Dit is het winnende verhaal van de Zomerlezen Schrijfwedstrijd - Lekker Lezen Weken
De astronaut
door Alexander Colin
1957
‘Que sera, sera, whatever will be, will be…’
De zoete stem van Doris Day vloeit vanuit de radio langs de boekenrekken terwijl Maria op haar tippen gaat staan en met haar vingertjes de leren ruggen aanslaat alsof het pianotoetsen zijn. Ze is zes jaar en bevindt zich in de studeerkamer van haar vader, de prille meizon die door het grote raam valt warm om haar schouders gewikkeld. Haar vader is schrijver – het mooiste beroep van de wereld, zoals hij zelf beweert – en hij houdt er een gigantische collectie boeken op na, netjes gerangschikt in plafondhoge kasten. In het midden van de ruimte slingert een wenteltrap zich naar de zolderkamer. Daar bewaart haar vader zijn manuscripten en notitieboekjes. Voor Maria blijft de zolderkamer verboden terrein, maar vandaag mag ze wel voor het eerst snuisteren in zijn uitgebreide boekencollectie. Op ontdekkingstocht in de papieren hemel die haar vader voor zichzelf geschapen heeft.
‘De kleine prins’, zegt hij, wanneer de gretige vingers van zijn dochtertje doel getroffen hebben en ze een dun boekje uit de kast trekt. Hij staat tegen de muur geleund, zijn blik even zacht als zijn glimlach. ‘In dat boek is er een prinsje dat heel alleen voor zijn eigen planeet moet zorgen.’
Maria stoot een verbaasde kreet uit. ‘Zijn eigen planéét?’ Zelf heeft ze maanden moeten zeuren om haar eigen slaapkamer, zodat ze niet meer met haar huilebalk van een vierjarig broertje moet samenhokken.
‘Op een bepaalde manier zitten we allemaal op onze eigen planeet’, mijmert haar vader. Hij maakt een wijds armgebaar, waarin hij de volledigheid van zijn studeerkamer omvat. ‘Dit is mijn universum. Mijn planeten.’
‘En wat is mijn planeet?’ vraagt Maria. Zijn glimlach wordt breder. ‘Wat je maar wil, meisje.’
1969
‘Ssh, straks horen mijn ouders je!’ Ze drukt haar hand tegen zijn warme lippen en rilt wanneer ze zich die lippen op andere plaatsen inbeeldt.
‘Je bent zo mooi…’ fluistert hij.
‘Mijn vader vermóórdt me.’ Die laatste uitsprak niet meer dan een zucht, afgebroken door een diepe, innige kus.
Maria is achttien en bevindt zich buiten haar vaders medeweten op de zolderkamer. De plek die haar vroeger oneindig boeide, de mysterieuze schatkist vol ongepubliceerde verhalen en pasgeboren ideeën, is een muffe ruimte volgestouwd met kartonnen dozen. Toen haar vriendje Robert vroeg waar ze alleen konden zijn, dacht ze meteen aan deze plek. Haar moeder is in de tuin aan het werk, haar broer luistert muziek op zijn kamer, haar vader zit afwezig uit het raam te staren beneden – dat doet hij de laatste tijd vaak – en ze zijn met z’n tweetjes onopgemerkt naar boven geglipt. De studeerkamer van haar vader zat niet op slot; nog iets wat hij geregeld vergeet. Net zoals hij geen enkel verhaal meer weet af te maken omdat de woorden met elkaar vechten.
‘Chaos in mijn hoofd’, mompelt hij dan, alvorens weer met een wezenloze blik uit het raam te kijken. Niet vanuit zijn studeerkamer, maar gewoon vanuit de woonkamer, zittend in de fauteuil die naar de tuin gericht staat. Misschien komt het daardoor dat Maria besloten heeft om zijn zolder vol geheimen in te palmen. De laatste jaren komen er toch geen geheimen meer bij.
Robert zoent haar in haar nek en rolt bovenop haar. Onder hen kraken de planken en bijna valt er een kartonnen doos vol schriften om. Het schuldgevoel dat onder de oppervlakte van haar rebellie sluimerde, overweldigt haar plots.
‘Wat is er?’ vraagt Robert.
‘Niets,’ liegt ze, maar haar blik schiet weg.
‘Wat zit er in die dozen?’ Robert veegt een lok haar van haar voorhoofd en streelt teder haar gezicht.
Maria kijkt hem aan.
‘Planeten’, zegt ze.
1985
Regen tikt tegen het grote raam achter de wenteltrap. Maria is vierendertig en bevindt zich voor de zoveelste keer in de studeerkamer van haar vader, maar deze keer voelt ze geen euforie en geen schuldgevoel. Haar ogen zijn rood van reeds gevloeide tranen. Om haar heen ademen de tientallen boeken leegte en eenzaamheid.
‘Gaat het?’ Robert staat naast haar, zijn hand losjes op haar rug. De jaren hebben grijze strepen in zijn donkere haar getrokken en rimpels achtergelaten op zijn huid.
Ze antwoordt niet en stelt het op prijs dat haar echtgenoot dat ook niet verwacht. In plaats daarvan grijpt ze de koele, smeedijzeren balustrade van de wenteltrap en klimt ze langzaam naar boven.
Tien jaar geleden biechtte ze aan haar vader op dat ze af en toe naar zijn zolderkamer was geslopen, niet alleen om te ontsnappen aan ouderlijk toezicht, maar ook om door zijn notities te bladeren. Hij was niet boos geworden. Hij had geglimlacht op de manier waarop enkel hij dat kon en had haar een astronaut genoemd.
‘Astronaut?’ Ze was in de war geweest, ondanks het besef dat wat haar vader zei vaak niet gerelateerd was aan de context van een gesprek. Maar die dag was zijn wereld helder.
‘Je reist naar verre planeten. Je bent een astronaut.’
Nu, zoveel jaren later, is Maria opnieuw op reis. Onder haar voeten kraakt de vloer, om haar heen buigen de kartonnen dozen naar haar toe alsof ze haar in vertrouwen willen nemen.
Hoewel ze aan haar broer gezegd heeft dat ze zou selecteren welke dozen zij zou houden en welke hij mocht hebben, weet ze nu al dat ze alles mee zal nemen. Elke gedachte van haar vader is er één die ze wil koesteren.
Ze kan geen afscheid nemen.
2021
‘Mijn shift is klaar, maar laat die Doris Day CD vooral spelen. Dat kalmeert haar.’
In het woonzorgcentrum aan de rand van de stad, kilometers verwijderd van de zolderkamer die eens vol geheimen was geweest, klinkt zachtjes muziek op uit de kleine, met boeken gevulde kamer van Maria.
‘Que sera, sera…’.
‘Ik laat de CD op tot haar bedtijd, komt in orde.’
Het gesprek van de verpleegkundigen bereikt Maria door een universum van lichtgevende sterren. In haar benige handen houdt ze een oud, beduimeld boekje met als titel De kleine prins.
Ze is zeventig en bevindt zich op haar eigen planeet.