Meer dan 5,6 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×

Terug

Lezen /

Een kort verhaal van Peter de Zwaan

Als we goed hebben geteld heeft Peter de Zwaan vierentwintig misdaadromans op zijn naam staan sinds zijn debuut 'Dietz' in 1992. Tegenwoordig is hij naast de schrijver óók uitgever van zijn eigen boeken. We zijn vereerd met zijn bijdrage aan de derde editie van de Nederlandse Thriller Tiendaagse: een kort spannend verhaal getiteld 'Bij de voordeur'.

Bij de voordeur

Het was niet de man die me dwarszat, het waren de twee vrouwen aan de overkant. Ze leken op elkaar. Moeder en dochter in toeristenkleding: makkelijke schoenen, korte broek, shirt dat strak genoeg zat om zweetplekken onder de oksels te vermoeden, haar met een elastiekje om de nek droog te houden, zonnebril boven het voorhoofd. Ze keken naar alles behalve naar mij en naar de man tegenover me die oogde of hij nooit had getranspireerd. 32 Graden in New Orleans en dan fris zijn als een hoen in een pak, een dichtgeknoopt overhemd, een das met een Windsorknoop. Zwarte schoenen natuurlijk en zwarte of donkerblauwe sokken, reken maar.

‘Verstond je me niet?’ vroeg hij. ‘Is het omdat ik klein ben of omdat je niet tegen pistolen kunt?’
‘Omdat je niet zweet,’ zei ik, ‘en omdat je vrouw en dochter doen of ze er niet zijn.’ Hij keek niet achterom. ‘Geen familie. Ik vroeg of je Aabelson heet.’ De vrouwen liepen een stukje door, stonden stil, de oudste keek de straat af, de jongste over moeders schouder naar mij. Toen we oogcontact kregen, maakte ze een schrikbeweging.
‘Nee,’ zei ik. ‘Zo heet ik niet.’
‘Volgens mijn informatie wel.’
‘Informatie van wie?’
Hij maakte een beweging met een hand. ‘Dit is een Vektor CP1. Gewicht driekwart kilo en ik hou ’m al een poosje zo. Dan begint-ie te wegen.’ De vrouwen liepen door tot de hoek, bleven staan, keken links en rechts en draaiden zich om toen ze duidelijk hadden gemaakt dat in de zijstraat niets te beleven was.
‘Informatie van wie.’
‘Van een meneer. Ze heten altijd meneer. Meneer Johnson, meneer Smith, als ze fantasie hebben meneer Auberginois of meneer Maakjenietdrukomeennaam.’
‘Weet je wel hoe je zelf heet?’
‘Ja,’ zei hij. Geen ongeduld in zijn stem, geen haast, geen irritatie. ‘Dat weet ik, maar je zou het niet geloven.’
‘Johnson of Smith?’
‘Schmidt, met ch en dt. Jij bent dus niet Aabelson?’
De vrouwen stonden op vrijwel dezelfde plek als toen de man aanbelde. Het verschil was de zonnebril. Die zat nu voor de ogen waardoor ze me aan durfden te kijken.    
‘Zou je het pistool gebruiken als ik Aabelson was?’ Als hij recht vooruit keek, zag hij de opdruk van mijn T-shirt: Coors. Om mijn gezicht te zien moest zijn hoofd achterover. Boven de Windsorknoop verscheen een adamsappel die bewoog toen hij slikte.
‘De opdracht is Meeks,’ zei hij. ‘Aabelson is een goed begin.’ Zijn stem bleef ontspannen, maar ik zag zijn ogen van kleur veranderen. Donkerder blauw nu. De lijnen rond zijn mond werden dieper. Halfweg vijftig, gokte ik. Ik laat me binnen nu en dertig seconden neerschieten door een man van halfweg vijftig die dertig centimeter kleiner is en vijftig pond lichter. Ik had opengedaan omdat ik Little Levy verwachtte. Hij kwam elke werkdag om deze tijd, twelvepack in een hand, omdat er tegen vijf uur voldoende schaduw voor mijn huis was om uit de zon op de veranda te kunnen zitten en te kijken naar al de mensen die door de straat gingen, gemiddeld drie per uur, dat was vier of vijf per twelvepack.
‘Je staat op de foto,’ zei ik. Minstens twee foto’s. De vrouwen waren bezig met selfies, maar hielden hun iPhone net te hoog of te veel opzij. ‘Ik denk vier foto’s, of zes. Je zult weg moeten lopen zonder je om te draaien.’
Hij vond het niet leuk, maar dat zag ik alleen aan zijn ogen. ‘Het kan binnen. Als ik merk dat je wat aanlult dan schiet ik waar het pijn doet, mij maakt het niet uit.’ De vrouwen waren sneller. Ze liepen op ons af, iPhones in de hand.
‘Bent u ...,’ vroeg de jongste.
‘We zagen u in de krant,’ zei de oudste.
‘Over dat u lijfwacht was en werd neergeschoten en ...’ Ze kreeg gebrek aan adem, ruime shirts zijn beter als je in New Orleans bent, net als een beha waar niet te veel uit puilt.
‘Er was een foto bij en Mary-Lee zei dat u het was.’
‘Je dochter?’ De jongste trok een zuur gezicht.
‘Dat denken ze altijd, omdat ik een nakomertje ben. Zuster. Anne-Lee is de oudste.’
‘Allebei Lee’s?’ Ze keek een ogenblik verward.
‘Van mijn vader. Hij wilde jongens en kreeg zes meiden, Anne-Lee, Joanne-Lee, Sybil-...’ Ik hoorde Schmidt grommen en kreeg een visioen van drie lichamen op warm asfalt.
‘Sorry.’ Ik wees achter me. ‘Kom maar binnen, daar is het koeler.’ Schmidt ontblootte zijn tanden.

