Interview /
Boekmakers #1 / Joost Nijsen
Joost Nijsen (1958) zit dit jaar 35 jaar in het boekenvak. Voor zijn afstuderen aan de Frederik Muller Akademie (de ‘uitgeversschool’, al jaren geleden opgegaan in de HBO-opleiding Media, Informatie en Communicatie) in 1980 startte hij een kleine uitgeverij, Joost Nijsen, waar boeken en het literaire tijdschrift Optima werden uitgegeven. Na een lange studie Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam — ‘Ik heb tien jaar gestudeerd, omdat ik het vanaf mijn kandidaats combineerde met hoofdredacteurschap van Boekblad’ — werd hij uitgever bij Nijgh & Van Ditmar (1990-1994). In 1994 maakte hij de overstap naar Balans en in 1997 richtte hij Podium op, waar hij sindsdien de scepter zwaait. In een nieuw kantoor in het snel aan populariteit winnend ‘Amstelkwartier’ in Amsterdam Oost. Het oude aan de Vossiusstraat heeft hij verhuurd aan een agency in lingeriemodellen. Wegens bezuinigingen, maar ook omdat hij ‘wel eens wat nieuws wilde’.
Bij Nijgh & Van Ditmar stond Nijsen aan de wieg van de schrijverscarrières van Ronald Giphart en Arnon Grunberg, die met respectievelijk Ik ook van jou (1992) en Blauwe maandagen (1994) debuteerden. Als Podium-uitgever boekte Nijsen monstersuccessen met Kluun (Komt een vrouw bij de dokter, 2003) en Joris Luyendijk (Het zijn net mensen, 2006).
Bij Nijgh & Van Ditmar was je samen met Vic van de Reijt verantwoordelijk voor de ‘nouvelle vague’ binnen het bedrijf. Hoe ging dat in zijn werk?
‘Nijgh was een ouderwetse uitgever, beroemd geworden door auteurs als Simon Vestdijk, J. Slauerhoff en F. Bordewijk. Toen ik daar kwam was Vic al bezig met de vernieuwing van het profiel van de uitgeverij, en samen zijn we dit project verder gaan uitbreiden. We wilden ons met name richten op de nieuwe Nederlandse literatuur. Het zijn vier turbulente jaren geweest — Vic en ik hadden andere voorkeuren; hij is verknocht aan schrijvers als Nescio en light verse, ik ben wat eclectischer qua smaak — maar we hebben toch samen Kees van Beijnum, Herman Franke, Henk van Woerden en natuurlijk Ronald en Arnon ontdekt.’
Wist je bij het lezen van hun manuscripten meteen: dit wordt een succes?
‘Ronald leverde een onberispelijk manuscript. En de toon die hij hanteerde was echt anders. Dat kun je je nu bijna niet meer voorstellen: inmiddels zijn er drie generaties schrijvers overheen gegaan die Ronalds gevoel van humor, zijn no-nonse en de hilarisch-weemoedige studentikoosheid die zijn boeken kenmerkt hebben overgenomen, of er in ieder geval door zijn beïnvloed. Maar toen was zijn stijl iets heel nieuws. Ook bij Arnon wisten we meteen: dit is speciaal. Hij schrijft zinnen die niemand op die manier schrijft. Op zo’n moment voel je wel dat je een echt talent hebt gevonden.’
Goed; dan heb je een schrijver (of twee, in dit geval) met een vernieuwende stijl en alle aspecten in zich om heel populair te worden. Maar talent is helaas meestal niet genoeg om door te breken als schrijver.
‘Nee. Je rol als uitgever is om de schrijver er vervolgens echt in te duwen — en daar komen allerlei trucjes bij kijken. Bij Arnon weet ik nog goed dat Sonja Barend, de presentatrice van de talkshow Sonja op…, mij opbelde, en vroeg: “Goh, Joost, ik hoor goede dingen over het debuut van Arnon Grunberg. Zou je er mij een exemplaar van kunnen sturen?” Ik antwoordde dat dat helaas niet kon, want ik had geen exemplaren meer in mijn kantoor liggen. De voorraad lag natuurlijk gewoon in Culemborg, maar Sonja vatte het op alsof de hele eerste druk al uitverkocht was. Bewonderend vroeg ze: “Gaat het zo goed dan?” Ik heb haar toen maar in die waan gelaten. Vervolgens zat Arnon bij haar in de uitzending, en begon ze als volgt: “Welkom, Arnon, je hebt een debuut geschreven en het is nu al uitverkocht. Hoe komt dat?” Nou, dan gaat zo’n bal wel rollen. Niet dat dat een auteur maakt; met trucjes krijg je nooit een succes als het talent er niet is, maar het helpt natuurlijk wel.’
Moet je tegenwoordig andere trucjes gebruiken?
