Interview /
'Elfjes? Die zijn alleen leuk om op te eten'
‘Papa, wil je nog even op de toetsen drukken?’ vraagt de kleine Eva vaak aan haar vader. En dat doet hij dan. Want in de loop der jaren is het geluid van de toetsaanslagen op de laptop het veiligste en meeste vertrouwde geluid geworden dat ze kent. Als Martijn Adelmund schrijft – en dat heeft hij veel gedaan, vooral de laatste maanden toen hij werkte aan de jeugdfantasy Heksenwaan die vorige maand verscheen bij Luitingh Sijthof - doet hij dat vaak in de slaapkamer van zijn drie dochtertjes. Je kunt het bijna een voordeel noemen dat ze slecht slapen. Meer tijd om te schrijven.
Maar ze voorlezen uit zijn boek, dat doet hij maar niet. Lang niet alles in elk geval. Te eng. Ze zijn nog te jong om geconfronteerd te worden met de kinderetende nornir die hij en medeauteur en illustrator Iris Compiet hebben verzonnen. Met jonge geitjes die worden geofferd, of een barones die hoofdpersoon Nikki tot de hoofdprijs maakt van de Wilde Jacht van de heksen.
Want de heksen van Adelmund en Compiet zijn niet zo aardig. Het tweetal is meer geïnteresseerd in de donkere kant van de mens, zelfs als hun verhalen voor de jeugd bedoeld zijn. Of, zoals Compiet zegt: ‘Ik heb een hekel aan elfjes. Behalve om op te eten.’
Dat zag je al aan Adelmunds voorganger Spokenjagers – geschreven onder het pseudoniem Maarten Kroon. Aan Compiets duistere illustraties van het spookverhalenboek Spookbeeld, of de reeksen ‘doodsportretten’ op haar eigen website. ‘Ik houd van het duistere in de mens’, zegt Compiet. ‘Ieder mens heeft slechte kanten: jaloezie, kwaadaardigheid. Waarom kijken we anders zo graag naar series over seriemoordenaars? En we zijn de hele tijd krampachtig bezig die eigenschappen weg te stoppen. Dat boeit me. Alleen maar lief? Dat is me te eendimensionaal.’
Ze is altijd al dol geweest op sprookjes van Grimm en Andersen. Verhalen die bepaald niet zo schattig zijn als je op het eerste gezicht zou denken. ‘De rode schoentjes bijvoorbeeld’, zegt Compiet vrolijk. ‘Dat is echt gruwelijk. Jezelf dóóddansen!’ Ze grinnikt: ‘Yeeh!’
Voor haar leveren zulke verhalen een zoektocht op over de vraag wat ‘slecht’ nu eigenlijk is. ‘Zwart heeft zoveel gradaties.’
Adelmund en Compiet vormen samen The Grim Collective, een duo waarin schrijver Adelmund en illustrator Compiet volledig gelijkwaardig samenwerken. Dat ontstond na Adelmunds De Toverlantaarn uit 2010 dat al door Compiet werd geïllustreerd. ‘Ik had zo’n goede klik met Iris’, vertelt Adelmund. ‘En we hebben in die tijd vaak over haar rol als illustrator gepraat. Dat ze het jammer vond dat ze vaak achteraf betrokken werd bij producties en ze haar creativiteit daardoor niet volledig in kon zetten.’
En toen, op een dag, vertelde Compiet Adelmund over ‘haar’ heksen. ‘Op stille momenten als ze wat droedelde, tekende ze vaak heksjes’, zegt Adelmund. ‘Daar wilde ze graag wat mee. En dat hebben we gedaan.’
Ze brainstormden, ze praatten, ze verzonnen. En langzaam maar zeker ontstond een complete wereld van duistere heksen – verborgen in de ‘vouwen’ van de werkelijkheid.
Compiet: ‘Ongelooflijk, hè? Dat het ideetje van 15 jaar geleden, twee heksen die een bezemsteelrace deden, nu uitgroeit tot een complete heksenreeks!’