Allemaal in het huis, of hij het zelf had bedacht. Voor hij een stap kon zetten werd hij opzij geduwd door Mary-Lee die haar iPhone omhoog hield.
‘Ik zag dat u merkte dat we foto’s hebben gemaakt. Dat mocht toch wel? Ik bedoel, we komen uit Montgomery en daar stond u vorige week in de krant bij een stuk over lijfwachten. Zo dapper en toen we u zagen, zeiden we meteen: dat is ’m.’
Ik was ingehuurd voor een dag, lijfwacht spelen voor een makelaar in onroerend goed die indruk wilde maken op een collega die een lijfwacht had. Ik zag iets wat leek op een wapen en deed het stomste wat ik kon doen. Ik sprong en ving de kogel met een schouder. De makelaars hadden een journalist meegenomen en ik kwam als held in de Picayune en in een paar andere bladen. Tot in Montgomery toe, blijkbaar.
‘Montgomery, Ohio?’   
‘Alabama, natuurlijk, wat moet een Lee in Ohio?’
Tegen die tijd had ik haar tussen mij en Schmidt in die zijn colbertje dicht hield toen Mary-Lee zijn schouders pakte en hem zo draaide dat ze hem goed kon bekijken.
‘Een pak,’ zei ze. ‘Arme man. Weet je wel hoe warm het is?’
‘Meneer Schmidt heeft haast,’ zei ik en ik legde nadruk op de naam. ‘Hij ging net weg.’
‘Ik dacht dat we hem zagen komen,’ zei Mary-Lee die Schmidt losliet en naast haar zuster ging staan. Ik had nu twee Lee’s tussen mij en de kleine man en voelde me veiliger. Als ik twee stappen achteruit deed en de deur dichtdrukte, zat ik goed. Ik zou het hebben gedaan als ik de pick-up van Little Levy niet had gehoord. Hij was 1 meter 90 en woog 150 kilo. Het meeste zat in zijn buik en als hij die tegen mijn dichte deur perste, was hij binnen. Daarna kon alles gebeuren wat denkbaar was.

