Dit zijn de winnaar(s) van de Mensje van Keulen-schrijfwedstrijd!
Verhaal #2
Johnny
Door Nelson Morus
De kat moet eraan, dacht Johnny bij zichzelf. De gedachte ging terloops door zijn hoofd, alsof het een artikel was voor op een boodschappenlijstje:
– tandpasta
– kamillethee
– de kat moet eraan
Johnny zat aan zijn kleine keukentafel. Het tafelblad was bekleed met lichtgrijs formica. Roestspikkels kropen omhoog langs de chromen tafelpoten.
‘Donker,’ zei hij. Het was vier uur ’s middags. De lucht was grijs met een ondertoon van slijkbruin, het soort grijs dat je alleen kan waarnemen als je de lucht bekijkt door het keukenraam van een appartement met uitzicht op de treinsporen van Brussel-Noord. Johnny wou het licht aandoen, maar hij had geen zin om recht te staan.
‘44,’ zei hij. Of 45? Hij rekende zijn leeftijd uit in zijn hoofd en zei toen gedecideerd: ‘De kat moet eraan.’
Vervuld van een plotse daadkracht kwam Johnny recht en knipte hij het keukenlicht aan. Zo, dat is al een begin, dacht hij. De lichtbron was een ouderwetse spaarlamp die traag op gang kwam. Het peertje hing naakt aan het plafond en was bestippeld met vliegenkak. Hij kruiste zijn handen op zijn rug, ging voor het keukenraam staan en keek naar de gebouwen aan de overkant van de treinsporen.
‘Alles is nog niet verloren,’ zei hij plechtig, badend in een waas van aanzwellend spaarlamplicht. ‘Ik moet gewoon die kat afmaken. Dan drink ik haar bloed op een nieuw begin.’
Johnny kneep zijn ogen halfdicht en dacht na.
‘Maar eerst koffie. Om de maag op gang te brengen.’
Hij vulde de waterkoker bij en zette hem aan. Zijn kopje stond nog op het aanrecht, met het lepeltje erin. Als er een goederentrein voorbijkwam, rinkelde het lepeltje in het kopje. Dat vond hij een prettig geluid, alsof de Kerstman onderweg was in zijn slee, en dan voor het raam van zijn woonkamer zou blijven zweven en door het gesloten raam zou roepen: ‘Johnny! Stap in, jongen! We hebben nog een heleboel cadeautjes te bezorgen. De kinderen wachten op ons.’ Dan zou Johnny in zeven haasten zijn wollen muts opzetten, zijn sjaal strak rond zijn nek draaien en door het woonkamerraam in de slee van de Kerstman stappen. De Kerstman zou versteld staan van de arbeidskracht en levenslust die Johnny zou tonen bij het bezorgen van de pakjes. Maar het was pas april. Het was nog heel veel nachten slapen tot Kerstmis.
Terwijl hij wachtte tot het water kookte, overliep Johnny de redenen waarom de kat moest sterven.
‘Ze lacht me uit,’ zei hij.
‘Ze lacht me uit op een gemene manier. —
En ze zegt elke dag opnieuw dat ik een nietsnut ben en dat ik er nooit wat van zal bakken, dat het allang te laat is om nog iets van mijn leven te maken.’ Het kopje rinkelde. ‘En ze luistert me de godganse dag af. Alles wat ik zeg heeft ze gehoord met die behaarde oren van haar.’
‘Hoor je me!’ riep Johnny naar de kat, die gezellig lag te ronken op de neplederen bank in de woonkamer.
‘Je gaat eraan, kat! Hoor je me, met al dat haar in je oren?’
Er kwam geen antwoord.
Het water kookte. Terwijl Johnny koffie maakte, opende hij zijn mond zo ver als hij kon.
Ik moet haar in stukjes zagen, dacht hij.
Hij nam een vleesmes uit de keukenla en hield het lemmet omhoog om ernaar te kijken. Hij legde het vleesmes terug en nam een broodmes.
‘Zagen,’ zei hij terwijl hij het broodmes bekeek. ‘Tandjes zagen.’
Hij slurpte van zijn oploskoffie. ‘Hmm… Op een nieuw begin.’
Johnny ontblootte zijn tanden, stak het broodmes ertussen en ging zo de woonkamer in.
‘Je laatste uur heeft geslagen, kat,’ lispelde Johnny met het broodmes tussen zijn tanden.
De kat richtte haar kop op.
