Column /
Ed van Eeden: 'Zelfs gruweldaden kunnen normaal worden'
Daders in je hoofd
Natuurlijk zitten alle daders in je hoofd. Je stelt je voor hoe een sluipschutter willekeurige mensen uitkiest die hij van honderden meters afstand een kogel door hun hoofd jaagt. Wat een terrorist moet denken als hij kijkt naar de mensen om hem heen in een metro, voordat hij zijn bomvest tot ontploffing brengt en hen allemaal het leven ontneemt. Of hoe een ontvoerder de gangen van zijn slachtoffer nagaat, waarna hij op het juiste moment trefzeker toeslaat. Geweld en misdaad zijn altijd toepassingen van macht. De slachtoffers delven het onderspit, zijn kansloos tegen goed getimede overmacht, tegen een beter voorbereide en bewapende tegenstander die ze vaak niet eens kennen. De daders vinden er een bevrediging in om hun macht uit te oefenen.
Mijn eerste roman, De vogelspin, gaat over een man die vrouwen volgt. Ik had een zin in m’n hoofd, die het allemaal in gang zette: ‘Hij volgde haar tot het opviel.’ Daarna bedacht ik Bruno Tancredi, die in zijn vrijgezellenwoning een kaartsysteem bijhoudt waarop hij allerlei gegevens noteert van vrouwen. Hij ziet en bespiedt hen op zijn werk, in winkels, op straat en vooral ook in het openbaar vervoer. Tancredi kan goed observeren en details duiden. Hij kickt erop om zoveel mogelijk over die vrouwen te weten te komen, zonder dat ze het in de gaten hebben. Dat gaat allemaal goed, tot hij een vrouw ontmoet die hem zo fascineert dat hij alles over haar wil weten. Vanzelfsprekend gaat hij daarin te ver.
De vogelspin (verschenen in 1999) speelt in de jaren negentig, toen de digitalisering van persoonsgegevens nog niet volledig was doorgeslagen, mensen nog niet hun hele hebben en houwen uitstalden in sociale media, en nog niet met mobieltjes over straat liepen terwijl ze intieme gesprekken voerden. Tancredi moet het dus hebben van archiefwerk, telefonische navraagsessies en het persoonlijk volgen van de door hem uitverkoren vrouw, die zich van niets bewust is. Maar in feite zijn de methoden ondergeschikt aan de intentie: het gaat erom dat deze man een jager is, die achter een prooi aan gaat. In de tijd dat ik over het boek nadacht, reisde ik veel met de trein en de metro. Om me voor te kunnen stellen hoe Tancredi te werk zou gaan, probeerde ik diverse observatiemethoden uit. En algauw merkte ik hoe belachelijk makkelijk het is om iemands persoonlijke levenssfeer te infiltreren. Door je goed op te stellen en te anticiperen op cruciale observatiemomenten, kun je zien wat iemand leest, welke naam er op een abonnement staat, bij welke halte iemand uitstapt. Als je nog een stap verdergaat, ervaar je hoe eenvoudig het is om mensen te voet of per fiets te volgen en zo uit te vinden wat ze kopen in een supermarkt, waar ze wonen en met wie ze omgaan.
Uitgever Alexander Schwarz vroeg me na lezing of ik misdaadboeken voor hem wilde gaan schrijven, ‘want De vogelspin is eigenlijk ook een spannend boek, toch?’ Hij had gelijk. In de jaren daarna heb ik me als auteur ingeleefd in de denkwereld van seriemoordenaars, gifmengers, psychopaten, kinderlokkers, verkrachters en ordinaire dieven. Louter om mezelf uit te proberen heb ik een serie ultrakorte verhalen geschreven over moorden in alledaagse situaties. En steeds weer verbaasde ik me erover hoe vanzelfsprekend de gedachtegang van al die daders was. Hoe dun het randje is tussen een ‘gewoon’ leven en dat van een misdadiger. En hoe weinig ervoor nodig is om over dat randje heen te stappen.
Eigenlijk is dat nog wel het meest angstwekkende: dat ik me zo goed kan indenken waarom misdadigers tot hun daden kunnen komen. En hoe normaal zelfs gruweldaden kunnen worden. Alsof het slechts van toeval afhankelijk is dat ikzelf inmiddels niet gevangen zit na het plegen van een misdrijf. Want ook je eigen daderschap zit in je hoofd.
Deze columnreeks wordt gepubliceerd in samenwerking met het Genootschap van Nederlandstalige Misdaadauteurs (GNM).