Column /
Cis Meijer
Lofzang op de thriller; verhalen die ruisen, knetteren en stampvoetend fluisteren
Het stemmen op de beste YA-thriller van 2014 is begonnen. Dat ik het goed vind dat er steeds meer aandacht is voor spannende jongerenboeken is een understatement. Toen ik een jaar of veertien was, miste ik thrillers voor mijn eigen leeftijd. Ik wilde me kunnen verplaatsen in de hoofdpersoon en als een wervelwind vooruit gestuwd worden naar de ontknoping. Ik wilde meedenken als de door Agatha Christie's bedachte Miss Marple. Maar dan niet als een oude dame.
Eerlijk is eerlijk, ik zal met mijn hoofd in de wolken lopen als Verdoofd in de shortlist komt. Maar genomineerd zijn is al geweldig. Het betekent waardering voor datgene waar je zoveel tijd, liefde en de letterlijke bloed, zweet en tranen in hebt gestoken. Bloed? Overdreven. Hoewel, ik ben vorig jaar keihard gevallen toen ik mijmerend over een personage tegen een betonblok aanliep. Overal bloed. En ja, ook weleens tranen. Van vermoeidheid. Irritatie. Door het gevoel onbegrepen te zijn. 'Je wil thrillers schrijven? O ja, die zijn op het moment populair.'
Soms vraag ik me af waarom ik me zo aangetrokken voel tot het thrillergenre. Ik hou namelijk van hard lachen. En ik raak makkelijk geëmotioneerd. Dat rijmt toch niet met de spanning die je wil voelen als je een thriller leest of kijkt? Een thriller op tv kijk ik tijdens een spanningsverhogende beat met mijn handen half voor mijn ogen. Wat je in je buik voelt als je hoog heen en weer schommelt, voel ik vaak door mijn lijf gaan bij een enge scène. Zenuwslopend. Niet meer kunnen slapen. Eerst onderzoeken waar de kraakjes op de gang exact vandaan komen.
Elke keer dat ik een ander soort verhaal wilde schrijven, iets humoristisch wilde uitproberen, kwam ik weer uit op… spannende thema's. Er moet een thrill in. Iets mysterieus, iets dat vragen oproept. Het mag subtiel zijn, als het ergens maar wrikt. Dat is de motor waardoor mijn pen vooruit snelt. Bij spannende scènes gaat ie hard. Toch kan hij ook traag gaan. Eens per maand zit ik met een aantal schrijfmaatjes om de tafel om elkaars teksten kritisch te bekijken. Gevleugelde uitspraken: 'Ik snap niet wat je hier wil zeggen.' 'Sorry, het is heftig/zielig wat je hier beschrijft, maar ik voel het niet.' 'Prachtig geschreven...' zegt de een. ' ... maar doet het er toe?' voegt de ander eraan toe. 'Ik lees hier de schrijver die graag wil laten zien dat ze mooi kan schrijven.' Vertwijfeld omcirkel ik het stukje waar ze het over hebben en krabbel in de kantlijn: 'Kill my darling?'
Na zo'n sessie fiets ik tevreden, euforisch, dromerig of piekerend maar altijd schakend in mijn hoofd terug naar huis. Ik denk na over de kritische noten en zoek naar oplossingen. Vaak weet ik de antwoorden pas in de weken die daarop volgen. En vaak op momenten dat ik er juist niet mee bezig ben. Als ik hardloop, zwem of fiets.
Hardlopend en zwemmend dacht ik vorige week ijverig na over de plot voor mijn volgende boek. Dat was niet slim. Ik moest er juist niet mee bezig zijn. De plot wilde niet scherper worden dan dat ie was. En dat bleef me dwars zitten, tot maandagochtend 08.31, 15 september. Gedachteloos open ik op mijn 'andere werk' de deur van mijn editset. Ik start alle apparatuur op. Als een waterval klettert er een strakke plot mijn hoofd in. Kraakhelder. Snel schrijf ik hem in mijn notitieboekje. Uit blijdschap mail ik het eureka-moment aan mijn moeder en aan mijn schrijfmaatjes Margje Woodrow en Angelique van Dam. De computers zijn nu opgestart. Ik ga tv-afleveringen doornemen die over een paar dagen op zender moeten.
