Nieuws /
Exclusieve voorpublicatie: 'Het ruisen van de wereld'
Over deze roman:
Moss komt zijn jeugdliefde Dani tegen bij een begrafenis, maar van haar oogverblindende schoonheid is weinig meer over. Ook Moss is niet meer de persoon die hij vroeger was: zijn huwelijk is net op de klippen gelopen en hij worstelt met een depressie. Tijdens een etentje praten ze elkaar bij over hun leven, maar kun je na zoveel jaar op de oude voet verdergaan? Of is het beter om herinneringen niet op te rakelen?
Lees hier de eerste twee hoofdstukken van Het ruisen van de wereld:
1
De laatste verdwijning
Moss hoorde het bejaarde echtpaar dat voor hem de trap op ging rustig doorpraten terwijl ze langs het withouten bord schoffelden waarop stond IN PACE. Alsof het daar niet hing, daar waar iedereen, ook zij, het kon zien. Hij moest zich ervan weerhouden het echtpaar bij de nek te grijpen, zijn gezicht tussen de hunne te brengen en te fluisteren: ‘Je kunt wel doen alsof dat bord niet bestaat, maar op een dag worden jullie hier ook opgebaard. Het bestaat!’
Hij was voor het eerst in bijna twintig jaar weer in Merton, een dorp aan de noordoostelijke oever van Lake Tahoe. Vanochtend was hij hier vanuit zijn woonplaats Sycamore naartoe gereden, een rit van twee uur langs borden met tot de verbeelding sprekende plaatsnamen als Desolation Wilderness, Kyburz en Echo Lake. Het was eind november, een week voor Thanksgiving en het sneeuwde.
De aula bevond zich langs een pas aangelegde asfaltweg die uitkwam op de parkeerplaats. Tien meter verderop stond de verlaten groene trailer van een constructiebedrijf naast een berg met plastic afgedekte balken en bakstenen, en daarachter lagen het bos en het meer. Een onafgemaakte, met sneeuw bestoven hoek van de aardbol. Natuurlijk, dacht Moss toen hij uitstapte. Natuurlijk staat er aan het eind van de bewoonde wereld een aula. Het leven kan niet zomaar ophouden, zonder ceremonie, zonder bevestiging, zonder getuigen.
De slikkerige traptreden zogen aan zijn zolen. Marmer in een dorp waar het vier à vijf maanden per jaar sneeuwde: hij vroeg zich af of dat een strategisch besluit van de eigenaar was geweest.
Hij schrok van de dikke vrouw die haar hand naar hem uitstak. Hij probeerde de hand aan te nemen, maar ze vouwde haar vingers om zijn elleboog en gaf hem een zachte kneep.
‘Fijn je te zien. Ik ben bang dat er weinig mensen zullen komen vanwege het weer. En het is al zo’n droeve dag.’ Alsof zijn afwezigheid die nog droeviger zou hebben gemaakt. Hij schatte haar achter in de dertig, dezelfde leeftijd als hij, maar groef tevergeefs naar een naam of gezicht. De pillen hadden van zijn geheugen een zwart gat gemaakt.
‘Herken je me niet?’ Een tweede kneep in zijn elleboog. ‘Geeft niet. Hier.’ Ze stak hem het programma toe. Hij bedankte haar en dook een lange gang in die naar luchtverfrisser en koffie rook. Achter het geroezemoes aan van mensen die hij niet kende. Naast een bijzettafel hield hij stil en bekeek de brochures voor wie iemand kende die op sterven lag en de kortingsbonnen voor plaatselijke ski-resorts. Hij wierp een blik achterom op de dikke vrouw. Herken je me niet? Hij rechtte zijn schouders, haalde zijn vingers door zijn natte haar, droogde ze aan de binnenkant van zijn broekzak, streek zijn colbert glad. Hij kuchte, keek om zich heen. Glimlachte naar niemand in het bijzonder.
De deur naar de aula stond op een kier. Tien rijen met fluwelen kussens beklede kerkbanken stonden langs een gangpad dat naar een rond podium leidde. De zaal was verlaten, op drie identiek geklede bejaarde dames na, die zich al van de beste plaatsen verzekerd hadden: voorste rij, direct naast het gangpad. Dichter bij de ovens, dacht Moss, ze hebben het vast koud met dit weer. Hij overwoog een blik in de kist te werpen die op het podium stond. Voor hij de kans kreeg een stap naar binnen te zetten, verscheen er een tengere vrouw met donkere, Zuid-Amerikaanse trekken naast hem.
