Column /
Chapbooks: Marjolein Visser
HARRY, NELSON, DE PORTIER EN OMA
De mobiel trilt. Trilt weer. Trilt. Weer. Mail aan-uit-aan... UIT.
De schemering die onthult dat je te laat begonnen bent.
De geluiden uit de stad die verraden dat jij alleen bent.
De cursor op het scherm die klopt als het hart van een bejaarde die levensmoe is.
Schrijven.
Toen je een keer die acht kreeg voor een rap op de middelbare school, zag je het al voor je. Jij als topschrijver, in een strakke smoking moppen tappend op het Boekenbal. Schrijvend zoals schrijvers in films nadat ze hét idee gekregen hebben. In één week je bestsellerstuk eruit knallend terwijl er filmmuziek op de achtergrond galmt. En fans met lange benen en symmetrische gezichten die zwijmelend je stukjes lezen.
Maar hier en nu, in april 2015 op mijn kamer, is er geen flitsende muziek en betekent het krijgen van een idee écht niet dat het vervolgens ook zomaar goed verteld wordt. En de enige fan die ik heb tijdens het schrijven is het jongetje op de Bolletje-verpakking die me loyaal zijn koekje aanbiedt. Ik zit te draaien voor mijn laptop en probeer afleiding op te zoeken en te weerstaan.
Hoe begin ik (het idee was eigenlijk al matig)?
Eerst dit personage uitwerken (dit moet beter).
Ik grijp terug op clichés (dit is niks).
Twee zinnen dan tenminste (ik stop met schrijven en ga een boerderij beginnen).
Dit personage werkt niet (in Noorwegen).
Zin: delete. En ook die andere kan weg (hekken leren timmeren. Daar hebben de mensen tenminste wat aan).
Veel beginnende schrijvers (of mensen die zich ‘niet zo noemen maar wel soms schrijven’) kampen met hoge verwachtingen waaraan ze volgens zichzelf moeten voldoen en veroordelen hun eigen werk als irritant en misplaatst. Misschien is het daarom zo dat we zelden iets laten lezen. We leven in de illusie dat er al vrij snel na de politieke ideeën van Wilders en de kartels in Mexico, het ‘laten lezen van je nieuwe stukjes’ volgt op de lijst met dingen waarvan het logisch is dat je er bang voor bent.
Ik kan me de blikken van Dennis Gaens en Willem Claassen van Wintertuin nog goed herinneren, net nadat ik ze mijn nieuwste versie had voorgelegd. En die woorden. “Tja. Ik begrijp het niet echt.” “Dit is flauw.” “Wat wil je nou eigenlijk zeggen?” Balen.
Harry Mulisch vertelde eens in de Volkskrant: “Dus in 1980 verscheen mijn boek ‘De compositie van de wereld’. Veel mensen vonden het belachelijk. Geen last van gehad. Veel erger zou het zijn als ik het had gelaten, en op mijn sterfbed moest denken: maar wat had ik nou te verliezen?”
Daar heeft Harry een punt. Want wat had Harry te verliezen?
Wat heb jij te verliezen? Wat is het ergste dat er kan gebeuren? Waarom schrijf jij?
Plezier wordt bepaald door verwachtingen. En daarom hou ik die verwachtingen graag laag. Ik schrijf omdat ik het leuk vind. Verder om niets. Niemand heeft er last van als ik stop met schrijven. Als mijn debuut straks geen succes wordt, zal zelfs mijn oma er totaal niet mee zitten (al moet ik toegeven dat mijn oma al een tijdje nergens meer mee zit). Misschien zijn er mensen die met schrijven andermans leven veranderen. Ik niet. Ik zie mezelf of wat ik doe nooit als ‘eye-opener’. Als iemand wil horen over liefde, angst of verandering, dan kan hij ook gewoon Marco Borsato opzetten (de beste lessen staan trouwens sowieso niet geschreven en komen nooit van buiten). Ik probeer gewoon zelf iets nieuws te leren. Gewoon een verhaal te vertellen. En daarom denk ik altijd als ik weer eens een tekstje uitprint om te laten lezen: leuk als iemand het leuk vindt, maar als ik plezier had in het schrijven en/of mijn best heb gedaan, dan is dat genoeg.
Tweemaal behaalde ik de finale van ‘Write Now!’. En tweemaal deed ik ongeveer twee jaar over mijn ‘succesverhaal’ (van maar 2000 woorden). Pas in het laatste halfjaar van de twee jaar, begonnen de verhalen ergens op te lijken. Wat hielp was simpelweg veel schrijven en nieuwe dingen proberen. Vrede hebben met het (in mijn geval erg langzame) proces en doorgaan. Statistisch gezien klopt het: als je drie uur besteedt aan schrijven en nadenken over verhalen heb je meer kans op een goed schrijfmoment dan als je het er in een halfuurtje uit moet persen.
‘En hoe kom je die uren dan door?’ hoor ik je denken. Bij mij werkt zulk werk het beste in een setting van saaiheid en ploeteren. Een setting waar velen genoegen moeten nemen met productie draaien en zich niet de luxe kunnen permitteren van inspiratie en ‘snel-overleg-snel-klaar’. Een setting waarin begrepen en geaccepteerd wordt dat uitkomsten en resultaten niet in een uurtje uitgewerkt zijn. Zo werkt er weinig zo goed voor mij als om half tien ´s ochtends in de stilteruimte van de Radboud/Tilburg/Utrecht Universiteit op een gastaccount naar de cursor kijken terwijl ze om me heen scripties schrijven. Even als uitje een mandarijntje pellen in het halletje bij de portier en dan weer door schrijven. Of mijn teksten uitprinten en die lezen naast mijn oma, die zelf verdiept is in de autobiografie van Nelson Mandela, bij de open haard in Friesland. Als pauze even praten over de opvoedingsstrategieën van Winnie en dan weer verder. Uren maken. En over die uren tevreden zijn.
Dus, mijn tip voor startende schrijvers: blijf (saai) doorgaan. Want ineens lukt het soms om jezelf of anderen te verrassen. Om iets gewoons, bijzonder te maken of iets bijzonders, gewoon. Maar daarvoor was het al goed genoeg.
Gebruik Harry, Nelson, de portier en oma.