te kort. Zijn taal is heel erg poëtisch zonder dat het een moment stoort. Dat komt omdat hij heel organisch te werk gaat. Hij vertelt niet alleen een verhaal, maar schept een geheel nieuw eigen universum, waarin zijn idioom als het ware de universele taal is. In die wereld heb je geen metaforen nodig. Het boek als geheel is de metafoor. Het vereist een bijzondere luciditeit. Een poëtisch bewustzijn dat je ook vindt bij Nobelprijswinnares Herta Müller (1953). Zij groeide op in een Duitstalige enclave in Roemenië. Het sterk poëtische karakter van haar proza is te danken aan het (onvrijwillige) verbond van beide talen. De vreemde taal als ijkpunt. Vertaal maar eens een Nederlands gezegde letterlijk naar het Engels. Het levert vrijwel altijd een origineel beeld op, in veel gevallen neigend naar het absurdistische. Het bespelen van verschillende klavieren zorgt voor meerstemmigheid.
Müller: ‘Rangschikken is het belangrijkste wat we met taal doen. Ik verzamel letterlijk woorden door ze uit te knippen uit tijdschriften. Ik archiveer ze en maak er collages van op briefkaarten. Die beperking versterkt mijn taal. De collages zijn de essentie van mijn schrijverschap. Ik schijn oog te hebben voor het poëtisch detail, mijn proza zou er op drijven. Sommige auteurs zijn bezig met een panorama. Ik blijf liever bij het kleine. Ook in de natuur. Mij zie je niet op een berg, ik blijf in het dal. Het criterium voor de kwaliteit van een tekst is voor mij altijd dit ene geweest: ontstaat er een zwijgend dwalen in je hoofd of niet? Worden je gedachten onmiddellijk naar de gebieden getrokken waar geen woorden zich kunnen ophouden?’
Een tekst die je dus écht beroert, zonder dat je het precies kunt duiden, terwijl de woorden als vanzelfsprekend zijn. Daar draait het om. Waarschuwing! Ik ga, excuus alvast, even poëtisch los:
Het is zaak om als schrijver je eigen taal op te eisen om in het reine te komen met de chaos om ons heen. De taal niet als een vluchtweg, maar als een subtiele toegangspoort tot de werkelijkheid. Als symbool van een (vergeten) samenzijn van de inborst en de buitenwereld. de taal als een trilsnaar die bewustwording bevordert en het tijdloze in herinnering brengt.