Column /
Bronja Prazdny: dat vermaledijde tweede boek
En toch lijken zowel anderen als ikzelf automatisch ervan uit te gaan dat ik doorga met schrijven. Gewoon, omdat het hoort. Blijkbaar kan ik schrijven –anders was mijn debuut toch ook niet uitgegeven? Het smaakt inderdaad naar meer. Chop-chop, waar wacht ik dan nog op?
Ik hoor en lees van andere schrijvers soms dat ze vóór publicatie van hun nieuwste boreling alweer ruim op weg zijn met een volgend schrijfsel. Na hun boekpresentatie rennen deze helden snel weer naar hun laptop en tikken ze dapper verder aan hun nieuwe manuscript, dat na een maand of zes half af is. Ik behoor niet tot die groep schrijvers. Mijn literaire non-fictie Verloren taal kwam in januari van dit jaar uit en het was heel logisch dat ik niet gelijk vol brain-waves en fabuleuze ideeën achter mijn computer plaatsnam. Vond ik zelf. De interviews, de stress of ik gerecenseerd zou worden, of nog erger: níet, de adrenaline gierde nog door mijn lijf. Ik had geen rust in mijn donder, ‘wurms in ‘t gat’ zoals ze dat in het Gronings zo mooi zeggen.
Ik ben zelfs na 30 jaar weer begonnen met dichten, iets waar ik zeker weten geen talent voor heb. Het moet niet veel gekker worden.
We zijn inmiddels ruim vier maanden verder, al die schrijvers van hierboven hebben hun manuscript zowat klaar en nog steeds staat er bij mij geen letter op papier. Nog geen leesteken. Het is niet dat ik niks doe; elke dag schuim ik obsessief het internet af of er ergens iets over mijn boek is geschreven en kijk ik of mijn boek inmiddels al bij de bibliotheken te leen is. En het is ook niet dat ik niet schrijf. Geloof me, ik schrijf me suf. Blogs. Columns. Korte verhalen. Ik terroriseer mijn online vrienden op Facebook en Twitter tot ze niks anders kunnen dan me ontvrienden of muten. Ik ben zelfs na 30 jaar weer begonnen met dichten, iets waar ik zeker weten geen talent voor heb. Het moet niet veel gekker worden.
Mijn hoofd is nu zelfs voller dan vier maanden geleden en dit keer geef ik niet de hectiek en spanning rond het debuteren de schuld. Nee, deze keer wordt mijn hoofd geteisterd door een stortvloed aan nieuwe ideeën. Wakend en slapend stuiteren ze door mijn hersenpan. Er is geen sprake van vrije wil en keuze: de ideeën vinden mij en wel op de meest onhandige momenten en in de meest krankzinnige hoeveelheden. Ja, natuurlijk ben ik blij, want er gebeurt weer iets in het hoofd van deze debutant, maar helaas lijkt de laatste stap - het ordenen van de stortvloed en het aan papier of scherm toevertrouwen van zoveel moois - maar niet tot de mogelijkheden te behoren. Mijn hoofd is een snelkookpan van briljante pareltjes aan het worden.
Maar aan dat vermaledijde tweede boek werken? Nee. De dagen worden weken en de weken worden maanden en de angst slaat mij om het hart dat ik nooit meer iets van waarde uit mijn pen zal krijgen. Een echt manuscript. De rust die ik had tijdens het schrijven van Verloren Taal is tegelijk met het uitkomen van dat boek in rook opgegaan. Ik verlang terug naar de uren aaneen schrijven, mijn boek-in-wording en ik in volstrekte harmonie. Tegen ieders verwachting in wist ik een manuscript te voltooien dat zelfs door een heuse uitgever werd uitgegeven (dank @NWADAM). Maar het lijkt me maar niet te lukken. Ik draal en ik drentel, ik denk me suf en ben volleerd procrastinatieninja, maar het schrijven van een volgend boek ligt niet binnen handbereik.
Komt het door mijn overvolle hoofd (of dat nou aan de hectiek na publicatie ligt of aan de roedel ongeleide gedachten) of is het uitstelgedrag? In een zeldzame vlaag van introspectie wil ik nog weleens denken dat ik misschien wat meer tijd nodig heb om te aarden, om de ideeën in mijn hoofd de tijd te gunnen zichzelf te ordenen. Dat ik te hard ben voor mezelf of te onzeker. Maar dan word ik de volgende ochtend badend in het zweet wakker met overslaand hart. Dan weet ik ineens zeker dat er maar één antwoord is op die vraag waarom ik nog steeds niet aan dat nieuwe manuscript begonnen ben: ik ben een eendagsvlieg.
Als kind van gevluchte ouders heeft auteur Bronja Prazdny zich altijd anders gevoeld. Als ze zich realiseert dat ze bijna niets weet van haar afkomst, besluit ze een zoektocht naar haar roots te starten en haar familiegeschiedenis te verwerken in het boek Verloren taal. Dit is de eerste gastcolumn in een reeks van vier die Prazdny voor Hebban schrijft, ter begeleiding van de Hebban Leesclub rond Verloren taal.