‘Het is veel moeilijker geworden om een auteur te pitchen. Dat komt door de explosieve toename van het aantal media, niet alleen in kwantiteit, maar ook wat soorten media betreft (kranten, tijdschriften, websites). Met zoveel verschillende soorten platforms zou je denken dat er meer mogelijkheden zijn om een auteur onder de aandacht te brengen, maar eigenlijk is het vooral lastig, omdat het medialandschap zo versplinterd is. Vroeger wist je dat je met een recensie of interview in het NRC Handelsblad je doelgroep bereikt had. En als je geluk had, mocht jouw auteur bij Adriaan van Dis komen — dan was je verzekerd van een kassucces. Geen enkel modern medium heeft de impact die zulke recensies of interviews vroeger hadden.’
Behalve misschien het boekenpanel van De Wereld Draait Door.
‘Ook daarvan weet je niet wat het effect is. We hebben een aantal boeken gehad die door het panel besproken zijn; vorig jaar is een daarvan, een roman van Manu Joseph, een groot succes geworden, maar er zijn ook vaak genoeg auteurs geweest die er helemaal niets aan hebben gehad dat hun boek bij Matthijs op tafel lag.
Het marketen van auteurs in de huidige tijd is heel intensief, vraagt alles van je vindingrijkheid en innovativiteit, en dan nog weet je niet of het werkt. Dit voorjaar hebben we grote campagnes gevoerd voor de nieuwe boeken van Ronald (Harem) en Renate Dorrestein (Weerwater), en de boeken werden behalve door hun vele hardcorefans ook door de literaire media uitzonderlijk goed ontvangen. Het leidde tot een prima verkoop, maar tegenwoordig gaat de loop er na een paar maanden alweer een beetje uit. Terwijl boeken als Ik ook van jou en Blauwe maandagen eindeloos verkochten — dat werd alleen maar meer.’
“In the future, everyone will be world-famous for fifteen minutes”, zei Andy Warhol. Geldt dat ook voor boeken?
‘Ja, eigenlijk wel. De lezersmarkt is gehalveerd en het aantal goede schrijvers is toegenomen. Je hebt momenteel een hausse van fantastische vrouwelijke schrijvers, zoals Esther Gerritsen, Maartje Wortel en Inge Schilperoord. En tegelijkertijd blijven ook de mannen goede boeken schrijven: kijk naar Jamal Ouariachi, Alex Boogers, Gustaaf Peek. In zo’n klimaat is het voor de media, als poortwachters voor de lezer, bijna ondoenlijk om keuzes te maken. Ik snap niet hoe literatuurcritici dat doen: er komt zoveel op ze af, en wij, als uitgevers, zijn zó gehaaid. Elk boek wordt keurig gepitcht, inclusief zijn unique selling points.’
Je klinkt als een marketingman, met woorden als ‘pitchen’ en ‘unique selling points’. Zijn uitgevers zelf ook veranderd?
‘Ik geloof wel dat de klassieke uitgever is uitgestorven, ja. Mensen zullen denk ik eerder vinden dat ik een grumpy old man ben dan een marketing hipster... dus laat ik dat beeld niet voeden. Maar toch, tijdens vergaderingen met collega’s denk ik soms: wat is het hier eigenlijk leeg, waar zijn de interessante persoonlijkheden? De allrounder is verdwenen, de uitgever die aan de ene kant koopman is en aan de andere kant een echte lezer met een zeker engagement. Deze heeft, vooral in de concernuitgeverijen, plaatsgemaakt voor enerzijds een deskundige redacteur/uitgever en daarnaast een marketing-minded directeur. Je ziet ‘de oude uitgever’ nog wel bij onafhankelijke uitgeverijen. In Nederland is Eva Cossee zo iemand.’
Hoe zou je jezelf omschrijven?
‘Ik ben ook nog wel zo’n ouderwetse uitgever. Mijn bedrijfsmotto is: ouderwets goed zijn in het maken van een boek. Daarom hebben we bij Podium een absurd perfectionistische redactie, een paar klassieke vormgevers et cetera. Maar op het gebied van marketing zijn we juist, hoop ik, vernieuwend en heel actief. Ik heb marketing en inhoud altijd willen combineren. Zo’n doelstelling is zwaar, vooral omdat Podium ook nog eens in allerlei verschillende genres uitgeeft, maar wel van toegevoegde waarde voor onze auteurs, die dan ook op een incident na altijd bij ons blijven.’
Je doelt neem ik aan op Joris Luyendijk. Zijn boeken, Een goede man slaat soms een vrouw (1998) en Het zijn net mensen (2006) hebben gigantisch goed verkocht. Wat betekende de overstap van Luyendijk naar Atlas Contact — waar zijn laatste boek, Dit kan niet waar zijn, dit jaar uitkwam — voor jou?
