Meer dan 5,9 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×

Terug

Nieuws /

Exclusieve voorpublicatie Het geheim van Penumbra's boekwinkel

Eind juni verschijnt bij Uitgeverij Lias de Nederlandse vertaling van de veelgeprezen Amerikaanse bestseller 'Mr. Penumbra's 24-Hour Bookstore', geschreven door Robin Sloan. Op Hebban lees je alvast een exclusieve voorpublicatie uit dit boek. Een mustread voor boekenliefhebbers!

Hieronder lees je de eerste twee hoofdstukken van Het geheim van Penumbra's boekwinkel. Je kunt ze ook downloaden als PDF, om de 2 hoofdstukken eenvoudig te lezen op je tablet.

Over Robin Sloan:

Robin Sloan groeide op in de buurt van Detroit en werkte voor Poynter, Current TV en Twitter, waar hij meestal te maken had met de 'toekomst van de media'. Eerder publiceerde hij korte verhalen als eBoek. (Penumbra begon als een eBoek van 6000 woorden). Hij woont tegenwoordig in San Francisco.

PERSONEEL GEVRAAGD

In de schaduw van de kasten val ik bijna van de ladder. Ik ben precies halverwege het plafond. De vloer van de boekwinkel ligt ver onder me – het oppervlak van een planeet waar vandaan ik vertrokken ben. De bovenkanten van de kasten torenen hoog boven me uit. Het is daar donker – de boeken staan dicht op elkaar en er komt geen licht tussendoor. De lucht is hier misschien ijler. Ik geloof dat ik een vleermuis zie.
Uit angst voor een val houd ik me goed vast. Mijn ene hand omklemt de ladder, mijn andere drukt zwaar en met witte knokkels op de rand van een plank. Mijn blik trekt een lijn boven mijn vingers, glijdt langs de ruggen – en daar zie ik het. Dat boek zoek ik.

Maar laat ik bij het begin beginnen.

Mijn naam is Clay Jannon en er is een tijd geweest dat ik nauwelijks papier in handen had.

Ik zat toen vaak aan de keukentafel met mijn laptop, op zoek naar personeelsadvertenties, maar als er een ander tabblad knipperde, raakte ik afgeleid en volgde ik een link naar een lang artikel over de genetische modificatie van wijndruiven. Het was eigenlijk té lang en dus zette ik het in mijn leeslijst. Vervolgens klikte ik op een link naar een boekrecensie, die ik ook in mijn leeslijst zette, waarna ik het eerste hoofdstuk van het boek downloadde – het derde in een serie over vampierpolitie. De personeelsadvertenties was ik intussen vergeten. Ik trok me in de woonkamer terug, legde mijn laptop op mijn buik en ging lezen. Aan tijd geen gebrek.

Ik was werkloos omdat Amerika aan het begin van de eenentwintigste eeuw geteisterd werd door een golf van bezuinigingen in de horecaketens. Hamburgertenten gingen failliet, sushi-imperia sloten hun deuren.
Ik raakte mijn baan op het hoofdkantoor van NewBagel kwijt. Dat stond niet in New York of een andere stad met een bageltraditie, maar hier in San Francisco. Het was een piepklein en splinternieuw bedrijfje, gesticht door een paar ex-Google-werknemers die software ontwikkelden waarmee ze volmaakt ronde, onberispelijke bagels met een gladde, knapperige korst en een zacht binnenste konden bakken. Het was na de kunstacademie mijn eerste baan, en ik begon als ontwerper van marketingmateriaal om dit ringvormige heerlijks aan te prijzen: menukaarten, kortingsbonnen, diagrammen, posters voor op etalageruiten en één keer zelfs een hele ‘ervaringskraam’ op een vakbeurs voor bakkerijproducten.

Ik had het ontzettend druk. Om te beginnen wilde een van de ex-Googlers een ander bedrijfslogo. Het oude bestond uit grote, springerige regenboogletters in een lichtbruine cirkel en was wel heel erg MS Paint. Ik gebruikte een wat moderner font met scherpe, zwarte schreven die volgens mij aan het vierkantige, puntige Hebreeuwse alfabet herinnerden. NewBagel werd er wat serieuzer door en ik won er een prijs van de plaatselijke designvereniging mee. Toen ik mij tegenover de andere ex-Google- werknemer liet ontvallen dat ik (min of meer) kon programmeren, gaf ze me de verantwoordelijkheid voor de website. Die veranderde ik dus ook, en toen wist ik een klein marketingbudget los te peuteren om met zoektermen zoals ‘bagel’, ‘ontbijt’ en ‘netwerk’ te kunnen werken. Verder zorgde ik voor wat @New-Bagel op Twitter meldde en kreeg ik door leuke ontbijttweetjes en kortingsbonnen wel een paar honderd volgers.

