Dossier /
Cyberpunk, rondleiding door een subgenre
- uit GRAVITY’S RAINBOW, Thomas Pynchon
Cyberpunk: de best geslaagde promotiecampagne in de geschiedenis van de sciencefiction. Sciencefiction- en fantasyschrijver Paul Evanby geeft een rondleiding door één van de subgenres van de sciencefiction: Cyberpunk, dat een hoogtepunt kende in de jaren '80 en '90 van de vorige eeuw, maar waarvan nog steeds de sporen zichtbaar zijn in het huidige genre.
Het was Paul Harland die mij een paperback in de hand duwde van een schrijver met de naam William Gibson. De paperback was Count Zero (1986), en de eerste bladzijde begon zo:
They set a slamhound on Turner’s trail in New Delhi, slotted it to his pheromones and the color of his hair. It caught up with him on a street called Chandni Chauk and came scrambling for his rented BMW through a forest of bare brown legs and pedicab tires. Its core was a kilogram of recrystallized hexogene and flaked TNT.
Op die eerste bladzijde wordt de hoofdpersoon opgeblazen. Zijn lichaam wordt bij elkaar geschraapt, overgevlogen naar Singapore en in een tijdsspanne van drie maanden gereconstrueerd door een Nederlandse arts en diens team. Het grootste deel van die drie maanden brengt hij door in een virtuele realiteit die een ideale jeugd voor hem simuleert. Op een morgen wordt hij wakker in een vreemd bed, en de dokter zegt dat hij naar huis kan, want hij is zo goed als nieuw.
En dat was alleen nog maar de eerste bladzijde.
Ik schrok me rot. Hoe kon je zo veel informatie in zo weinig woorden persen zonder dat het onleesbaar werd? Toch overtuigde Paul me ervan dat dit nieuwe subgenre, deze ‘cyberpunk’ de toekomst van sciencefiction was.
Wat vooraf ging
Hij hoefde daarvoor niet veel moeite te doen. Toentertijd was het moeilijk om sciencefiction te zien als de toekomst van wat dan ook. Dezelfde oude thema’s, zelfs die welke door de New Wave van de jaren zestig effectief ten grave waren gedragen, werden keer op keer opgegraven, afgestoft en het podium opgeduwd, waar ze een beleefd klappend publiek steeds weer dezelfde kunstjes toonden. Brian Aldiss somde ze op in Trillion Year Spree: ruimteschepen, telepathie, robots, tijdreizen, andere dimensies, machines, anderlingen, toekomstoorlogen. De New Wave verzette zich daartegen en introduceerde tegelijk een meer ‘literaire’ insteek, maar werd in de loop van de jaren zeventig steeds verder geassimileerd door de ‘mainstream’ van de SF. Totdat in het begin van de jaren tachtig een nieuw verschijnsel de kop opstak: de thuiscomputer was in een paar jaar tijd razend populair geworden.
Hier was een nieuw fenomeen ontstaan, en zoals zo vaak hadden de sciencefictionschrijvers, die zelfbenoemde club van vooruitgangsprofeten, zich er volledig door laten verrassen. Een van de weinige auteurs die een wereld hadden beschreven waarin ieder huishouden een microcomputer bezat die via een netwerk verbonden was met elke andere microcomputer ter wereld, was Murray Leinster in het verhaal “A Logic Named Joe”. Hij introduceerde daarin ook meteen zoekmachines, ‘emergent behaviour’ en, jawel, privacy-problematiek. Publicatiedatum: 1946, in een tijd waarin het woord ‘computer’ alleen gebruikt werd om een persoon die ingewikkelde berekeningen maakte aan te duiden.
Leinster was een uitzondering. Maar er waren jonge schrijvers die daar geen genoegen mee namen, die aanvoelden dat de microcomputer niet alleen een technologische revolutie zou veroorzaken, maar dat de gevolgen veel ingrijpender zouden worden. Bruce Sterling zei daarover: ‘We beseften dat computers verantwoordelijk zouden zijn voor een grotere sociale revolutie dan ruimtevaart of robots.’