‘Twintig jaar geleden kwam Joris bij ons met het manuscript van Een goede man slaat soms zijn vrouw. Dat was toen veel te dik, dus we hebben er forse kritiek op geleverd. Normaal gesproken hoor je nooit meer iets van zo iemand, maar twee jaar daarna kwam hij terug met een herschreven manuscript waarin hij al ons commentaar verwerkt had. Briljant. Naar aanleiding van dat boek is hij door de Volkskrant en het NRC gevraagd om voor hen te schrijven, en hij werd al snel een van de belangrijkste journalisten van ons land. Het grote Joris-verhaal, internationaal inmiddels, is bij Podium begonnen. Daarom heeft het vertrek van Joris naar Atlas Contact me buitengewoon teleurgesteld. Niet omdat transfers niet kunnen en mogen gebeuren, maar omdat hij Podium altijd ervaren heeft als zijn volmaakte partner in crime.’
Bij Podium is Kluun jouw grootste verkoopsucces. Hoe heb je hem ontdekt?
‘Kluuns manuscript was al bij een aantal uitgeverijen langs geweest. Onder meer Oscar van Gelderen (Lebowski) heeft het geweigerd — daar zal hij later wel spijt van hebben gehad. Overigens heeft hij mij laatst wél overboden bij de nieuwe roman van Kim van Kooten, waar ik ontzettend van baal, dus zijn wraak is zoet. (Lacht.) Van tevoren dacht ik: een reclamejongen die gaat schrijven, dat is vreselijk, en dan ook nog eens over een vrouw die aan borstkanker doodgaat… dat moet wel larmoyant worden. Met die vooroordelen begon ik te lezen — maar ik was meteen verkocht. Niet alleen vond ik het ontroerend, het was ook scenisch goed en heel erg grappig.’
Veel mensen zien Kluun niet als literatuur. Doet je dat wat, had je liever een literaire klapper gemaakt?
‘Wat ik heel vervelend vond, was de houding van veel collega’s tijdens de eerste jaren van Kluuns succes. Als ik op de grachtengordel wandelde en hen tegenkwam, klopten ze me op de schouder en zeiden meewarig: “Ik ben echt blij dat jij nu succes hebt, want je verdient het. Maar jammer dat het met die Kluun is.” Als ik dan vroeg of ze het gelezen hadden, antwoordden ze verontwaardigd: “Nee, ik kijk wel uit!” Dat irriteerde me enorm. Maar het heeft me ook veel geleerd over het bekrompen denken van de elite. Zelf ben ik ook uit grachtengordelhout gesneden, maar ik weet inmiddels dat je altijd over je eigen, kleine schutting moet kijken. Bovendien: I laughed all the way to the bank.’
Heeft Kluun voor jou, als uitgever, iets veranderd?
‘Hij heeft ten eerste voor een economische boost gezorgd. De opbrengst van zijn boeken heeft mij in staat gesteld om door te gaan met wat ik deed en te investeren in de uitgeverij; zonder het succes van Kluun had ik bijvoorbeeld nooit mijn hele poëzielijn kunnen uitgeven. Aan de andere kant trok hij mij zijn reclamewereld in, en heeft mij daarmee geïnspireerd in nieuwe manieren van denken over boekpromotie. Voor de lancering van zijn debuut hebben we bijvoorbeeld een denktank opgericht, waarbij allerlei mensen uit verschillende disciplines bij elkaar zaten om de marketing voor te bereiden. Ik heb daaraan actief deelgenomen, me opengesteld voor dat bijna Quote-achtige, euforische denken van ongekende marktmogelijkheden en er veel van geleerd. Ook het verschijnen van zijn nieuwe roman, over de val van een wereldberoemde Nederlandse dj, gaan we voorbereiden met onorthodoxe middelen. We willen kijken hoe we, naast traditionele lezers, ook de honderdduizenden liefhebbers van house en dance kunnen bereiken.’
Om welke auteurs wil jij herinnerd worden?
‘Elke uitgever wordt geassocieerd met zijn best verkopende auteur. Als ik doodga, zou je op mijn uitgeversgrafsteen kunnen beitelen: “Hier rust Joost Nijsen, de trotse ontdekker van Ronald Giphart, Kluun en Joris Luyendijk.” Niet Arnon Grunberg, want die is, toen ik naar Balans ging, bij Nijgh gebleven en daar groot geworden. Maar ik hoop dat mensen mij daarnaast zien als uitgever van Antjie Krog en Henk van Woerden. En eigenlijk ook wel van Etgar Keret en Michel Faber. En Alex Boogers en Wilfried de Jong. En Inge Schilperoord en Ingmar Heytze. En — nou ja, het liefst wil ik natuurlijk dat al mijn auteurs op mijn begrafenis komen. En dat ze dan allemaal op die zerk staan. Als mijn zonen het goed vinden, natuurlijk.’