Dit was allemaal geen glorieuze nieuwe fase in de ontwikkeling van de mensheid, maar ik stak er wel iets van op. Mijn carrière kwam op gang. Maar toen zakte de economie in en bleken mensen tijdens een recessie ouderwets luchtige, ovale bagels te willen, geen gladde exemplaren uit het ruimtetijdperk, zelfs niet als ze bestrooid waren met buitengewoon nauwkeurig gemalen zout.

De ex-Googlers waren gewend aan succes en gaven zich niet zomaar gewonnen. Ze noemden zich algauw Old Jerusalem Bagel Company en lieten het computergebeuren helemaal los, zodat de bagels geblakerd en onregelmatig gevormd uit de oven kwamen. Ik kreeg de opdracht om de website er ouderwets uit te laten zien, wat ik lastig vond en er viel geen prijs mee te winnen. Het marketingbudget nam steeds verder af en verdween uiteindelijk helemaal. Er was steeds minder te doen. Ik leerde niets meer en kwam geen stap verder.

De ex-Googlers gooiden uiteindelijk de handdoek in de ring en verhuisden naar Costa Rica. De ovens gingen uit en de website verdween. Er was geen geld voor een afvloeiingsregeling, maar ik mocht mijn van bedrijfswege verstrekte MacBook en het Twitteraccount houden.

Na nog geen jaar had ik opeens geen baan meer. Niet alleen de horecaketens zaten in zwaar weer. Mensen woonden in motels en grote tentenkampen. De hele economie leek een soort stoelendans te zijn geworden, en ik had wel door dat ik zo snel mogelijk een stoel – welke dan ook – te pakken moest krijgen.
Gezien de concurrentie was dat een deprimerend vooruitzicht. Ik had vrienden die ook ontwerper waren, maar die al wereldberoemde websites hadden gemaakt of betere interfaces voor touchscreens, en niet alleen maar het logo van een splinternieuw bagelbakkerijtje. Ik had vrienden die bij Apple werkten. Mijn beste vriend Neel had een eigen bedrijf. Als ik nog een jaar bij NewBagel had kunnen blijven, was dat heel goed voor me geweest, nu had ik er niet lang genoeg gewerkt om een eigen portfolio op te bouwen. Ik was zelfs nergens goed in geworden. Ik had alleen een eindscriptie over Zwitserse typografie (1957-1983) en een website van drie pagina’s.

Ik bekeek altijd de personeelsadvertenties. Mijn normen verschoven snel. In het begin wilde ik alleen maar bij een bedrijf werken met een missie waar ik in geloofde. Daarna was ik al tevreden met een baan waarin ik iets nieuws kon leren. Vervolgens vond ik het al goed als het maar niet slecht was. En toen moest ik zorgvuldig gaan bepalen wat ik zelf nou eigenlijk onder slecht verstond.

Het papier werd mijn redding. Ik bleek mijn banenjacht alleen te kunnen volhouden als ik me losscheurde van internet, een stapel personeelsadvertenties uitprintte, mijn telefoon in een la legde en een wandeling ging maken. Ik verfrommelde advertenties die te veel werkervaring eisten en gooide ze onderweg in de gebutste groene afvalbakken. Tegen de tijd dat ik moe was en weer in de bus naar huis zat, had ik twee of drie veelbelovende advertenties opgevouwen in mijn achterzak, en daar kon ik mee aan de slag.

Ik kreeg inderdaad een baan, maar op een andere manier dan ik verwacht had.
Als je sterke benen hebt, is San Francisco een goede plek om te wonen. De stad ligt als een vierkantje tussen steile heuvels en is aan drie kanten door water omgeven. Daardoor zijn er overal verrassende panorama’s. Je wandelt bijvoorbeeld in gedachten verzonken met een stapel prints in je hand; ineens volgt een steile daling en kijk je langs roze en oranje oplichtende gebouwen recht over de baai uit. De architectuur van San Francisco is nergens in het land overgenomen, en zelfs als je er woont en eraan gewend bent, heeft die stijl iets vreemds: al die hoge, smalle huizen hebben ramen als ogen en tanden en zien eruit als het kantwerk van een bruidstaart. En als je de goede kant op kijkt, doemt het roestige spook van de Golden Gate Bridge op.

