Dit is het winnende verhaal van de Zomerlezen Schrijfwedstrijd - Groene Week
Zuurstof
door Alexander Colin
Vrijdagavond
Het woud was een smeltkroes van loofbomen en sparren die om ter eerst de hemel wilden bereiken, hun takken uitgestrekt in wilde omarmingen. Onder Laurens voeten knarste het naaldtapijt en ze ademde diep in. Die geur! Er brak een ongelovige glimlach door op haar gezicht, die weerspiegeld werd in de ogen van haar vrouw Ella. Ook hun twee kinderen waren sprakeloos.
‘Een bos!’ kraaide de vijfjarige Toby. Hij liep met uitgestoken handjes op de dichtstbijzijnde boom af. ‘Schor!’
‘Schors’, verbeterde Ella hem. Chloë, die vijf jaar ouder was dan haar broertje en iets terughoudender, stond met over elkaar geslagen armen de natuur in zich op te nemen.
Lauren probeerde haar blik te vangen. ‘Wat vind je?’
Ze haalde haar schouders op. ‘Raar.’
‘Geen zorgen’, zei Ella, die intussen Toby van de boom had losgewrikt en hem op haar arm genomen had. ‘Dit wordt het leukste uitstapje ooit, oké?’
En het duurste, vulde Lauren in gedachten aan, maar ze lachte en ging haar gezin voor naar hun verblijfplaats voor het komende weekend: een enorme boomhut in het centrum van het woud, omgeven door een leger sparren en bereikbaar gemaakt door een ruwe, houten trap.
Ella en zij hadden hier maanden voor gespaard. Boslucht zou Chloë goed doen, had de dokter gezegd. Vanuit haar ooghoek zag ze haar dochter behoedzaam zich een weg banen door het kreupelhout.
Het is het waard, hield Lauren zichzelf voor. Het is het allemaal waard.
Zaterdagmiddag
Lauren hield de brochure van het vakantiepark voor zich uit en vergeleek de foto met wat ze voor zich zag.
‘Ongelooflijk!’
Vandaag had het gezin een wandeling door het woud gemaakt en nu stonden ze aan de oever van een meer, precies zoals de brochure beloofd had. Het wateroppervlak glinsterde in de zon, de wind liet de struiken ruisen en in de verte trommelde een specht zijn lied. Of dat was toch wat het park hen wilde doen geloven. Toby was er helemaal mee weg – hij had zijn kleren al uitgetrokken en stond in zijn onderbroek tot aan zijn knieën in het water te schateren van plezier – maar Chloë leek het niet helemaal te vertrouwen.
‘De kinderen zullen willen zwemmen’, had Ella twee maanden geleden tegen de eigenaar van het vakantiepark gezegd toen ze hun opties bespraken. ‘Dus het zou fijn zijn als het meer warm is.’
‘Dat kan’, had de man geantwoord. Zoals iedereen droeg hij een zuurstofbril: een eenvoudig buisje net onder de neus dat hem voorzag van verse lucht. ‘Al zal zoiets de factuur wel aandikken.’
Lauren had een kneepje gegeven in Ella’s hand. Op dat moment wilden ze enkel aan Chloë denken. Geld mocht geen drempel zijn.
‘Ga je er ook in?’ vroeg Lauren aan Chloë, terwijl Toby verderop kopje onder ging, proestend weer bovenkwam en Ella hem half lachend, half geschrokken tot de orde riep.
‘Morgen is dit allemaal voorbij’, zei haar dochter. Ze keek Lauren taxerend aan, op zoek naar de ondertoon van wanhoop die ze maar al te vaak ontdekte bij haar ouders.
‘Dat klopt’, zei Lauren. ‘Daarom moet je het koesteren.’
Zaterdagavond
Vanuit de meters hoge boomhut kon het gezin de sterrenhemel zien. Ze zaten op het buitenterras, genesteld in een paleis van kussens en nagenietend van hun zwempartij. Toby had een lange tak vanuit het bos meegenomen en stak hem trots naar boven.
‘Ik ben een boom!’ grinnikte hij. ‘Kijk dan!’
‘Pas daarmee op, Toby!’
Maar Toby lette niet op, en plotseling haperde de sterrenhemel op de plek waar de tak hem doorprikte. De fluweelblauwe lucht lichtte helwit op, er klonk een zinderend geluid en twee tellen later waren de sterren terug, maar was er een klein, zwart gat waar de tak even geleden nog gereikt had.
‘Toby!’ schreeuwden Lauren en Ella in koor. De jongen keek hen met ronde ogen van schrik aan.
‘Sorry’, fluisterde hij, op het randje van een huilbui.
Lauren klemde haar tanden op elkaar. ‘Het is niet erg’, loog ze. Haar blik schoot naar Chloë. Dit weekend moest tot op het einde perfect zijn – absolute rust en natuur moesten haar dochter redden van een depressie. Volgens de dokter kwam chronische neerslachtigheid bij kinderen meer en meer voor. De levensvreugde die Toby nog aan de dag legde, was even vergankelijk als de lek gestoken hemel.
Zondagmiddag
‘Was alles naar wens?’ vroeg de eigenaar van het park, die hen aan de rand van het woud stond op te wachten.
‘Zeker’, zei Ella. Toby greep schuchter Laurens hand beet, terwijl Chloë wat achterop bleef dralen met haar duimen achter de riemen van haar rugzak gehaakt.
‘We hebben wel een klein ongelukje gehad gisteren…’
‘Aan het plafond’, vulde de man aan. Hij glimlachte beleefd. ‘We hebben het gemerkt. Kan gebeuren.’
Op diplomatische toon legde hij uit dat er een nieuwe kostenraming zou gebeuren en ging hen vervolgens voor naar de uitgang. De uitgestrekte natuur maakte plaats voor een muur, behangen met fotopapier van een bos, en toen ze dicht genoeg genaderd waren, schoof er midden in die muur een automatische deur open.
Weg waren de bomen. Weg was de boslucht, het vogelgezang. In werkelijkheid was de grond waar ze op liepen al jaren dood, dor, kapot. Zelfs de lucht was anders. In het park hadden ze op slimme wijze de hemels van decennia geleden weten na te bootsen, volledig met wolken, kleurschakeringen en sterren, maar in het jaar 2211 kende de wereldbevolking enkel nog een effen, granietgrijs luchtzwerk.
De bomen waren niet echt geweest, natuurlijk. Het vogelgezang en de boslucht al evenmin. Maar even, heel even, hadden Lauren en haar gezin zich in een wereld mogen wanen die niet gebroken was.
‘Oh, niet vergeten’, zei de eigenaar van het park, en hij diepte zuurstofmaskers op uit zijn tas. ‘Hier zitten we niet meer in de gefilterde koepel van het park.’
Lauren keek om naar haar dochter, die gedwee het dunne plastic slangetje onder haar neus bevestigde. Ze zag het gat in de verzonnen sterrenhemel weer voor zich en dacht: er komt een dag dat al onze illusies doorprikt worden.