Little Levy was niet het grootste licht onder de zon. Hij vormde een paar met Lenny the Giant, een vrouw van 1 meter 17 die de manager was van een groep kleine mensen, maar zich in slappe tijden over een stuk zeil liet smijten dat was ingesmeerd met vet of olie en onderweg kegels omsloeg. Dwergbowlen was verboden in Louisiana, maar er waren honderden dingen verboden, je moest je daar gewoon niet te veel van aantrekken. Little Levy smeet Lenny the Giant met zorg over geïmproviseerde bowlingbanen en ik regelde de veiligheid en de weddenschappen, ik had er mijn huis in de wijk Algiers van gehuurd.
De Lee’s bleven staan omdat ze niet verder konden. Ze hadden zich tegen me aangedrukt met een gretigheid die mijn fantasie goed zou hebben gedaan als ik er de tijd voor had gehad. Ze zeiden iets, keken verbaasd naar me en draaiden zich om. Schmidt bleef staan en een van de Lee’s zei ‘nou zeg’ toen zijn hoofd in haar shirt leek te verdwijnen.
‘Dat is mijn vriend,’ zei ik, meer tegen Schmidt dan tegen de vrouwen. ‘Hij heeft een twelvepack Coors bij zich. Als hij ermee zwaait, is het uit gewoonte.’
Anne-Lee boog zich naar achteren en ik zag het hoofd van Schmidt vrijkomen. Hij zuchtte en het leek me van opluchting. Het metalen geluid dat hij daarna maakte, was duidelijk genoeg voor mij. Ook voor de vrouwen.
‘Heb je een pistool?’ vroeg Anne-Lee. ‘Wat moet je daarmee? We doen toch zeker niks?’ Ze deed iets wat ik niet kon zien. ‘Een Vektor,’ zei ze. Er lag geen angst in haar stem, wel verbazing. ‘Die komt uit Zuid-Afrika, Vektor, kom je daar soms vandaan met je pak en je overhemd? We zeiden al: hij is niet van hier.’
‘Hoe weet je dat van die Vektor?’ vroeg ik om de spanning te breken. Het was een 9 mm en als Schmidt schoot zou een Lee de kogel niet voldoende tegenhouden.
‘Mijn vader wilde dus jongens,’ zei ze.
‘Nou ...’
Soms doe je dingen waar je van opkijkt. Ik dacht: ik denk niet dat ik naar Montgomery Alabama hoef. En zei dat ook. De Lee’s vielen me bij met een enthousiasme dat alle andere geluiden smoorde en als Schmidt al iets deed dan ontging het me. Toen was Levy bij ons, met zijn twelvepack aan een middelvinger.
‘Verkopers aan de deur om deze tijd? Of hebben we een vergadering?’ Hij keek naar de jongste Lee met een begerigheid waar Lenny het niet mee eens zou zijn geweest.
‘Waarom gaan we niet naar binnen? Heeft-ie een pák aan?’ Levy was niet de snelste, maar hij was voorstander van duidelijkheid. ‘Is hij van de kerk? Om vijf uur? Door de week?’
‘Hij is niet van de kerk, Levy.’
‘Waar dan wel van?’
‘Hij staat een beetje in de weg,’ zei Mary-Lee, ‘en hij heeft een Vektor.’
‘Christus, is dat voor de verwarming? In Algiers?’ Hij hield ook van vragen, Levy. Ik had nooit begrepen waarom, antwoorden kregen zelden vat op hem.
‘Een pistool,’ zei Anne-Lee. ‘Mijn vader had geen jongens, maar wel pistolen.’ Ze stond nu weer met haar buik naar mij en liet dat weten. ‘We willen naar binnen, omdat we meneer Aabelson herkenden, maar er komt steeds iets tussen.’
Ik hoorde haar een geluid maken of de munt viel.