Ik had zo’n doorkijkje gevolgd via steil afdalende trottoirs. Daarna liep ik langs het water en begon ik aan de lange terugweg naar huis. Ik passeerde de rij oude pieren, bleef zorgvuldig uit de buurt van Fisherman’s Wharf en zag de visrestaurants langzaam plaatsmaken voor nautische ingenieursbureaus en daarna voor social-media-start-ups. Toen mijn maag liet horen dat het lunchtijd was, sloeg ik weer af naar de stad.
Steeds als ik door San Francisco liep, lette ik op bordjes met PERSONEEL GEVRAAGD – wat ik natuurlijk beter niet had kunnen doen. Ik had wantrouwiger moeten zijn. Serieuze werkgevers gebruiken internet.
En inderdaad: de boekwinkel die 24 uur per dag open was, zag er niet uit als een serieuze werkgever.

PERSONEEL GEVRAAGD
Nachtdienst
Speciale vereisten
Goed salaris

Ik had het donkerbruine vermoeden dat ‘24 uur per dag open’ een eufemisme was. Ik stond op Broadway in een eufemistisch deel van de stad. Door mijn zoektocht naar werk was ik ver van huis. Het gebouw ernaast heette Booty’s en had een neonbord met benen die gekruist en dan weer ontkruist werden.

Ik duwde tegen de glazen deur van de winkel. Boven mijn hoofd rinkelde opgewekt een belletje en ik liep langzaam naar binnen. Op dat moment besefte ik nog niet welke belangrijke drempel ik daarmee overging.

Hoe was het binnen? Stel je de vorm en omvang voor van een normale boekwinkel die op zijn kant is gezet. De ruimte was absurd smal en duizelingwekkend hoog en alle boekenkasten reikten tot aan het plafond: drie verdiepingen vol boeken, en misschien nog wel meer. Ik legde mijn hoofd in mijn nek (waarom dwingt een boekwinkel mijn nek altijd in een lastige stand?) en zag de planken langzaam in schaduwen verdwijnen alsof ze eindeloos ver doorliepen.

De planken zaten dicht op elkaar en ik had het gevoel aan de rand van een bos te staan – geen vriendelijk Californisch bos, maar een oud Transsylvanisch woud vol wolven, heksen en messentrekkende bandieten die vlak buiten het bereik van het maanlicht op de loer lagen. Aan de planken waren ladders bevestigd die heen en weer konden schuiven. Meestal is dat een charmant gezicht, maar hier – hoog oprijzend in de duisternis – waren ze dreigend. Ze fluisterden over ongevallen in het donker.

Daarom bleef ik in het voorste deel van de winkel staan. Daar viel helder middaglicht naar binnen, waardoor de wolven waarschijnlijk op afstand bleven. De muren naast en boven de deur bestonden uit dikke platen vensterglas in een raster van zwart ijzer, en daarop stond de naam van de winkel in een boog van gespiegelde letters:

PENUMBRA'S BOEKWINKEL
24 UUR PER DAG OPEN

In de holte van de boog stond een symbool: twee volmaaktvlakke handen verrezen uit een open boek.

Wie was meneer Penumbra eigenlijk?

‘Hallo, hallo!’ riep iemand bij de boekenkasten. Er dook iemand op – een lange man, mager als een ladder, gekleed in een lichtgrijs, dichtgeknoopt overhemd en een blauwe trui. Hij kwam een beetje wankelend aangelopen en zocht met een lange hand steun bij de planken. Toen hij uit de schaduwen tevoorschijn kwam, zag ik dat zijn ogen net zo blauw waren als zijn trui en bijna verdwenen in de rimpels. Hij was heel oud.

Hij knikte even en gebaarde zwak met een hand. ‘Wat zoekt u hier op deze planken?’

Dat was een goede vraag. Om de een of andere reden stelde die me op mijn gemak. ‘Bent u meneer Penumbra?’

‘Inderdaad.’ Hij knikte. ‘De hoeder van deze winkel.’

Ik wist pas wat ik wilde zeggen toen ik zei: ‘Ik zoek werk.’

Penumbra knipperde één keer met zijn ogen, knikte en liep onvast naar het bureau naast de voordeur. Het was een enorm gevaarte van donker, knoestig hout dat als een potig fort aan de bosrand leek te staan. Bij een belegering door de boekenplanken was het waarschijnlijk dagenlang te verdedigen.