Oorsprong en hoogtepunt
Het woord ‘cyberpunk’ werd voor het eerst gebruikt door Bruce Bethke, in een gelijknamig verhaal waarin de hoofdpersoon een ‘punk’ is, een rotjoch of boef, die zijn digitale (‘cyber’-)streken uithaalt op een soort 1980-versie van het Internet. Het is daarna populair gemaakt door Gardner Dozois, een redacteur die het gebruikte om het soort fictie aan te duiden dat in die tijd geschreven werd door Gibson, Bruce Sterling, John Shirley, Lewis Shiner en anderen.
William Gibson werd in één klap beroemd met zijn eerste roman, Neuromancer (1984), maar daarvoor had hij al korte verhalen gepubliceerd. Eén daarvan was “Burning Chrome”, het verhaal waarin een ander sleutelwoord werd geïntroduceerd: cyberspace. Zelf zegt hij daarover in de documentaire No Maps For These Territories (1999): ‘Ik had een soort modekreet nodig. Ik wilde “rocketship” en “holodeck” vervangen door iets anders dat technologische vooruitgang kon aanduiden, en dat zowel een narratief mechanisme was, als een omgeving waarin dat narratief zich kon afspelen. Het enige wat ik wist over het woord “cyberspace”, toen ik het bedacht, was dat het me wel een effectieve modeterm leek. Het was verbeeldend maar betekenisloos. Het suggereerde een heleboel, maar het had geen echte semantische betekenis.’
Tekenend voor de invalshoek die de beste cyberpunkschrijvers hadden is het feit dat Gibson zelf volstrekt computer-analfabeet was. Neuromancer, het boek dat een generatie van computernerds definieerde, is geschreven op een simpele typemachine. Die afstand tot de techniek zelf maakte het mogelijk om het effect ervan op de menselijke maatschappij te extrapoleren en te beschrijven. Zelf zegt hij daar in 1990 over: ‘Mijn eigen werk, zoals zo veel cyberpunk, houdt zich minder bezig met het verzinnen van nieuwe technologieën, dan met het onderzoeken van de veelvuldige en diverse toepassingen die de wonderlijke en nonchalante mensheid voor die technologieën vindt.’
Die nadruk op de nauwe relatie tussen mens en techniek is een van de kenmerken van cyberpunk. Waren wetenschap en technologie voorheen het domein van universiteiten en laboratoria, in een cyberpunkwereld zijn ze plotseling dichtbij en persoonlijk. Zó persoonlijk zelfs dat de grenzen tussen de technologie en het menselijke lichaam (en in een later stadium zelfs de geest) vervagen. Kijk bijvoorbeeld naar de directe breininterface waarmee computercowboys in Neuromancer de matrixruimte ingaan, of de ‘simstim’ waarmee een passieve toeschouwer alle zintuiglijke indrukken van een professionele acteur kan ondergaan.
Dat betekent ook dat hoofdpersonen niet meer de helden hoeven te zijn die ze in vroeger dagen waren. Het zijn juist niet meer de briljante wetenschappers, de speciale agenten of de militairen, die al infodump-spuiend en superwapen-zwaaiend op hun nucleaire turbo-MacGuffins door de plot vliegen. Hun rol is overgenomen door de eenling die vanuit zijn achterkamertje de AI van een virtueel misdaadsyndicaat kraakt omdat zijn vriendinnetje nieuwe simstim-ogen wil, zodat ze haar geluk kan beproeven in het Japanse Hollywood van de toekomst. Of door de vrouw wiens slecht functionerende breinimplantaat, residu van een geschrapt luchtmachtprogramma om ultrawendbare straaljagers te besturen, door een schimmig computerbedrijf zonder scrupules voor een nieuw experiment gebruikt wordt. Of zelfs door een blinde rockgitarist die met een Marshallcombo en een ritmebox London’s Burning van The Clash staat te spelen bovenop de Arc de Triomphe, zodat zijn kameraden weg kunnen komen voordat het monument zelf door een neofascistische oorlogsmachine verpulverd wordt.