‘De plechtigheid begint over tien minuten. U kunt zo direct plaatsnemen. Dat zal aangekondigd worden.’ ‘Bent u familie?’ ‘Ik was Colemans verpleegster de laatste twee jaar.'
Coleman ‘niet Cole’ Kane. Moss had twee jaar les van hem gehad aan San Francisco State University. The World of Shakespeare. The Romantic Movement. Hawthorne, Melville and the Early American Spirit. De bezieling waarmee hij over literatuur had gesproken had Moss doen geloven dat de man niet echt oud kon worden, dat dit niet had kunnen gebeuren, maar de laatste jaren had Moss steeds minder aan hem gedacht, en misschien had hij zo het lot binnengelaten.
‘Hoe was hij aan het einde? Had hij pijn?’
‘Het ging snel,’ zei de vrouw. ‘Ik zag het natuurlijk aankomen. Hij sliep veel. Begon te ijlen, was ervan overtuigd dat zijn ouders en vrienden van vroeger om zijn bed stonden en hem de les lazen. Hij was bang dat hij de mensen in zijn leven niet erg goed had behandeld.’
‘Was dat zo?’
De vrouw gebaarde Moss dichterbij te komen. Ze greep in haar blouse en haalde een zilveren ketting tevoorschijn.
‘Van Coleman gekregen. Hij woonde alleen, was erg op zichzelf. Ik was de enige met wie hij nog contact had.’ Moss raakte de ketting voorzichtig aan en trok zijn hand meteen weer terug.
‘Wat brengt u eigenlijk hier?’ vroeg ze.
‘Ik ben een oud-student van Coleman.’
‘U woont in...?’
‘Sycamore.’ Hij zag dat de naam haar niets zei en voegde eraan toe: ‘De stad stond vroeger bekend om haar hondenvoer. With rrrrrrreal chicken! Zegt u dat wat? De fabriek is gesloten, maar je kunt hem vanaf de snelweg nog zien en als het warm is, kun je hem ruiken.’
De vrouw liet de ketting weer in haar boezem glijden en zei: ‘U mag zo plaatsnemen.’
Moss herkende de ceremoniemeester van de foto bij de ingang, waar onder zijn omlijste glimlach het dubbelzinnige onderschrift stond: At Your Service. De man heette iedereen welkom en nam kort het programma door. Toespraken, een laatste afscheid, door de openslaande deuren naar de aangrenzende zaal voor koffie, thee en koek. Moss verschoof op de zitting. Het hout onder de versleten kussens deed nu al zeer. Terwijl de eerste spreker – een verschrompelde dame die ondanks haar leesbril moeite had haar toespraak te ontcijferen – een voor hem totaal onbekende anekdote oprakelde over Coleman, luisterde hij naar een symfonie van zacht geschuifel en gekuch. Hij lette erop dat hij alleen door zijn neus ademde, want hij had eens gelezen dat neusharen bacillen tegenhielden.
Hij dacht: wat als de aula geen aula was, maar een ruimteschip, en de wereld om me heen de maan? Hoe eenzaam zou ik me dan voelen, 240.000 mijl bij mijn bed vandaan?
Sinds de scheiding vorig jaar van Sophie kwam zijn verbeelding steeds vaker aanzetten met scenario’s die hopelozer waren dan de werkelijkheid, in een poging zelfmedelijden buiten de deur te houden. Zijn werkelijke scenario betrof een man die op zijn zesentwintigste was getrouwd, een baan had gevonden bij een computerbedrijf waar hij door middel van een reeks promoties in korte tijd tweehonderdduizend dollar per jaar verdiende, een huis had gekocht, een auto en studieschuld had afbetaald, tot dit alles in negen maanden tijd verdampte – het scheidingsproces bleek achteraf even lang te duren als de ontwikkeling van het niet-verwekte kind dat Sophie had gewild, maar hij niet – alsof het hem nooit had toebehoord, alsof er een ambtenaar op zijn stoep was verschenen met het nieuws: Sorry meneer, er is een fout gemaakt, u moet dit allemaal ogenblikkelijk teruggeven, dit is niet uw leven.