‘Werk.’ Penumbra knikte weer. Hij liet zich op de stoel achter het bureau zakken en keek me over het hout heen aan. ‘Heb je wel eens in een boekwinkel gewerkt?’

‘Eh…’ zei ik. ‘Toen ik nog op school zat, was ik ober in een visrestaurant, en de eigenaar verkocht daar ook zijn eigen kookboek.’ Het heette Geheimen van de kabeljauw en bevatte eenendertig verschillende manieren om… U snapt het wel. ‘Dat bedoelt u waarschijnlijk niet.’

‘Nee, inderdaad, maar dat geeft niet,’ zei Penumbra. ‘Aan werkervaring in het boekenvak hebt u hier niet veel.’

Hé, verkochten ze hier soms alleen erotica? Ik keek om me heen maar kon geen korsetten – of pikante lingerie ontdekken.

Wel lag er een stoffige stapel Dashiell Hammets op een laag tafeltje naast me. Dat was een goed teken.

‘Is er een boek dat je geweldig vindt?’

Ik had mijn antwoord klaar. Geen twijfel mogelijk. Ik zei: ‘Niet één boek, meneer Penumbra, maar een hele serie. Ze zijn niet heel goed geschreven. Ze zijn vermoedelijk te lang en het einde is vreselijk, maar ik heb ze drie keer gelezen. En mijn beste vriend is mijn beste vriend geworden omdat we er in groep acht helemaal door geobsedeerd waren.’ Ik haalde diep adem. ‘Ik ben gek op de The Dragon-Song Chronicles.’

Penumbra trok een wenkbrauw op en glimlachte. ‘Dat is goed. Heel goed zelfs,’ zei hij. Zijn glimlach werd breder en onthulde een wirwar van witte tanden. Toen keek hij me strak aan en nam me van boven tot onder op. ‘Maar kun je ook op een ladder klimmen?’

Zo komt het dat ik nu op de ladder sta – ter hoogte van de derde verdieping als je de begane grond niet meetelt – van Penumbra’s boekwinkel, die 24 uur per dag open is. Het boek dat ik moet pakken, heet Al-Asmari en staat anderhalf keer mijn armlengte naar links. Ik moet overduidelijk naar beneden om de ladder te verschuiven. Maar meneer Penumbra staat onder me en roept: ‘Rekken, beste jongen! Rekken!’

Deze baan wil ik heel graag hebben.

KNOPEN

Dat was dus een maand geleden. Ik werk nu ’s nachts voor Penumbra en klim als een aap de ladder op en af. Daar komt best wat techniek bij kijken. Je schuift de ladder op zijn plaats, blokkeert de wielen, buigt je knieën en springt meteen naar de derde of vierde sport. Je trekt je aan je armen omhoog om de vaart erin te houden, en een tel later sta je al anderhalve meter hoger. Al klimmend kijk je recht voor je uit, niet naar boven of beneden. Je houdt je blik gericht op een punt zo’n dertig centimeter voor je en laat de boeken als een vage veeg van kleurige ruggen langs glijden. In je hoofd tel je de sporten, en als je op de juiste hoogte bent, steek je je hand uit naar het boek dat je wil hebben… en daarvoor rek je je uit.

Qua deskundigheid staat dit misschien lager in aanzien dan websites bouwen, maar het is vermoedelijk leuker, en op dit moment pak ik aan wat ik kan krijgen.

Ik wou alleen dat ik mijn nieuwe vaardigheid vaker kon gebruiken. Penumbra’s boekwinkel is niet 24 uur per dag open omdat er zoveel klanten komen. Er komen zelfs nauwelijks mensen, en ik voel me soms meer nachtwaker dan winkelbediende.

Penumbra verkoopt tweedehands boeken, en die zijn altijd in zo’n geweldige conditie dat ze wel nieuw lijken. Hij koopt ze overdag in en is de enige die dat mag doen, maar hij is duidelijk een lastige klant. Voor bestsellerlijsten heeft hij weinig belangstelling, en zijn voorraad is nogal selectief. Ik zie geen ander doel of patroon dan zijn eigen grillige smaak. Hier staan geen boeken over jonge tovenaars of vampierpolities. Dat is jammer, want dit is echt het soort winkel waar je zin krijgt in een boek over jonge tovenaars. Het soort winkel waar je zin krijgt om een jonge tovenaar te wórden.