Heksenwaan is namelijk nog maar deel één. In oktober verschijnt het tweede deel, Heksenkind. En Adelmund is bezig met het schrijven van deel drie. Hij hoopt – als de eerste boeken succes hebben – twee delen per jaar uit te mogen brengen.
Toch was Heksenwaan aanvankelijk niet bedoeld als jeugdfantasy. Adelmund en Compiet hadden ingezet op een prentenboek getiteld De Wilde Jacht – niet verwonderlijk voor een duo dat tekst en tekening gelijkwaardig wil laten zijn. Wie Compiet volgt op Facebook, heeft de kleurige, bizarre tekeningen die bedoeld waren voor dat prentenboek volop voorbij zien komen. Maar geen enkele uitgever durfde de stap aan.
‘Tja… er werd een kind in opgegeten’, zegt Adelmund. ‘Dat vonden ze te luguber. Maar wij wilden dat er niet uithalen.’
Dus ging de speurtocht verder. Via internationale uitgevers – geen succes – naar het literair agentschap Marianne Schönbach in Amsterdam. ‘Zij heeft Luitingh voor ons gevonden’, zegt Adelmund. ‘Zij overtuigde hen dat de gruwelen er niet uít moesten, maar juist erin. En dat ze op oudere jeugd moesten mikken met het verhaal.’
Wel even slikken voor Compiet overigens. Want waar haar hand in een prentenboek overduidelijk zichtbaar zou zijn, dreigde ze nu weer ‘gedegradeerd’ te worden tot illustrator. En dat voor een verhaal dat in háár hoofd was begonnen. ‘Daar moest ik aan wennen’, beaamt ze. ‘Wat was nu mijn rol? Dat was even zoeken.’
Ze besloot – met volledige steun van haar redacteur – ervoor te zorgen dat de tekeningen niet ‘iets erbij’ zouden zijn. Geen plaatje bij een verhaaltje dus, maar een essentiële toevoeging. Ze moesten echt aanvoelen: alsof hoofdpersoon Nikki Zeevenslooten daadwerkelijk wanhopig had zitten tekenen tijdens haar gevangenschap. ‘Ze gebruikt de tekeningen als dagboek. Om datgene wat ze meemaakt een plekje te geven.’
En dus zijn Compiets tekeningen geen standaardillustraties geworden, maar schetsen waarmee Compiet de personages aan de lezer wil voorstellen. ‘De rest moeten ze zelf doen.’ Ze wil dat haar tekeningen ondersteunen, maar ze mogen nooit het beeld dat de lezer zelf opbouwt verstoren. ‘Daarom zal ik Nikki nooit zelf tekenen. Zij moet iedereen kunnen zijn’, zegt ze.
Mappen vol heeft ze getekend. Honderden, duizenden illustraties misschien wel. Toch kwam er maar een fractie van in het boek. Toch, zegt ze, is het goed zo. Al hoopt ze in de toekomst nog een ‘Schetsboek van Nikki Zeevenslooten’ te kunnen maken. Als special edition bijvoorbeeld.
Maar voorlopig is ze dik tevreden met wat er nu ligt. ‘De kwaliteit is fantasisch. Er is gekozen voor prachtig papier waardoor alle details één op één zijn meegekomen. En ik had volledige vrijheid bij de keuze voor de tekeningen. Die tekening van de kindereter bijvoorbeeld, die wilde ik er per se in. Of die met de heksensoep waar kindertjes in drijven en iemand bezig is een beentje op te peuzelen.’
Toch – en daar viel niks aan te veranderen – haar rol in de vorming van het verhaal, werd teruggedrongen. Want ineens lag er dat contract, moest er binnen twee maanden een definitief boek liggen en moest Adelmund als schrijver aan de bak.
Adelmund knikt. ‘Dat was best wel eenzaam. Je bent zo ver samen gekomen immers.’