‘Hij is hier voor meneer Aabelson.’
‘Wie?’ vroeg Levy.
‘Hij.’ Anne-Lee hief een arm zonder zich om te draaien en wees naar achteren.
‘Ik? Natuurlijk ben ik hier voor Jeff.’ Levy tilde het bier tot ooghoogte. ‘Wat moet ik hier anders?’
Anne-Lee stuurde haar arm bij en wees naar beneden. ‘Hij natuurlijk. Hij komt voor meneer Aabelson. Met een Vektor in zijn hand.’ Ik voelde haar opzij gaan toen Mary-Lee haar meetrok.
‘Kom,’ fluisterde ze. ‘We moeten verder.’
‘Hij schiet niet,’ zei Anne-Lee. ‘Kijk eens wat ik vast heb?’ Ik gokte op de loop van het pistool en bukte me om het over te nemen, maar stopte toen Mary-Lee in de lach schoot.
‘Dát?’
‘Hij heeft de Vektor onder zijn jasje met de loop opzij. Weet je nog wat papa altijd zei?’ Ze gniffelden allebei. De oude Lee was me er eentje. ‘Hij komt alleen maar wat geld halen,’ zei ik snel.
‘Abe Schmidt heeft altijd een pistool bij zich. Hij doet niks.’
‘Ik ook niet,’ zei Anne-Lee, ‘maar ik heb heel sterke vingers.’
Schmidt zei: ‘Au.’
‘Zie je wel,’ zei Anne-Lee. ‘Gaan we naar binnen of niet?’
‘Hou maar even vast,’ zei ik, ‘dan werken Abe en ik het hier wel af.’ Ik liet een hand over de hand van Anne-Lee glijden en hielp haar knijpen. Schmidt maakte een sprongetje en ik greep het pistool.
‘Zonder geschiet gaat het beter, het is een rustige buurt. Laat maar los.’ Anne-Lee keek naar me met grote ogen.
‘Echt?’ ‘Misschien wil hij ’m nog gebruiken, geef hem een kans.’ Schmidt werd centimeters kleiner toen ze losliet en hij keek opgelucht.
‘Dan ga ik maar,’ zei hij. Ik bekeek het pistool. Er zat een patroon in de kamer.
‘Je was er klaar voor?’ De Lee’s knikten voor Schmidt het kon doen. Pa had het onderwerp wapens grondig met ze doorgenomen. Levy knikte eveneens en hij was de enige die zijn gevoelens onder woorden bracht: ‘Jezus.’
‘Wacht even,’ zei ik toen Schmidt een stapje deed. ‘Laat je rijbewijs zien, of je paspoort.’
‘Waarom zou ik die bij me hebben?’
‘Je portefeuille?’ Daar zat geld in: tien briefjes van duizend. Ik voelde me een beetje teleurgesteld.
‘Is dat wat ik waard ben?’
‘Het is een aanbetaling. Wat doe je, schiet je me neer of laat je me lopen?’ Schmidt wees naar binnen. ‘Je kunt me toch niet vasthouden, niet lang.’
‘O, nee?’ zei Levy.
‘Hij kwam helemaal geen geld innen,’ zei Mary-Lee in een bui van inzicht. ‘Hij kwam ...’ Ze beet op haar onderlip. ‘Kom, Anne-Lee, we moeten weg.’
Ik pelde zes biljetten van het stapeltje en gaf ze aan de zusjes. ‘Als ik de selfies krijg ...’
Mary-Lee begreep meteen wat ik bedoelde en gaf haar iPhone. ‘Anne-Lee, jij ook. Als we geen foto’s van hem hebben, heeft niemand reden ons te zoeken.’
‘Dan zijn we de foto’s van meneer Aabelson ook kwijt en je wilde ze aan Sheryl-Lee laten zien en aan ... Anders geloven ze ons niet.’
‘Ze geloven alles als wij het hotel betalen. Kom nou maar.’
‘Niet terugkomen,’ zei ik. ‘Beter van niet.’ Ik gaf Levy een tikje tegen een schouder. ‘Kijk jij of ze weggaan?’ Hij was snel terug.
‘Gierende banden. Ze hebben een huurauto.’ Hij wees met een duim. ‘Ik wil in mijn eigen stoel.’ Er stonden er twee op de veranda naast de voordeur, die van Levy was de stevigste.