Voor in de zaal draaide iemand het hoofd om en keek hem aan. De dikke vrouw van eerder. Het viel hem op dat haar jurk van hetzelfde groene fluweel was als waarop hij zat. Ze glimlachte en hij sloot zijn ogen.
Hij volgde de stoet mensen. Bij de kist bleef hij maar een paar seconden staan. Coleman, omkranst met eenvoudig wit satijn, leek in achttien jaar niet ouder of magerder te zijn geworden. Hij had datzelfde droevige gezicht en sliertig haar tot op zijn schouders waar hij vroeger het krijt van zijn vingers aan afveegde. Alleen waren zijn licht geamuseerde ogen gesloten. De Zuid-Amerikaanse vrouw had beter voor hem gezorgd dan hij zelf had gedaan in die tochtige hut bij het meer waar Moss hem had opgezocht de laatste keer dat hij in Merton was, die hut met zijn schilferende, door de tijd vergrijsde boomstammen, zijn wit geëmailleerde houtkachel, zijn hertengewei boven de deur, zijn propaanlampen. Had de vrouw die vreemde rouwadvertentie in de krant gezet? Hierbij wil ik als algemene kennisgeving mededelen dat ik op 19 november ben komen te overlijden. Er is gelegenheid tot afscheid nemen in... Ondertekend: Tot zover deze kennisgeving, Coleman W. Kane. Volgens haar had Coleman geen contact gezocht met de buitenwereld, en dat verbaasde Moss niet. Er was daar niets meer voor hem.
Toen hij bij de kist wilde weglopen, greep iemand zijn pols. De bejaarde dame naast hem, in een grijze, wollige jas die als zeeschuim aan haar lichaam kleefde, staarde over zijn schouder in het oneindige. Hij voelde haar vingerkootjes. Haar dunne lippen krulden op in een grimas en even dacht Moss dat Coleman achter hem zweefde in het nette pak dat zo slecht bij hem paste. Hij keek om en toen hij niets zag, schudde hij kalm maar daadkrachtig zijn hand los uit haar greep.
Terwijl hij met de korte stoet rouwenden mee naar buiten liep, vroeg hij zich af of de dood een zwart gat was, het begin van een ruimtereis langs de planeten, naar plaatsen ver buiten het zonnestelsel. Hij stelde zich voor dat de kist straks achter een gordijn zou verdwijnen en opgehaald zou worden door mannen in witte pakken. Ze zouden de kist meenemen naar de hoogste bergtop en vannacht, wanneer niemand het zag, zou hij het heelal in worden geschoten.
Je gaat op reis, dacht Moss. Je gaat het als eerste van ons allemaal meemaken. Kon je maar een kaartje sturen om te laten weten hoe het je vergaat. Het zal er vast onmenselijk koud zijn.
Zodra het gezelschap de deur door was, waaierde het uit door de koffieruimte, en terwijl de sombere akkoorden uit de aula als verdwaalde vlinders naar binnen fladderden, zwol het geroezemoes weer aan. Moss merkte dat zijn voeten de maat van de dodenmars hadden aangenomen, dus hij zette de versnelling in naar een leeg tafeltje. Hij wilde niet bij andere mensen aanschuiven. Hij herkende een paar oude klasgenoten, maar ontweek hun blik zo krampachtig dat ze hem niet uitnodigden plaats te nemen. Hooguit zou hij nog tien minuten blijven, in de hoop voor de ergste sneeuw alweer halverwege het voorgebergte en zijn huis te zijn.
Het gezelschap in de koffieruimte deed hem denken aan de anekdote over Lady Nancy Astor, die op haar sterfbed, omringd door familie, vroeg: ‘Ga ik dood of ben ik jarig?’ Verdwaalde dertigers, veertigers en vijftigers, een paar tieners ertussen en een hoogblonde vrouw met een baby op schoot. Oud-studenten. Ex-minnaressen. Dus dit is wat er overblijft, dacht hij. Dit en een paar verre familieleden die de moeite niet hebben genomen hiernaartoe te komen.