Ik heb mijn vrienden over de winkel verteld, en sommigen zijn komen kijken om een blik op de planken te werpen en me de ladder naar stoffige hoogtes te zien beklimmen. Meestal haal ik hen wel over om iets te kopen: verhalen van Borges, een dik boek over Tolkien. Dat zijn schrijvers die Penumbra kennelijk van belang vindt, want van allebei heeft hij het complete werk in voorraad. Op zijn minst stuur ik mijn vrienden met een ansichtkaart naar huis. Op het bureau ligt een hele stapel van die kaarten. Ze bevatten een pentekening van de gevel van de winkel – die er zo oud en uncool uitziet, dat het weer cool wordt – en Penumbra verkoopt ze voor een dollar per stuk.

Maar met een omzet van één dollar in een uur of twee kan hij mijn salaris niet betalen, en ik snap niet waar hij het geld vandaan haalt. Ik snap niet dat deze winkel nog bestaat.

Eén klant heb ik inmiddels al twee keer gezien. Het is een vrouw die volgens mij hiernaast bij Booty’s werkt. Dat weet ik vrij zeker, want beide keren had ze een soort ring van mascara om haar ogen – zodat ze net een wasbeer leek – en hing er een geur van sigarettenrook om haar heen. Ze glimlacht opgewekt en heeft dof, lichtbruin haar. Ik heb geen idee hoe oud ze is. Ze kan een vroegrijpe drieëntwintigjarige of een opvallend jeugdige eenendertiger zijn. En ik weet ook niet hoe ze heet, maar wel dat ze van biografieën houdt.

De eerste keer speurde ze in een trage cirkel de voorste planken af. Daarbij schuifelde ze met haar voeten en rekte ze zich verstrooid uit. Vervolgens liep ze naar het bureau. ‘Hebt u dat boek over Steve Jobs?’ vroeg ze. Ze droeg een dik North Facejasje over een roze topje en een spijkerbroek, en ze praatte een beetje nasaal.

Ik zei fronsend: ‘Waarschijnlijk niet, maar ik kijk het even na.’

Penumbra’s database draait op een aftandse, beige Mac Plus. Ik tikte de auteursnaam in, en uit de Mac klonk een zachte gong – het geluid van succes. Ze had geluk.

We bogen ons hoofd, bekeken de afdeling biografieën en zagen het staan: één exemplaar, glimmend als nieuw. Het was misschien een kerstcadeautje geweest voor een manager met een technische knobbel, iemand die geen boeken las. Of misschien las de techneut het liever op zijn e-reader. Hoe dan ook, iemand had het hier verkocht, en het boek had Penumbra’s kritische blik doorstaan. Wonderbaarlijk.

‘Wat was hij toch knap,’ zei North Face, die het boek op een armlengte afstand hield. Steve Jobs keek haar vanaf het witte omslag aan met zijn hand op zijn kin en droeg een ronde bril die wel wat op die van Penumbra leek.

Een week later kwam ze huppelend, grijnzend en zachtjes in haar handen klappend binnen – ze leek nu eerder drieëntwintig dan eenendertig – en zei: ‘Wat een fantastisch boek! Maar luister eens’ – ze werd ineens serieus – ‘hij heeft ook nog een boek over Einstein geschreven.’ Ze liet me haar mobiel zien, en daarop zag ik een wervende Amazon-tekst over Walter Isaacsons Einsteinbiografie. ‘Ik zag het op internet, maar ik dacht: misschien hebben jullie het wel!’

Laat het duidelijk zijn: dit was ongelooflijk. Dit was de droom van iedere boekhandelaar. Hier riep een stripteasedanseres de geschiedenis een halt toe, maar toen we ons hoopvol naar het scherm bogen, bleek Penumbra’s afdeling BIOGRAFIEEN geen Einstein: His Life and Universe te bevatten. Er waren vijf verschillende boeken over Richard Feynman, maar geen enkel over Albert Einstein. Daarmee velde Penumbra zijn oordeel.

‘Echt niet?’ vroeg North Face pruilend. ‘Jammer. Nou ja, dan koop ik het wel online. Bedankt.’ Ze liep de donkere nacht weer in en is tot nog toe niet teruggekomen.

Laat ik eerlijk zijn. Als ik mijn ervaringen bij de aankoop van boeken moest opsommen in volgorde van comfort, gemak en tevredenheid, dan zou mijn lijst er als volgt uitzien:

1 De volstrekt onafhankelijke boekwinkel, zoals Pygmalion in Berkeley.
2 Een grote, goed verlichte Barnes & Noble. Dat is natuurlijk een keten, maar eerlijk is eerlijk: het zijn prettige winkels. Vooral als er van die grote banken staan.
3 De boekenafdeling van Walmart (naast de potgrond).
4 De bibliotheek aan boord van de uss West Virginia, een kernonderzeeër in de diepte van de Stille Oceaan.
5 Penumbra’s 24 uur per dag geopende boekwinkel.

