Column /
De jeugdboekherinnering van Jet
In mijn kast staat een blauw boek. Met op de voorkant een landschap, bestaande uit drie lijnen, een beetje omgebogen en tegen elkaar aangeschoven; de zon staat erboven maar die past er niet op. In dat landschap een verlaten stad — of toch niet helemaal verlaten, want uit een van de ramen steekt een hoofd. Er zit ook een half afgekrabde sticker op, ‘Winnaar Woutertje Pieterse Prijs 1997’. De auteursnaam: Joke van Leeuwen. En drie knalgele letters: Iep!
Ik kreeg Iep! voor mijn zevende verjaardag. Een zéér succesvol cadeau, want ik heb het misschien wel honderd keer gelezen. (Gek, hoe je als kind eindeloos boeken kunt herlezen zonder dat het je gaat vervelen, en zonder enig gevoel van spijt of schuld om het feit dat je in die tijd ook andere, nieuwe boeken tot je had kunnen nemen.) Dat is dan ook de reden waarom ik me alle scènes nog zo goed herinner: hoe het vriendelijke echtpaar Warre en Tine een ‘vogel in de vorm van een meisje, of een meisje in de vorm van een vogel’ vindt dat alleen maar woorden met ie-lettergrepen kan uitspreken, hoe ‘Viegeltje’ ontsnapt wanneer Tine haar meeneemt naar de stad, hoe ze bij het meisje Loetje naar binnen vliegt maar haar ook weer verlaat, en hoe de groep van mensen die ‘goed’ afscheid van Viegeltje willen nemen uiteindelijk belandt in een ‘horstel’, een hersteloord voor mensen die ergens heel moe van zijn geworden en waar elke verdieping een andere kleur heeft.
Mijn boek is vergeeld, niet alleen van ouderdom maar ook van kots, want het ging altijd mee op vakantie. En als wij dan weer eens twee uur gingen rijden naar een of ander kasteel in Zuid-Frankrijk kwam er natuurlijk een moment dat ik misselijk werd en dat mijn ontbijt (chocoladebroodjes of stokbrood met Nutella, wat sowieso al een slecht idee was) omhoogkwam en Iep! daarvan het slachtoffer was. Ja, Iep! heeft veel meegemaakt. Maar het is nog steeds geweldig.