Zijn oog viel op de ceremoniemeester, die naast de openslaande deuren stond. De man groette hem met een knik en bewoog zijn schouders daarbij iets naar voren, waardoor de knik een kleine buiging tot gevolg had. Jij bent de volgende. Woorden die hij niet uitgesproken hoorde worden, maar wel dacht.
‘Moss, wat zie je er ongemakkelijk en eenzaampjes uit. Mag ik bij je komen zitten?’
De dikke vrouw. Handen in elkaar gevlochten voor haar buik, alsof ze klaarstond een aria op hem los te laten.
Hij aarzelde, gebaarde halfslachtig naar de lege stoel tegenover hem. ‘Maar ik ga wel zo weg.’
‘Terug naar San Francisco?’
‘Terug naar huis.’ Hij keek haar aan. ‘Waar kennen wij elkaar van?’
‘Ik zie je denken: wie is dit gekke mens en wat wil ze van me? Wees gerust, ik wil helemaal niets. Ik ben nog nauwelijks bekomen van de vorige man in mijn leven.’
Groen tapijt, donkerrode gordijnen van de vloer tot aan het plafond, lambrisering van donker nephout, duinlandschappen in pastel, een kroonluchter met vergeelde plastic kaarsen. Moss vond in de paar tellen dat hij zijn blik liet dwalen niets of niemand om zich met een smoes voor te excuseren.
Misschien ging Coleman op dit moment de oven in, werd hij de hemel in gebrand.
‘Mijn man is inmiddels twee jaar dood,’ zei de dikke vrouw. ‘Op een ochtend kon hij niet uit bed komen en kort daarop was het bekeken; de kanker had zijn ergste schade al aangericht. Hij wist niet wat hem overkwam, zo snel ging het. Te snel, als je het mij vraagt. Chip had me in de jaren dat we getrouwd waren alles ontnomen en nu gebeurde hem hetzelfde. Ik wilde dat hij dat doorhad, dat hij het verlies van zijn lichaam, zijn libido, zijn gehoor, zijn verstand, zijn stem – alles! – echt zou voelen, maar dat werd hem bespaard. Drie weken nadat we hadden gehoord dat hij kanker had, zakte hij weg in een coma en werd niet meer wakker.’
Moss toonde zijn medeleven door middel van een snelle glimlach. Wie was deze vrouw? Ver in zijn achterhoofd was een vonk van herkenning. Ja, die reebruine ogen, maar hun eigenares moest onherkenbaar veranderd zijn, want een naam schoot hem nog steeds niet te binnen.
‘Ben jij getrouwd?’ vroeg ze.
‘Niet meer. Sinds een jaar niet.’
‘Je herkent me echt niet, hè?’
Hij schudde zijn hoofd.
‘Ik ben het. Dani.’
De enige foto die hij van haar had, had hij jarenlang zo angstvallig voor Sophie verborgen gehouden dat hij hem was vergeten, tot de foto bij de verhuizing uit een oude paperback was geschoven. Daarop had ze sluik bruin haar, een brede mond met perfecte tanden en een glimlach waar hij in wilde kruipen.
‘Dani!’ riep hij uit. ‘Ben je het echt? Wat is er met je gebeurd?’ Hij doelde op haar uiterlijk, maar dat was ongepast en hij haastte zich eraan toe te voegen: ‘Ik wist niet dat je getrouwd was, en zo ongelukkig nog wel.’
Het was al te laat. Rode vlekken sprongen tevoorschijn op haar jukbeenderen en langs haar haarlijn, die de rest van haar gezicht ziekelijk wit deden lijken. Ze frunnikte aan haar jurk. Op dat moment wilde hij niets liever dan het meisje dat als door een zigeunervloek was omgetoverd tot deze onbeholpen vrouw de rug toekeren en de aula verlaten. Terug de sneeuw en kou in, waar hij in zijn element was. Hier wist hij zich geen houding te geven.
‘Hoe kom je erbij dat ik ongelukkig was?’ vroeg ze.
‘Sorry,’ stamelde hij. ‘Ik begreep je verkeerd.’
‘Nee, je begreep me goed. Maar het klonk alsof ik ervoor gekozen had met een nare vent te trouwen. Hij was niet altijd een nare vent.’
