Column /
Bronja Prazdny: lof & kritiek
Waar ik niet op voorbereid was nadat ik debuteerde waren de reacties op mijn boek en wat die met mij zouden doen. Mijn onzinnige angst door de beroepscriticasters ontmaskerd te worden als charlatan zorgde ervoor dat ik me vooral had blindgestaard op eventuele recensies, en dus minder had nagedacht over hoe er op mijn boek gereageerd kon worden door de mensen die er voor een schrijver echt toe doen: de lezers.
Maar reacties kreeg ik. Van lezers en ook van een enkele niet-lezer die het boek al bij voorbaat drie keer niks vond. Ik zal jullie een specifiek voorbeeld niet onthouden. De dag nadat mijn boek uitkwam had ik mijn vuurdoop op de radio. De man in kwestie had naar het nachtelijke interview geluisterd en het duidelijk van inferieure kwaliteit bevonden. Nog dezelfde nacht, terwijl ik als een ware koningin naar huis terug werd gereden, kreeg ik van de mij onbekende meneer een bericht waarin hij mij van wansmaak betichtte. Waar haalde ik het vandaan om mijn afkomst te ‘vermarkten’? Hoe kon de presentatrice van het programma, een toch overduidelijk intelligente vrouw, zich zo voor mijn commerciële karretje laten spannen? Hoe haalde ik het in mijn hoofd menselijk drama tot een verdienmodel te maken? De mopperkont stak zijn mening niet onder stoelen of banken en sloot af met de opmerking dat hij mijn boek ‘zeker nooit zou kopen.’ Ik mompelde geloof ik iets van dat ik blij mocht zijn als ik het schoolgeld van de kinderen met de opbrengsten van dit boek kon betalen. Maar goed, wat ik verder ook van de reactie vond, principieel was hij in ieder geval wel; de man zou mij niet helpen in mijn doel stinkend rijk te worden.
Een aantal figuren liet mij weten dat het gehuilebalk in het boek een grote bron van irritatie was geweest, of ik het niet gewoon bij de feiten had kunnen houden, dan was het een stuk leesbaarder geweest.
Ik kreeg ook reacties van mensen die een interview met mij hadden gelezen (opvallend vaak vooral die met paginagrote foto van mijn hoofd) en mij vol enthousiasme mailden, bijvoorbeeld of ik zin heb in een leuke date of gezellig kopje koffie ergens. Ik kreeg kaartjes van personen die tot tranen toe geroerd waren na het lezen van mijn boek (geen idee hoe zij aan mijn postadres waren gekomen), e-mails met hartjes en kusjes van mannen die zich met mij identificeerden of voor mij wilden zorgen en leuke en ietwat schimmige berichtjes via de geheime achterkamertjes op Twitter en Facebook. Een aantal figuren liet mij weten dat het gehuilebalk in het boek een grote bron van irritatie was geweest, of ik het niet gewoon bij de feiten had kunnen houden, dan was het een stuk leesbaarder geweest. Het persoonlijke aspect van mijn boek was aan deze mensen (mannen, doorgaans) niet besteed. Die lazen liever dus over de feiten, niet de emoties. In stilte verwees ik deze mensen door naar De Stamhouder van Alexander Münninghoff of Ventoux van Bert Wagendorp. Ik ontving ook een paar reacties waarin de eerste zinnen refereerden aan mijn boek en de rest van het, soms drie pagina's tellende, schrijven een uiteenzetting was van de eigen (soms vergelijkbare) situatie.
En ja. De reacties van al deze mij onbekende mensen doen mij wat. Ik voel mij meestentijds gevleid door de aandacht en moeite die men neemt mij te schrijven –en zo af en toe een beetje ongemakkelijk, dat mag ik hopelijk wel zeggen. Noem me een kniesoor, maar daten doe ik doorgaans op basis van wat meer dan alleen een tekstberichtje. Soms barst ik in lachen uit van wat er tot mij komt, een mail van een volslagen onbekend heerschap met vierhonderd hartjes met pijltjes erdoor en een liefdessonnet hebben nou eenmaal dat effect op mij, en een andere keer krijg ik tranen in mijn ogen van zoveel lof, empathie of ontroering van mijn kant over de situatie van de ander. Soms is er irritatie en een vloek hier en daar. Die meneer die mij als oorlogsprofiteur wegzette, kon rekenen op enkele profanaties maar ook die stopten spoedig. Het was oké. Ook hij had recht op zijn mening.
Ik sloot mijn ogen even en en dacht terug aan die tijd waarin niemand nog had gehoord van een bacterie genaamd salmonella en proefde de vettige zoete smaak van koekjesdeeg op mijn tong.
De reacties komen overigens ook van bekenden, minder bekenden of van mensen van heel lang geleden. Vlak voor datzelfde radiointerview als waar de salonsocialist zo boos om was geworden, ontving ik een bericht op Messenger van een man die ik al sinds mijn studententijd niet meer had gezien. Hij wenste mij succes. Wegen scheiden soms met reden en onze wegen waren uit elkaar gegaan nadat hij iets met mij had uitgehaald waar sommige mensen een leven lang getraumatiseerd door blijven. Ik kan je verzekeren dat dit berichtje mij niet onberoerd liet, maar ik drukte op delete en liep de radiostudio in.
Gelukkig staan hier momentjes van klein geluk tegenover. Vorige week kreeg ik er eentje doorgestuurd van mijn uitgeverij. Het was van een mevrouw die al grasduinend door de non-fictie bij Scheltema op mijn boek was gestuit en er gelijk maar twee had gekocht. De dame schreef dat ze mijn schrijfstijl zo prachtig vond en dat de inhoud van het boek haar diep had geraakt. Kon ik het me nog herinneren hoe ik als klein meisje met haar dochter in hun keuken deeg had gemaakt, om vervolgens alles voor het de oven in ging op te eten? Ik sloot mijn ogen even en en dacht terug aan die tijd waarin niemand nog had gehoord van een bacterie genaamd salmonella en proefde de vettige zoete smaak van koekjesdeeg op mijn tong.
Verloren taal
Als kind van gevluchte ouders heeft auteur Bronja Prazdny zich altijd anders gevoeld. Als ze zich realiseert dat ze bijna niets weet van haar afkomst, besluit ze een zoektocht naar haar roots te starten en haar familiegeschiedenis te verwerken in het boek Verloren taal. Dit is de vierde en laatste gastcolumn in een reeks van vier die Prazdny voor Hebban schrijft, ter begeleiding van de Hebban Leesclub rond Verloren taal.
Lees ook:
Bronja Prazdny #1: dat vermaledijde tweede boek