Boek van de week /
Eindelijk verlost van het krappe pak
Het smelt is dik, maar je hebt het zo uit — daarvoor is het verhaal té spannend. Eva, een 30-jarige vrouw die inmiddels in Brussel woont, keert terug naar Bovenmeer, het Belgische gehucht waar ze opgroeide, met een blok ijs in haar kofferbak. Via flashbacks en flashforwards ontvouwt zich een verhaal over de vriendschap tussen Eva, Pim en Laurens (de enige drie kinderen die in 1988 in Bovenmeer geboren zijn), de wrede spelletjes van de jongens waar Eva in wordt meegetrokken, en de wraak die Eva, zestien jaar na dato, hoopt te nemen. Niet alleen op de jongens, óók op de roddelende en elkaar in de gaten houdende dorpsbewoners, óók op haar eigen ouders, alcoholisten die te zeer bezig waren met zichzelf om te zien dat hun jongste dochter Tesje te gronde ging aan een obsessief-compulsieve stoornis.
‘Mijn verhaal begon met de hoofdthema’s: wraak en vriendschap,’ zegt Lize Spit. ‘Daaruit ontstonden de personages: drie vrienden, aanvankelijk drie jongens. Het leek me interessant te onderzoeken hoe verhoudingen tussen hen veranderen wanneer ze in de puberteit belanden en de veiligheid van vriendschap onderhevig wordt aan prille driften. Pas later heb ik, omdat ik last ondervond bij de stem van de jongen, van de verteller een meisje gemaakt. Zo kwamen er niet enkel meer mogelijkheden in die vriendschapsverhouding vrij, het verhaal werd ook een stuk persoonlijker — er kwam meer los. Om het geloofwaardig te maken dat Eva zich door haar eigen vrienden laat misbruiken, was het nodig dat ze ook thuis niet zomaar terecht kon, en zo ontstond het disfunctionele gezin.’
Na het winnen van Write Now! stonden de uitgevers voor je in de rij. Waarom koos je voor de nieuwe, nog onervaren uitgeverij Das Mag?
‘Dat leek me voor mijn debuut het beste. Ik heb nu, voordat het in de winkel ligt, al drieduizend exemplaren verkocht en dat is voor een debutant best veel. Maar belangrijker dan verkoop is de klik met een redacteur. Dat is, naar mijn mening, doorslaggevend in de keuze voor een uitgever: naar welke redacteur kijk je op, wie krijgt je met het meeste plezier aan het schrijven? Zowel bij De Bezige Bij als bij Das Mag vond ik iemand die ik vertrouwde, maar ik besefte: het zal, afhankelijk van deze keuze, een heel ander boek worden. Dat idee verlamde me aanvankelijk. Bij De Bezige Bij werd ik anders gestuurd, waardoor het eindresultaat waarschijnlijk minder rauw, meer ingetogen zou zijn geworden. Terwijl ik met mijn eerste boek juist onstuimig wilde zijn. Nadat ik mijn contract bij Das Mag tekende, ging het verhaal als een speer vooruit.’
Het smelt is dik — 480 pagina’s, en dat voor een debuut. Wist je van tevoren dat het zo dik zou worden?
‘Ik was niet van plan een dik boek te schrijven, aangezien dat voor een debutant eerder een nadeel dan een voordeel is: mensen zijn geneigd sneller af te haken en op ambitie word je ook afgerekend. Als het boek korter had gekund, had ik het dus ook korter gemaakt; maar volgens mij is de trage aanloop nodig om het brute einde en de drijfveren van de personages geloofwaardig te maken.
Een dik boek schrijven is naar mijn mening niet moeilijker dan een dun boek schrijven — integendeel, een lezer trekt langer op met de personages en raakt vanzelfsprekend meer aan ze gehecht. Je hebt wel iets meer werkdiscipline en overzicht nodig om de spanningsboog in het oog te houden.’
Je wilde geen coming of age-roman schrijven, zei je in een interview in de Belgische krant De Morgen. Waarom wilde je dat niet? En waarom is het dat toch geworden?
‘Het genre suggereert toch altijd iets van navelstaarderij. En misschien vreesde ik ook dat een verhaal over volwassenwording juist onvolwassenheid impliceerde. Bij een van onze eerste gesprekken gaf Daniël van de Meer, mijn redacteur en uitgever, me een boekje mee, getiteld Groeipijnen. Pas toen werd me duidelijk dat ik me niet te veel moest aanstellen. Hoe meer de roman concrete vormen aannam, hoe vaker ik dacht: “Fuck it, zelfs al wordt dit het zoveelste verhaal over iemand die opgroeit in een dorpje, maakt het niet uit — zolang het maar goed verteld wordt.” Uiteindelijk is dat toch het verstandigste wat een debutant kan doen: aan de slag gaan met vertrouwde ingrediënten, het niet te ver gaan zoeken en hopen dat er toch een universeel verhaal ontstaat.’
Eva beschrijft haar leven in Bovenmeer, een klein dorp waar in één jaar maar drie kinderen zijn geboren, elke winkel de enige in zijn soort is, de sociale controle hoog is en de roddels welig tieren. Maar echt veroordelend wordt het nooit. Hoe kijk jij terug op jouw leven in Viersel, dat model heeft gestaan voor Bovenmeer?
