Column /
Bronja Prazdny: schrijver of charlatan?
‘Ja, kritiek is nooit leuk’, zei de redacteur, terwijl ze als een pro haar stokjes bediende. ‘Maar weet je wat nog erger is dan een slecht ontvangen boek? Een boek dat niet ontvangen wordt.’
Ik was er namelijk net-niet heilig van overtuigd dat het slechts een kwestie van tijd was voor ik ontmaskerd zou worden als non-valeur.
Daar moest ik even over nadenken. Ik was het er mee eens, maar ook weer niet. Natuurlijk is het niet fijn als je boek niet wordt opgemerkt nadat jij er zo hard op hebt zitten zwoegen. En nee, als helemaal niemand (en dan doel ik op die mensen die betaald worden om een mening te verkondigen) er iets van vindt, kan het voelen of je het voor niks hebt geschreven. Alsof jouw verhaal het niet verdient gehoord te worden. Maar toch, al met al leek mij een niet ontvangen boek te prefereren boven een boek dat tot het bot wordt afgekraakt of zelfs een lauwe ontvangst krijgt. Immers: no news is good news. Alleen op die manier kon ik nog een ronde verder komen voor ik genadeloos door de mand zou vallen. Ik was er namelijk net-niet heilig van overtuigd dat het slechts een kwestie van tijd was voor ik ontmaskerd zou worden als non-valeur.
De redacteur keek me meewarig aan, schudde alleen maar langzaam haar hoofd.
‘Dat meen je toch niet serieus?’ zei ze uiteindelijk.
‘Jawel, dat meen ik wel. Denk ik. Mijn vorige boek kreeg zo’n non-ontvangst en hoewel niemand het gelooft, vond ik het wel prima. Beter sub-rosa blijven schrijven, een beetje schimmig in de marges, dan boven het maaiveld je kop eraf gehakt krijgen.’
Anderhalf maand later druppelden de recensies binnen. De meesten waren positief, maar niet allemaal. In een stond dat ik een wel erg melodramatisch taalgebruik had, in een ander dat de lezer over een flinke dosis empathie moest beschikken om mijn (overigens wel boeiende) boek uit te lezen. In plaats van ter plekke af te sterven van schaamte, in zak en as te geraken wegens gekwetst of in een hevige driftbui te ontsteken, bleef ik vreemd genoeg behoorlijk kalm. Nou ja, voor mijn doen dan. Ik moest soms zelfs gniffelen om wat er geschreven werd (“Beetje jammer” waren ergens de laatste woorden, die vond ik –uiteindelijk- hilarisch.). Dat had ik van tevoren zeker niet verwacht. Ja, ik krabde me achter de oren en vroeg me af of ook van mannelijke auteurs gezegd werd dat hun taalgebruik melodramatisch was of dat ze veel empathie van de lezer vroegen, of dat dergelijke typeringen alleen gereserveerd werden voor vrouwelijke schrijvers, maar besloot uiteindelijk dat het niet erg was dat ik niet iedereen kon behagen met mijn manier van schrijven. Dat niet iedereen de opzet, en zelfs de inhoud, van het boek kon waarderen. Of, zoals een vriend het verwoordde: ‘Je kunt het niet iedereen naar de zin maken, Bronja, maar dat is toch prima? Tenzij je de aspiratie hebt de Grootste Familie van Nederland te worden, dan is dit inderdaad even slikken. Ik zie jou echter niet zo snel schitteren op je eigen Muziekfeest op het Plein.’ Hij had helemaal gelijk.
Ik zal altijd een twijfelaar blijven, daar ben ik vrij zeker van, maar doordat ik heb gevoeld dat kritiek op mijn schrijven mij niet met de grond heeft afgebrand, dat ik niet zwartgeblakerd met gebarbecuede vitale organen mijn einde vond, ben ik paradoxaal genoeg voor mijn gevoel meer schrijver en minder charlatan geworden.
Mijn grootste angst was uitgekomen en ik leefde nog, zelfs nadat een recensent “beetje jammer” had geschreven. Voor iemand die denkt dat ze de boel flest en zichzelf in vergelijking met andere schrijvers altijd de mindere voelt, had ik het persoonlijke equivalent van een blikseminslag overleefd. Meer dan overleefd, eigenlijk. Er was nog iets bij gekomen, of verdwenen, zo je wilt.
Ik zal altijd een twijfelaar blijven, daar ben ik vrij zeker van, maar doordat ik heb gevoeld dat kritiek op mijn schrijven mij niet met de grond heeft afgebrand, dat ik niet zwartgeblakerd met gebarbecuede vitale organen mijn einde vond, ben ik paradoxaal genoeg voor mijn gevoel meer schrijver en minder charlatan geworden.
Dat is wel een feestje waard.
Verloren taal
Als kind van gevluchte ouders heeft auteur Bronja Prazdny zich altijd anders gevoeld. Als ze zich realiseert dat ze bijna niets weet van haar afkomst, besluit ze een zoektocht naar haar roots te starten en haar familiegeschiedenis te verwerken in het boek Verloren taal. Dit is de derde en voorlaatste gastcolumn in een reeks van vier die Prazdny voor Hebban schrijft, ter begeleiding van de Hebban Leesclub rond Verloren taal.
Lees ook:
Bronja Prazdny #1: dat vermaledijde tweede boek