Dus besloot ik het schip weer op koers te brengen. Nee, ik weet niets van winkelmanagement. Nee, ik heb geen idee van het koopgedrag van mensen na afloop van een bezoek aan een stripclub. En nee, ik heb nooit een schip weer op koers gebracht, behalve toen ik de schermclub aan de designacademie van Rhode Island van zijn ondergang redde door een 24-uursmarathon van Errol Flynnfilms te organiseren. Maar ik weet wel dat Penumbra’s beleid soms verkeerd is – sommige dingen doet hij gewoon niet.

Marketing bijvoorbeeld.

Mijn plan is het volgende. Eerst ga ik mezelf bewijzen met een paar kleine succesjes. Daarna vraag ik een budget om wat advertenties te laten drukken, een paar aankondigingen in de etalage te hangen of misschien wel uit te pakken met een grote poster in de abri tegenover de winkel: OP DE BUS WACHTEN? DOE DAT BIJ ONS! Vervolgens zet ik de dienstregeling van de bus open op mijn laptop, zodat ik de klanten vijf minuten van tevoren kan waarschuwen dat de bus er aankomt.

Maar ik moet klein beginnen, en aangezien er geen klanten zijn die me afleiden, ga ik lekker aan de slag. Eerst zoek ik verbinding met bootynet, het onbeschermde wifi-netwerk van hiernaast. Daarna werk ik een voor een de recensiesites van deze buurt af en schrijf ik juichende artikelen over dit verborgen juweeltje. Ik stuur vriendelijke e-mails met knipperende emoticons naar buurtblogs. Ik creëer een Facebookgroep met één lid en registreer me bij Googles buitengewoon nauwkeurige advertentieprogramma, dat we ook bij NewBagel gebruikten. Daarmee identificeer je je prooi met een absurde precisie. De kenmerken selecteerde ik uit Googles lange lijst:

• woont in San Francisco
• houdt van boeken
• nachtbraker
• heeft contant geld bij zich
• is niet allergisch voor stof
• houdt van Wes Andersonfilms
• kreeg recent nog vijf straten verderop een ping op zijn gpstracker.

Ik kan er maar tien dollar aan besteden en moet dus selectief zijn.

Tot zover de vraagkant. Nu moet ik ook aan mijn aanbod denken, en Penumbra’s sortering is op zijn zachtst gezegd grillig. Maar dat is niet het hele verhaal. Ik heb gemerkt dat Penumbra’s boekwinkel eigenlijk uit twee afzonderlijke winkels bestaat.

De ene is een min of meer normale boekwinkel en bevindt zich aan de voorkant vlak bij het bureau. Daar zijn korte planken met aanduidingen zoals GESCHIEDENIS, BIOGRAFIEEN en DICHTKUNST. Aristoteles’ Ethica nicomachea en Travanians Shibumi staan daar. Deze min of meer normale boekwinkel is onsamenhangend en frustrerend, maar heeft in elk geval titels die ook in een bibliotheek of op internet te vinden zijn.

De andere boekwinkel bevindt zich daarachter en daarboven op hoge planken met ladders. Daar staan boeken die niet bestaan, voor zover Google weet. Neem het van me aan, want ik heb ze gezocht. Veel ervan lijken stokoud – gebarsten leer, titels in goudfolie – maar andere zijn net ingebonden en hebben een frisse band. Die zijn dus niet oud. Alleen maar… uniek.

Ik noem ze de Waybackboeken.

Toen ik hier net werkte, dacht ik dat ze allemaal van kleine uitgeverijtjes waren. Zoals kleine Amish-drukkerijtjes zonder digitale administratie. Of het waren misschien in eigen beheer uitgegeven boeken – een hele verzameling handgebonden boeken in een oplage van één, boeken die nooit hun weg naar de Library of Congress of een andere bibliotheek hebben gevonden. Penumbra’s voorraad bestaat misschien uit weeskinderen.

Maar nu ik hier een maand werk, begin ik te denken dat de zaak ingewikkelder is. Bij die tweede winkel hoort namelijk een andere categorie klanten, een klein clubje mensen, die als eigenaardige manen rond de winkel draaien. Die zijn heel anders dan North Face. Ze zijn ouder en komen met een vaste regelmaat. Ze zoeken nooit iets, komen klaarwakker en volstrekt nuchter binnen, maar wel trillend van verlangen. Ik geef een voorbeeld.