Kortom, net zoals vorige generaties SF-schrijvers omhelst cyberpunk de vooruitgang, maar die omhelzing is wel plotseling een stuk intiemer geworden. Kunstenaars, criminelen en uitgestotenen eigenen zich de moderne technologieën toe, en gebruiken die voor vreemde nieuwe toepassingen waar ze misschien nooit voor bedoeld waren. Een steeds terugkerend motief bij Gibson is dat ‘the street finds its own use for things.’
‘Iedere keer als je geconfronteerd wordt met een nieuwe technologie, vraag je dan af wat de politie, een politicus of een crimineel ermee zouden kunnen doen. En daarnaast, iedere keer als je de politie, een politicus of een crimineel een nieuwe technologie ziet gebruiken, vraag je dan af wat jij ermee zou kunnen doen.’ - Ars Electronica 1990
Daarnaast is de nadruk komen te liggen op informatie als ultiem handelsartikel. ‘Three megabytes of hot RAM’ (hoe onwaarschijnlijk tegenwoordig ook) is in Neuromancer het cyberpunk-equivalent van drie kilo zuivere cocaïne. En dit heeft niet alleen invloed op het narratief, maar ook op de schrijfstijl van veel cyberpunk-auteurs: hun proza heeft een hoge informatiedichtheid, om hun ingewikkelde concepten in zo weinig mogelijk woorden over te brengen, zodat het verhaal niet in tempo hoeft in te boeten en de rauwheid, de chaos en het vuil van de echte wereld onverdund van de pagina af spat. Natuurlijk stelt dat hoge eisen aan de formuleringskracht en de stijl, maar een van de dingen die de cyberpunkbeweging van de New Wave heeft overgenomen is het gebruik van taal als een literair instrument, in tegenstelling tot de ‘als-ze-me-maar-begrijpen’-esthetiek van eerdere generaties.
Reactie en nalatenschap
De schrijvers die zich in de jaren tachtig identificeerden met cyberpunk, presenteerden zich nadrukkelijk als een literaire Beweging, als de ‘nieuwe sciencefiction’, als de Sex Pistols van de genreliteratuur, die de SF aan het einde van de twintigste eeuw weer nieuw leven inbliezen. ‘We were able to make computers glamorous,’ zegt Bruce Sterling, en zo werd cyberpunk als subgenre met sex-appeal aan de man gebracht. Het duurde dan ook niet lang voordat het door sommige critici verguisd werd als de best geslaagde gratis promotiecampagne in de geschiedenis van het genre.
En aan het begin van de jaren negentig was de hausse voorbij. Ik herinner me een Nederlandse SF-conventie waarop Sterling te gast was, en waar hij nieuwe schrijvers afraadde zich nog ‘cyberpunk’ te noemen of zich er al te nadrukkelijk mee te identificeren.
Na Mona Lisa Overdrive (1988), keerde Gibson zich in zijn volgende boeken steeds meer af van de ‘pure’ cyberpunk, en zijn latere romans hebben thematisch en esthetisch nog maar weinig gemeen met zijn eerste drie. Andere schrijvers kozen zorgvuldig wat ze van cyberpunk overnamen, bijvoorbeeld de nadruk op informatiedicht proza of de popcultuur, en gingen er hun eigen weg mee. Een heel gamma aan ‘punk’-stromingen is in de jaren negentig opgebloeid.
Toch heeft cyberpunk een onuitwisbare stempel gedrukt op de speculatieve literatuur. Iemand die vandaag de dag SF wil schrijven, kan niet om cyberpunk heen.
Niet om slaafs de conventies na te apen, natuurlijk. Maar de manier waarop cyberpunk technologie interpreteert als een katalysator voor sociale verandering, en verandering in wat het betekent om mens te zijn, heeft het genrelandschap onherroepelijk een ander aanzien gegeven. Iedere lezer weet tegenwoordig wat cyberspace is. Iedere lezer kent het gebruik van computervirussen als wapen. Iedere lezer kent de dystopische verschieten van stedelijk verval waarin eenlingen op de grens van het bestaan weerstand moeten bieden aan almachtige, alwetende, gezichtsloze corporaties, en waarin de grens tussen kunst en misdaad nauwelijks meer te onderscheiden is.