‘Zet Schmidt maar op de grond dan leg ik een paar blikjes in de koelkast.’ Een minuut later zaten we naast elkaar in de schaduw, blikje in de hand, Schmidt had zijn das losgetrokken, maar het colbert aangehouden.
‘Wat doen we nu?’ vroeg hij. Ik keek naar Levy. ‘Ik heb hem al gevraagd wie hem heeft gestuurd. Een meneer, zei hij.’
‘Uit New Orleans of Fort Adams? Als dat zo is, moet ik Lenny bellen.’ Omdat Lenny zou vertellen wat hij moest doen, de oplossingen voor problemen die Levy zelf bedacht, waren drastisch, maar zelden verstandig. Schmidt schudde zijn hoofd.
‘Ik voer geen opdrachten uit in de plaats waar de opdrachtgever woont. Nooit gedaan. En waar ligt Fort Adams?’
‘Kun je vertellen waar je opdrachtgever wel woont?’ Schmidt knikte.
‘De vraag is of je me zou geloven als ik Boston zei, of Savannah, of Muskogee.’
‘Komt Willie Nelson daar niet vandaan?’
‘Volgens mij uit Texas, maar hem moet je niet hebben.’
‘Ik krijg het uit hem, Jeff,’ zei Levy.
‘Niet vandaag,’ zei Schmidt. Hij keek onafgebroken de weg af.
‘Omdat je iemand verwacht?’
Schmidt maakte een beweging met een hand en dronk zijn blikje leeg. ‘Als het lang duurt, komen ze me halen. Als ik nou eens gewoon wegloop? Jij het geld en het pistool, ik een wandeling?’
‘Kom je morgen terug?’
Schmidt schudde van nee. ‘Je hebt me gezien, je hebt iPhones waar ik opsta. Ik verdwijn naar het noorden, waar ik vandaan kom. Er blijven voor jou veel windrichtingen over voor als je weg wilt. Ik kan het je aanraden.’
‘Je opdrachtgever?’
‘Zal je wel blijven zoeken. Het is niet mijn probleem.’
Ik maakte een gebaar en hij stond op.
‘Warm,’ zei hij. ‘Waarom vraag je niet waarom ik een pak aan heb?’ Ik wist het, maar Levy niet.
‘Vertel maar,’ zei ik.
‘Omdat ze dan iemand in een pak gaan zoeken. Met zwarte schoenen en een overhemd met das, daarom.’ Ik hoorde Levy verbaasde geluiden maken.
‘Eronder heeft hij een shirt en een korte broek,’ zei ik. ‘En schoenen, ergens. Straks is hij een toerist.’
Ik keek naar het hoofd van Schmidt en vroeg me af hoe ik het zou moeten beschrijven. Zonder foto zou ik niet verder komen dan ‘gewoon’.
‘Morgen ben ik hier niet meer,’ zei ik. Schmidt zwaaide kort.
‘Zei ik toch.’ Na een paar passen stond hij stil. Hij keek naar Levy.
‘Hij was toch niet gebleven, Aabelson die Meeks heet. Hij is geen blijver dus blijf niet zo boos op mij dat je me gaat zoeken.’

Levy en ik keken hem na en namen een blik Coors. Daarna dronken we de koelkast leeg en keken we naar de voorbijgangers.
‘Hij had gelijk,’ zei ik toen ik opstond. ‘Ik had al weken weg moeten zijn.’
‘Dat zegt Lenny ook,’ zei Levy. ‘Ze zegt het elk dag.’ Hij keek treurig.
‘Het is niet dat ik een twelvepack niet aankan, maar in mijn eentje smaakt het minder.’

 



Over de auteur

Peter de Zwaan

60 volgers
0 boeken
0 favorieten
Auteur


Reacties op: Een kort verhaal van Peter de Zwaan

 

Gerelateerd

Over

Peter de Zwaan

Peter de Zwaan

Geboren in 1944. Woont in Enschede. Was journalist. Schrijft misdaadromans, roma...