De bel boven de deur rinkelt, en voordat het geluid is weg gestorven, roept meneer Tyndall ademloos: ‘Kingslake! Ik moet Kingslake hebben!’ Hij haalt zijn handen van zijn hoofd (heeft hij echt met zijn handen op zijn hoofd over straat gerend?) en zet ze met kracht op het bureau. Daarna herhaalt hij het alsof hij al eerder heeft geroepen dat mijn overhemd in brand staat en zich nu afvraagt waarom ik niets doe: ‘Kingslake! Snel!’

De database op de Mac Plus omvat zowel de normale boeken als de Waybackboeken. De boeken van die tweede categorie staan nietgesorteerd op alfabet of onderwerp (hebben ze wel een onderwerp?), en zonder hulp van de computer zijn ze onvindbaar. Ik type k-i-n-g-s-l-a-k-e. De Mac komt – door Tyndall op de voet gevolgd – traag op gang, laat dan een belletje horen en toont een cryptische reactie. Niet biografieën of geschiedenis of sciencefiction en fantasy, maar 3-13. Dat zijn de Waybackboeken, gang 3, plank 13 – slechts zo’n meter of drie de lucht in.

‘O, goddank. Dank u, ja ja. Goddank,’ zegt Tyndall in extase. ‘Hier hebt u mijn boek.’ Hij haalt ergens een heel groot boek vandaan – waarschijnlijk uit zijn broek. Dat is het boek dat hij terugbrengt in ruil voor KINGSLAKE. ‘En hier hebt u mijn kaartje.’ Hij schuift een keurig gelamineerd kaartje over het bureau, en daarop staat hetzelfde symbool als op de etalageruit. Daarop is met kracht een geheimzinnige code gestempeld, en die schrijf ik op. Tyndall is en blijft het rare nummer 6wnjhy. Ik maak twee keer een typefout.

Vervolgens klim ik als een aap de ladder op en af en verpak KINGSLAKE in bruin papier. Ik probeer ook een praatje te maken.

‘Hoe gaat het vannacht, meneer Tyndall?’

‘O, heel goed. Beter,’ fluistert hij terwijl hij het boek met bevende handen aanpakt. ‘Ik boek vooruitgang, langzaam maar zeker! Festina lente, dank u, dank u.’ De bel klingelt weer als hij haastig naar buiten loopt. Het is dan drie uur.

Is dit een boekenclub? Hoe worden ze lid? Betalen ze ooit?

Zulke dingen vraag ik me af als ik weer in mijn eentje achter het bureau zit zodra Tyndall of Lapin of Fedorov weer vertrokken is. Tyndall is waarschijnlijk de raarste van het stel, maar niet veel raarder dan de rest. Ze hebben allemaal grijs haar, zijn doelgericht en komen blijkbaar uit een andere tijd of plaats. Ze hebben geen iPhone. Ze hebben het nooit over actuele zaken, popmuziek of wat dan ook. Alleen maar over de boeken. Ik zie hen eigenlijk als een club, hoewel uit niets blijkt dat ze elkaar kennen. Ze komen altijd alleen en praten nooit ergens anders over dan hun huidige, extreme fascinatie.

Ik weet niet wat er in die boeken staat – en het hoort bij mijn werk om dat niet te weten. Toen ik op de dag van mijn sollicitatie was geslaagd voor de ladderproef, ging Penumbra achter het bureau staan. Hij keek me met zijn lichtblauwe ogen aan en zei: ‘Dit werk stelt drie eisen, en die zijn heel strikt. Eén: je bent altijd aanwezig tussen precies tien uur ’s avonds en precies zes uur ’s morgens. Je mag niet te laat komen of te vroeg weggaan. Twee: je mag de boeken op de planken niet doorbladeren, lezen of op andere manieren inspecteren. Pak ze gewoon voor de leden. Meer niet.’

Ik weet wat u denkt: heb ik in al die nachten dat ik daar alleen was nooit een boek opengeslagen? Nee, nooit. Penumbra kan best ergens een camera hebben gehangen. Als ik in een boek gluur en hij ziet het, ben ik ontslagen. Mijn vrienden worden bij bosjes ontslagen; hele industrietakken, grote delen van het land, worden gesloten. Ik wil niet in een tent wonen. Ik heb deze baan nodig.

Bovendien maakt het derde voorschrift het tweede goed.