Johnny nam het mes uit zijn mond. ‘Ik ben gekomen om je te doden.’
Ze zweeg.
‘Waarom heb je eigenlijk zulke behaarde oren?,’ vroeg hij.
‘Om je beter af te kunnen luisteren,’ antwoordde de kat.
‘Dat dacht ik al.’
‘Ben je Rambo aan het spelen, Johnny? Daar heb je het lichaam niet voor, jongen.’
‘Ik heb geen sixpack nodig om jou van kant te maken, haarbal.’
‘Als je je energie nu eens zou steken in het zoeken van werk, dan zouden we tenminste deftig kunnen eten. Zelfs de kakkerlakken verhongeren in dit krot.’
Johnny klemde zijn kaken op elkaar. ‘Je bent gemeen,’ blafte hij. ‘Je zou me moeten steunen, maar je bent altijd gemeen.’
‘Johnny, Johnny, Johnny, stop even met zeiken,’ zei de kat. ‘Ik moet je iets vertellen.’
Johnny zweeg. De kat wachtte tot ze zijn lippen opnieuw in beweging zag komen en zei toen luid en duidelijk: ‘Ik ben zwanger.’
Hij schrok. ‘Wat? Ik dacht dat je gesteriliseerd was?’
‘Dat dacht ik ook. Maar dat ik zo mollig ben is niet dankzij alle Sheba Selection die ik van jou krijg. Want die krijg ik niet. Met je gortdroge budgetbrol. Je bent een lul, Johnny. Je bent een arme zeikerd.’
Johnny staarde verbouwereerd naar de kat. Nu zag hij pas dat ze inderdaad dikker was dan anders.
‘Je bent zonde van het vlees,’ ging de kat verder. ‘Ik zou jou moeten opvreten in plaats van omgekeerd. Dat zou nog eens smaken. Johnny Selection. In eigen nat, van alle waterlanders die ik je dagelijks hoor plengen in dit claustrofobische tranendal.’
Johnny slaakte een kreet en dook met uitgestrekte arm in de richting van de kat. Ze ontweek hem soepel. Het broodmes maakte een snee in de rugleuning van de bank. Johnny zakte op zijn knieën voor de bank neer en barstte in huilen uit.
De kat sprong op de vensterbank. Ze keek toe hoe Johnny huilde. Toen ze er genoeg van had, zei ze:
‘Ik denk dat het beter is dat je vertrekt, Johnny. Ik denk dat het beter is dat je nu vertrekt.’
Johnny hield op met huilen. Hij knikte zachtjes en stond op. Snikkend verzamelde hij wat spullen in een sporttas en vertrok. Hij wist nog niet waarnaartoe.
Verhaal #3
Kleine Milo
Door Ben Dekkers
Er zijn poezen die in een beschermend mandje vol wollen dekentjes geboren worden. Die, nadat ze zijn geworpen, veilig schoongelikt worden door de moeder. Die zich vanaf het prille begin koesteren in de behaaglijke warmte van de centrale verwarming en zich in de hete zomer af laten koelen door de airconditioning. Hooghartig wentelen ze zich in de luxe van hun kattenleven binnen vier muren. De klimpaal als een dankbaar verzetje.
Dat gold niet voor Milo. Kleine Milo om precies te zijn. Kleine Milo was een poes van de wereld geworden, ook al werd zij geworpen achter een vuilnisbak in een smerig achteraf steegje in Kinshasa. Daar waar ze al na een paar dagen haar moeder in de plastic zak van een hongerige Congolees zag verdwijnen. Kleine Milo werd over het hoofd gezien of had simpelweg nog niet genoeg vlees op de botten. In die eerste dagen zonder haar moeder voedde ze zich met de schrale restjes die over de rand van de vuilnisbak vielen en likte ze het vocht op uit de goot. En toen het haar, in weerwil van haar kansloze start, toch lukte zich zelfstandig uit de voeten te maken, wist ze de beveiligde omheinde gebouwen van de Nederlandse ambassade binnen te dringen. Ze sloop over de muren en door het prikkeldraad en bleef tegelijkertijd uit het zicht van het bewakingspersoneel. Toen ze met haar staart verstrikt raakte in de scherpe punten van een hek en een deel van haar staart moest offeren, viel ze ten slotte bloedend in het erbarmen en de gunst van een diplomaat. Mijn dochter.