‘Fijn dat je opmerkt dat het geen veroordelend karakter heeft. Mijn familie vreest nochtans dat ik niet meer welkom zal zijn op de volgende parochiefeesten. Viersel was een warm, hecht dorp, waar je, om een schijn van kans te maken in de sociale structuur, niet enkel naar de plaatselijke school moest gaan maar ook moest misdienen en lid moest zijn van de jeugdbeweging. Het was een fijne plaats om op te groeien; het is een minder fijne plaats om, eenmaal volwassen, te zijn.’
Voor mij, born in the nineties, was het een feest van herkenning om te lezen over Windows 95 en Windows 98, Mijnenveger en Patience. Was het je bedoeling een tijdsbeeld te schetsen? Denk je dat het verhaal op oudere lezers anders zal overkomen?
‘De keuze voor een ander tijdsbeeld zou zonde zijn geweest: ik heb zoveel sprekende herinneringen aan de jaren negentig. En sociale structuren functioneren elk decennia weer helemaal anders. Wij gingen nog op een bankje aan de kerk zitten wachten tot iets nieuws zich aandiende, nu verversen dorpskinderen gewoon hun Facebookpagina.
Ik geloof dat ook oudere mensen er iets aan hebben, zij het op een andere manier. Zij hebben op z’n minst kinderen en kleinkinderen gehad die naar Get Ready! luisterden of van die plastic tutters aan hun boekentas hadden bengelen. Ik maak me daar niet te veel zorgen over, omdat het boek meer is dan enkel het tijdsbeeld: wraak, eenzaamheid, vriendschap en het verlangen om gezien te worden — het zijn thema’s die iedereen aangaan.’
‘Waarom drink je precies?’ vraagt Eva op een gegeven moment aan haar moeder. ‘Komt het door de radar, of omdat je weet dat je mij er ook mee hebt opgezadeld?’ Geloof jij dat je als kinderen van depressieve, drinkende (of anderszins ontspoorde) ouders ‘verpest’ bent voor het leven, of hou je er zelf een minder pessimistische kijk op na?
‘Eén op de tien kinderen groeit op met een alcoholische ouder. Dat is gigantisch veel, en volgens mij ligt het aantal in praktijk nog hoger. Ik denk niet dat deze kinderen ‘verpest’ zijn voor het leven, wel dat het hun veel schade toebrengt waar ze hun hele leven van moeten herstellen. Los van het feit dat ze dag en nacht op hun hoede leren te zijn, komen ze van kleins af aan op de tweede plaats en dat is voor geen enkel mens een goede startpositie. Trouwens; drankmisbruik komt zelden alleen, het is vaak de oorzaak (of gevolg) van grotere problemen: schulden, misbruik, geweld. Maar ik hou er geen louter pessimistische kijk op na: ik heb, mede door het schrijven, de kans gekregen om een onderwerp als dit bespreekbaar te maken en om uit eigen moeilijke momenten iets moois te doen ontstaan.’
Je hebt scenarioschrijven gestudeerd in Brussel. Vind je dat je schrijven kunt leren, of moet je het vooral van talent hebben?
‘Het belangrijkste is dat je geboren wordt met ogen en oren, en met de eigenschappen van een spons: je moet genoeg dingen in je kunnen opnemen. Dat observatievermogen om de juiste dingen met elkaar te verbinden tot iets groters, zou je talent of ook gewoon gevoeligheid kunnen noemen. Naast gevoeligheid heb je een eigen stem nodig. En techniek. Daar word je doorgaans niet mee geboren, maar je kunt er wel aan werken. Zonder verhaaltechnieken, puur intuïtief, kun je trouwens ook al heel ver komen.
Overigens is scenarioschrijven totaal iets anders dan het schrijven van proza. Je mag enkel beeldend denken. Daarnaast komen er veel regels en techniek bij kijken, en de structuur en spanningsboog moeten goed uitgewerkt zijn — een kijker pikt veel minder dan een lezer. Kortom: scenarist kun je worden, schrijver moet je zijn.’
Hoe beviel het schrijven van een roman dan, in tegenstelling tot de scenario’s en korte verhalen die je hiervoor schreef?
‘Een scenario is vooral een werkdocument. Als het eenmaal klaar is, gaat er nog een hele crew mee aan de slag. Soms voelt het dan alsof wat jij heel secuur met een fijne balpen schrijft, met een markeerstift wordt overgeschreven. Het schrijven van een roman was een verademing, vanwege de rechtstreekse band die je hebt met je lezer. Wat jij schrijft, exact die woorden, worden gelezen. Deze controle vind ik heerlijk.
Korte verhalen en romans zijn op hun beurt twee heel verschillende genres. Ik heb de neiging in verhalen enorm veel te gaan schrappen, totdat elke zin betekenis krijgt. Tijdens het schrijven van Het smelt heb ik mezelf voor het eerst ruimte gegund. Ook dat was een heerlijk gevoel, alsof ik eindelijk een te krap pak mocht uittrekken.’
(c) Foto's: Keke Keukelaar (header) en Mounir Raji