‘Schrijf een nauwkeurig verslag van alle transacties. Tijdstip. Het uiterlijk van de klant. Zijn stemming. Hoe hij naar het boek vraagt. Hoe hij het in ontvangst neemt. Of hij gewond lijkt. Of hij een takje rozemarijn op zijn hoed draagt. Enzovoort.’

In normale omstandigheden had ik dit misschien een eigenaardige taak gevonden. Maar in feite sluit het naadloos aan op wat ik doe: in het holst van de nacht rare boeken uitlenen aan nog raardere geleerden. Liever dan doelloos naar de verboden planken te kijken schrijf ik mijn verslagen over de klanten.
Op mijn eerste avond liet Penumbra me een lage plank onder de toonbank zien. Daar stond een rij enorme, in leer gebonden boekdelen die, op de glimmende Romeinse cijfers op de rug na, identiek waren. ‘Dat zijn onze logboeken,’ zei hij, en hij liet zijn vingers langs de boeken glijden. ‘Ze gaan bijna een eeuw terug.’ Hij haalde het laatste boek rechts tevoorschijn en legde het met een klap op de toonbank. ‘Jij gaat helpen om ze bij te houden.’ Op het voorplat van het logboek stond in reliëf narratio plus een symbool – het symbool van de etalageruit. Twee handen, open als een boek.

‘Doe maar open,’ zei Penumbra.

De bladzijden waren groot en grijs en met donkere inkt beschreven. Ik zag ook tekeningen: portretschetsen van bebaarde mannen, strakke geometrische krabbels. Penumbra gaf de bladzijden een zetje en vond halverwege het boek een ivoren boekenlegger die aangaf waar de geschreven tekst ophield. ‘Noteer de namen, tijdstippen en titels,’ zei hij, op de bladzijde tikkend. ‘Maar vergeet ook hun verschijning en manier van doen niet, zoals ik al zei. We houden ieder lid bij en ook iedere klant die lid zou kunnen worden. Op die manier controleren we hun voortgang.’ Hij zweeg even en vervolgde: ‘Sommigen werken heel hard.’

‘Maar wat doen ze dan?’

‘Beste jongen!’ zei hij met opgetrokken wenkbrauwen alsof de zaak overduidelijk was. ‘Ze lezen!’

In het boek met het woord NARRATIO en het nummer IX erop probeer ik dus helder en nauwkeurig verslag te doen van wat er tijdens mijn dienst gebeurt, en ik veroorloof me alleen heel af en toe een dichterlijk accent. Je zou kunnen zeggen dat het tweede voorschrift niet echt onvoorwaardelijk is. In Penumbra’s boekwinkel mag ik één raar boek aanraken. Dat is het boek waarin ik schrijf.

Ik zie Penumbra elke ochtend, en als er een klant is geweest, vraagt hij daarnaar. Ik lees hem een stukje uit het logboek voor, en dan knikt hij tevreden over mijn verslag. Maar vervolgens graaft hij dieper. ‘Een heel fatsoenlijk portret van de heer Tyndall,’ zegt hij dan. ‘Maar weet je nog van welk materiaal de knopen op zijn jas waren? Van parelmoer? Van hoorn? Metaal misschien? Koper?’

Ja, inderdaad, ik vind het vreemd dat Penumbra dit dossier bijhoudt. Ik kan er ook geen reden voor bedenken, zelfs geen criminele. Maar als mensen een bepaalde leeftijd hebben bereikt, stop je gewoon met vragen waarom ze bepaalde dingen doen. Dat voelt opeens gevaarlijk. Stel dat ik hem vraag: Tja, meneer Penumbra, waarom wilt u weten waarvan de knopen op de jas van meneer Tyndall zijn gemaakt? Hij zwijgt dan, krabt op zijn kin, en er valt een onprettige stilte. We beseffen allebei dat hij het niet meer weet!

Maar hij kan me wél op staande voet ontslaan.

Penumbra legt iets uit, en zijn boodschap is helder: doe je werk en stel geen vragen. Mijn vriend Aaron is vorige week ontslagen en gaat nu weer bij zijn ouders in Sacramento wonen. Nu de economische vlag er niet al te best bij hangt, ga ik Penumbra’s grenzen niet verkennen. Ik kan deze plek niet missen.

De knopen op de jas van meneer Tyndall waren overigens van jade.



Over de auteur

Martijn Joosse

436 volgers
135 boeken
10 favoriet


Reacties op: Exclusieve voorpublicatie Het geheim van Penumbra's boekwinkel

 

Gerelateerd