Diplomaten reizen. Ook naar huis. En zo gebeurde het, dat ik de deur opende voor een stevige mevrouw in een blauw grijs uniform van ‘Pet Travel’. Zij had ervoor gezorgd dat Kleine Milo in de buik van een vrachtvliegtuig en in het kielzog van mijn dochter, veilig de oversteek had gemaakt. In deze zomerse dagen van juni verruilde Kleine Milo in een logeerpartij tijdelijk het wrede straatleven van Kinshasa voor mijn rustige optrekje in Nederland. Ze was een wereldreiziger geworden, die zich soepel schikte in de omstandigheden die haar werden toebedeeld. Luchthartig maar behoedzaam dartelde ze al na een paar dagen rond in mijn tuin, te midden van de vlinders en de vlinderbloemigen. Ze ging veel op pad, maar was nooit ver weg.
Ze had de heenreis overigens niet in haar eentje afgelegd. Mijn dochter had al in Kinshasa gezelschap voor haar gezocht. En zo was Bob in haar leven gekomen. Een roodharig en gecastreerd mannetje waarbij Kleine Milo zich al snel op haar gemak voelde. Bob was metgezel en beschermheer ineen. Het waren wel tegengestelde karakters en ze hadden een verschillende levensopvatting. Terwijl Kleine Milo overdag lichtvoetig door de tuin bewoog, legde Bob zich liever te rusten en bereidde zich voor. Voor hem ging het om de jacht van de nacht.
Nu is Nederland weliswaar een heilstaat als het gaat om kattenlevens. Maar de gevaren zijn er even groot als in dat verre Congo. En terwijl Kleine Milo zich ook hier aan de omstandigheden wist aan te passen, gold dat niet voor Bob. Een paar dagen voor zijn beoogde terugkeer naar Afrika, probeerde Bob de wielen van een te snelle auto te trotseren. Wie deed hem tenslotte wat?! We vonden hem langs de kant van de weg, dodelijk gewond. In de dichtgevouwen dekens wierp Kleine Milo nog even een laatste blik en snoof de geur op van het al koud geworden kattenlijf en keerde zich ervan af. Toen de mevrouw van ‘Pet Travel’ zich meldde voor de terugreis, had ze ditmaal aan één transportbox genoeg.
Diplomaten reizen, ik zei het al. En toen werd het Nairobi. Zo ongeveer op dezelfde breedtegraad maar duizenden kilometers ver. Opnieuw was er de reis in het vliegtuig. De kilometers over het asfalt. Een nieuw appartement. Toen ze na een paar dagen de ruimte kreeg om de buitenwereld op te zoeken, zocht Kleine Milo het straaltje van de zon op, legde zich daar neer, likte zichzelf schoon, beet een keer voorzichtig in haar halve staartje en keek vol verwachting naar het groen van het park waarmee haar nieuwe thuis was omgeven. Ook hier in de tuin bewogen de blaadjes zich op het zuchten van de wind. Ook hier vlogen de muggen, vliegen en vogels. Ook hier bewoog Kleine Milo met hun mee.
Naar verloop van tijd hoorde ze de nieuwe beraadslagingen aan van haar baasje in Nairobi. Er waren ontwikkelingen in het thuisfront. De hulp van de dochter was nodig. Er moest worden geanticipeerd. En dat kon niet van zo’n grote afstand. Het betekende dat het nu dan toch maar definitief Nederland moest worden. Kleine Milo keek op naar haar baasje en het was alsof ze het wist. ‘Pet Travel’ zou opnieuw worden besteld.
En nu zit Kleine Milo hier weer voor me en slaat haar ogen op naar mij. Ze mocht vanochtend mee met haar baasje. Mee naar dit afscheid. Ze ziet hoe mijn ogen afdwalen. Naar de dozen die, tegen de muur gestapeld, ieder een deel van mijn leven in zich hebben opgeslagen. Ze ziet hoe ik naar de vrachtwagen kijk die hier nu pal voor de deur staat. Geen ‘Pet Travel’, maar ‘Van Hunnik, specialist in verhuizingen’. Kleine Milo’s ogen volgen de sleutelbos die ik rond mijn vinger draai. De bos met de sleutel waarmee ik zo meteen de deur af zal sluiten van een lang leven vol donzige dekens, centrale verwarming en airconditioning. Ze legt haar kopje in mijn schoot, schuurt voorzichtig langs mijn buik, strekt haar nekje en snort. En ik zie, voel, hoor en beaam haar levensverhaal. Beweeg, omarm en geef je over.