Geen hedendaagse SF-schrijver kan het zich veroorloven deze thema’s niet te kennen. Ze zijn tegenwoordig net zo archetypisch als vanouds de ruimteschepen, de tijdreizen en de anderlingen, en maken inmiddels deel uit van het DNA van sciencefiction.
Leeslijst
Een onmogelijke opgave natuurlijk. Maar vooruit dan. Met de gebruikelijke waarschuwing: deze lijst is verre van compleet. Het is slechts een klein aantal werken waarvan ik vind dat ze tot de kern van de cyberpunk behoren. Een persoonlijke selectie dus. Merk op dat ik het hier alleen over literatuur heb. Over andere media (film, manga, games) zijn hele artikelen te schrijven, maar die vallen buiten dit bestek.
- William Gibson — de complete Sprawl-trilogie: Neuromancer, Count Zero, Mona Lisa Overdrive. Voor wie geen Engels wil lezen: een Nederlands vertaling is in 1989 door Meulenhoff uitgebracht onder de titel Zenumagiër. (Laat je niet afschrikken door die titel, de vertaling door Peter Cuijpers is verder uitstekend.)
- William Gibson — Burning Chrome. Zijn enige cyberpunkverhalenbundel. Bevat het titelverhaal en ook “Johnny Mnemonic” en “New Rose Hotel”, waar later films op gebaseerd zijn.
- Bruce Sterling (samensteller) — Mirrorshades. Een bundel waarin een aantal van de beste voorbeelden van cyberpunk verzameld is. Door Meulenhoff uitgebracht als CyberpunkSF.
- John Shirley — Eclipse. Rauw dystopisch toekomstbeeld over wat er gebeurt wanneer TV-evangelisatie en neofascisme de handen ineen slaan.
- K.W. Jeter — Dr. Adder. Geschreven in 1972, maar toen te riskant geacht voor publicatie. Door de zeer grafisch beschreven, seksueel getinte en gewelddadige scenes kon dit pas in 1984 verschijnen. Jeter heeft aan de wieg gestaan van zowel cyberpunk als steampunk.
- Rudy Rucker — Software.
- Norman Spinrad — Little Heroes.
- Pat Cadigan — Mindplayers.
- Michael Swanwick — Vacuum Flowers.
En wat later werk, van auteurs die zich cyberpunk volledig eigen gemaakt hebben, en van daaruit verder zijn gaan werken:
- Neal Stephenson — Snowcrash.
- Richard K. Morgan — Altered Carbon.
- Ian McDonald — River of Gods.
Nederlandse cyberpunk
Tijdens de bloeiperiode van de cyberpunk in de Engelse taalgebieden werd er al nauwelijks meer oorspronkelijk Nederlandstalige sciencefiction voor een groot publiek uitgegeven. Toch probeerden kleine zelfstandige uitgeverijen de traditie in leven te houden, en waren sommige Nederlandse en Vlaamse schrijvers zich ook toen al bewust van de ophef buiten de landsgrenzen. Twee van de bekendsten zijn Tais Teng en Paul Harland, wiens in samenwerking geschreven ‘Buitendijks in straten van licht’ een typisch Nederlandse draai aan het genre gaf. Mijn eigen ‘Rood vlekje onder zwart leer’ was een van de vele imitatieve Gibsoniaanse vertellingen die in die tijd verschenen. Bladen als Ator Mondis en de Ragnarok-bundels van Babel Publications bevatten ook de nodige cyberpunk, maar de invloed van de stroming in de literatuur is hier altijd beperkt gebleven.
Paul Evanby's meest recente roman is Een rivier van goden.
Zijn website: www.metromantyck.net
Twitter: @evanby