En het is daarom, dat hoofdpersoon Nikki – knalrood geverfd haar met een schetsboek altijd onder haar arm geklemd – zo verdacht veel lijkt op Compiet. ‘Ik heb haar in het verhaal geschreven’, bekent Adelmund met een glimlach. ‘Om me gezelschap te houden, zeg maar, tijdens het schrijfproces. Zie het als een ode.’
Grinnikend voegt hij toe: ‘Ze had het zelf niet eens in de gaten. Pas toen lezers ernaar begonnen te vragen, snapte ze het.’
Als Adelmund schrijft – vertelt hij – zijn er altijd vier versies. Een grove verhaallijn – geschreven in de derde persoon – een uitgeschreven versie – in de eerste persoon. Die laat hij dan lezen aan vertrouwde proeflezers – zijn vrouw bijvoorbeeld. Pas bij de derde versie komen professionele proeflezers in beeld. En Iris. De vierde versie gaat pas naar de uitgever. En dan is er ook nog een boekwerk van minstens zoveel woorden als het ‘echte’ boek, waarin Adelmund voor zichzelf de wereld vormgeeft. Een atlas als het ware.
Toch betekent dat lange, zorgvuldige, proces niet dat die vierde versie integraal naar de drukker gaat. Adelmund moest nog heel wat aanpassen aan zijn tekst. Eerst niet gruwelijk genoeg, maar toen, volgens zijn redacteur, toch weer té.
‘Een eerdere versie begon met Nikki die ergens wakker wordt en haar pink kwijt is. En dat ze dan een tijdje later aan een banket zit en ontdekt dat de gasten bezig zijn háár pink op eten’, vertelt hij. ‘Ik dacht: dan heb je meteen de toon gezet.’
Een beetje te veel, vond zijn redacteur. ‘Hij legde me uit dat je ook te veel kon weggeven. “Je wilt een reeks schrijven”, zei hij. “Als je eenmaal hiermee begonnen bent, hoe wil je daar ooit nog overheen gaan.” En bij nader inzien, moest ik hem gelijk geven’, zegt Adelmund. ‘Doseren is de truc.’
Heksenwaan is dus lichter, minder gruwelijk en minder griezelig geworden dan Adelmund en Compiet het eerder hadden gewild. ‘Een beetje laffer en traditioneler’, erkent Adelmund. Maar dat wil niet zeggen dat het ook zo zal blijven.
‘Als je in een keer de donkerste kleur zwart gebruikt, is er niets meer om daartegenover te stellen’, zegt Adelmund. ‘Het moet gelaagd zijn. Bovendien moet de lezer iemand hebben om zich mee te identificeren.’
De karakters hebben daardoor vaak iets tragisch, belooft Adelmund. Iets waardoor je over ze gaat nadenken. ‘Of ze lijken op de buurvrouw.’
Dat belooft nog wat voor de toekomstige boeken dus. Nikki ontdekt in dit boek dat ze ook een norn is. Ze gaat zichzelf daardoor vragen stellen over wat dat betekent, wie ze is en hoe ze zich verhoudt tot de duistere wereld van de heksen. ‘Ze ontmoet nornir waar ze zich heel erg mee kan identificeren, terwijl ze zich in de echte wereld een buitenbeentje voelt’, zegt Adelmund.
Voor Adelmund en Compiet is dit een aftrap. Een voorzet. ‘Kijk naar de eerste Harry Potterboeken. Dat was toch ook een Bram Bliek gaat op kostschool’, zegt Adelmund. ‘De latere boeken zijn veel grimmiger. Al ben ik niet zo megalomaan om te denken dat ze zo succesvol zullen zijn als de boeken van Rowling.’
Compiet is het daar volledig mee eens. ‘Ik wil bloéd!’ zegt ze vol overtuiging. ‘Nikki gaat veranderen. En wat dat betekent? Daar is Harry Potter een watje bij!’