Uit de Amerikaanse misdaadserie NCIS bewerk ik een aantal shots omdat de aflevering anders te spannend is voor het tijdstip van uitzending. Ik loop door een scène waarin forensisch computerspecialist Timothy McGee onder hypnose is gebracht. Een idee voor mijn manuscript krijgt hierdoor nog meer vorm. Inspirerend om zo te werken, omgeven door spannende scènes. Ik maak een knip waar een zeer bloederig shot start en nog een knip waar hij eindigt. Appeltje x, weg ermee. Met de audio speel ik om de overgang soepel te maken. Hongerig zet ik het beeld stil. Ik hap in een appel terwijl ik naar een collega loop om te zeggen dat we de deadline halen; alle close-ups van de lijken zijn verdoezeld.
Tijdens het monteren kijk ik niet meer zo snel op van gruwelijke beelden. Maar alleen als het fictie is! Zonder het horen van geluid vind ik enge beelden in films veel minder griezelig. Dat is ook meteen wat een boek anders maakt. Het zwart op wit, dat is alles wat er is. Maar wat maakt een (YA-)thriller goed? Wanneer gaat je fantasie er mee aan de haal? Tekst kan ruisen, knetteren, stampvoeten, fluisteren. Als ik een goede thriller lees, weet ik meteen waarom ik er zo van hou.
Voor ik ga slapen, lees ik een stukje uit de young-adult thriller Rood als bloed van Salla Simukka, om te genieten van het speciale karakter van Lumikki, de hoofdpersoon uit het boek. Ik pak Poppenspel van Mo Hayder en raak geïnspireerd door een hoofdstuk dat een ellenlange beschrijving geeft. Nog niet op mijn hoede lees ik onbelangrijke gedachtes van een vrouw die een moord onderzoekt. Halverwege die beschrijving denk ik 'nu graag actie…' Bijna scrollen mijn ogen verveeld door naar de volgende bladzijde, maar ik grijp in. Ik moet doorzetten, alles lezen. Net als ik achterover leun, gaap en met een lage hartslag verder lees, zet een enkele zin alles op zijn kop. Totaal onverwacht. Klats. Verrast! Ik lees het hoofdstuk nog een keer. En nog eens. Geweldig. Verslavend. Die schijnbaar onbelangrijke gedachtes waren juist van essentieel belang voor het toewerken naar de climax. Ik hou van Mo Hayders schrijfstijl. Van dat spel van opbouwen, uitstellen en weer stuwen. Ik vind het gedurfd om de lezer even bijna in slaap te laten vallen, om daarna onverwacht toe te slaan. De lezer in verbijstering achterlatend. Gewaagde en scherpe timing. Ware kunst.
Daarna pak ik Overspel van Tatiana de Rosnay. De hoofdpersoon stampvoet in gedachte, maar laat aan de buitenwereld niets merken. Tergend. Het hoofdstuk dat ik lees, leest bijna als een gedicht. Ik geniet van het tekst-ritme. Van de cadans, dat kabbelende. Niet eentonig kabbelend. Meer zoals golven die eerst zachtjes het strand oprollen, een paar keer gaan van zwoesj, zwoesj, zwoesj. Je hoort het bijna ruisen. Hypnotisch. En dan een klap. Een grote knetterende schuimgolf die hard tegen het zand slaat. Hij trekt zich terug… en daarna gaat het weer van zwoesj, zwoesj, zwoesj.
Keer op keer lees ik gefascineerd dialogen die listig knetteren, die het ene zeggen maar iets heel anders bedoelen. Tegelijk smul en huiver ik van de vileine spanningslaagjes, terwijl ik blijf meeleven en het beste hoop voor de onschuldige personages. Een goede thriller verrast en grijpt je naar de keel. Ze verhoogt je hartslag en een bladzijde verder verlaagt ze haar weer. Verslavende adrenalinerush.
Goede thrillers zijn niet simpelweg verhalen over bedrog, moord en mysterieuze verdwijningen. Over het hoe en waarom ervan. Het zijn verhalen die ruisen, knetteren, stampvoeten en fluisteren. Verhalen die stuwen. Op het verkeerde been zetten. Die je meenemen in het hoofd van de stampvoetend fluisterende hoofdpersoon. Ik geniet van die thrillers. Eindeloos.