Vanochtend onder de douche had hij het water zo warm gedraaid dat zijn huid straktrok. Nu was hij bang te zijn gekrompen. Zijn pak zat hem te wijd, zijn schoenen waren te groot. Hij graaide instinctief naar het plastic doosje kalmeringspillen in zijn binnenzak, maar durfde het niet tevoorschijn te halen.
‘Waar woon jij tegenwoordig?’ vroeg hij in een poging zijn hartslag in bedwang te krijgen.
‘Nog steeds in Seattle. Ik heb sinds een paar maanden een eigen bedrijf. Heb ik altijd gewild. Een bedrijf dat iets goeds doet voor de wereld en dat financieel op eigen benen kan staan. Ik breng non-profitorganisaties in contact met grote bedrijven die een “groen” imago willen creëren om te kunnen zeggen: “Wij zijn de good guys, koop onze producten!” Die bedrijven doneren aan non-profits die zich echt om het milieu bekommeren, waardoor die non-profits geld krijgen om hun idealen voort te zetten.’
‘Zo was je vroeger ook. Een idealist, die wist hoe ze dingen voor elkaar moest krijgen.’
Ze glimlachte. ‘Na de dood van Chip probeerde ik zoveel mogelijk stukjes van mijn oude ik bij elkaar te rapen. Mijn bedrijf hielp daarmee.’
‘En hoe past Coleman in dit plaatje? Het is een heel eind om vanuit Seattle naar Lake Tahoe te komen voor een begrafenis.’
‘Ik was een paar dagen in Reno en besloot een extra nacht te blijven. Op kosten van mijn dode echtgenoot. Hij had geen levensverzekering, maar wel een spaarrekening waar tweeduizend dollar op stond.’
Moest hij doorvragen? De verandering die Dani had ondergaan sinds hij haar voor het laatst had gezien moest immers aan meer te wijten zijn dan het verstrijken van de jaren. Ze leek neerslachtig, geestelijk en lichamelijk uitgeput, maar bleef krampachtig glimlachen.
‘Ik kan nauwelijks geloven dat je hier bent,’ zei hij. ‘Dat we hier allebei zijn.’
‘Toevallig, of niet? Alleen durf ik toe te geven dat ik liever hier zit dan in mijn eentje thuis.’ Ze gaf hem een plagerige stoot. Toen hij niet reageerde, zei ze: ‘Behalve het bedrijf heb ik weinig om voor thuis te komen.’
De eerste bezoekers begonnen de aula te verlaten. De koekjes waren op, de thee en koffie lauw, er viel niets meer te halen. De laatste spookklanken van een treurzang waren op zoek naar Moss.
‘Ken je hier iemand?’ vroeg Dani. ‘Ik herken een paar gezichten.’ Zijn oude studiegenoten, ouder vooral. Gebrandmerkt door hun doodnormale levens: uitzakking, vergroezeling, vermoeidheid. Waar waren de filmsterren, de schrijvers, de politici, mensen die het gemaakt hadden? Die waren er niet. Gelukkig. Moss wreef onrustig met zijn handen over zijn bovenbenen. Hij wees naar zijn linkerpols al droeg hij geen horloge en zei: ‘Ik denk dat ik maar eens ga. Voor de I-50 helemaal vastzit.’
Moest hij haar omhelzen? Krampachtig hield hij haar blik vast om niet opnieuw met de vernieling van haar lichaam geconfronteerd te hoeven worden. Uiteindelijk was zij degene die als eerste opstond.
Ze liepen samen naar buiten, waar de wereld verkeerd leek afgesteld. Van de bomen was niets meer over dan potloodschetsen, en het meer was in zijn geheel verdwenen achter een sneeuwgordijn. Sommige bezoekers waren al met sneeuwkettingen in de weer, terwijl andere druk naar de weg gebaarden of omhoogkeken.
‘Plan B. Misschien ga ik op zoek naar een motel voor ze allemaal vol zitten.’ Zijn adem danste tussen zijn droge lippen vandaan. Hij liep vlug naar zijn auto. Ondanks de kou prikte zweet in zijn nek.
‘Leuk je weer gezien te hebben, Moss. Ik heb vaak aan je gedacht.’
‘Ik ook aan jou,’ riep hij achterom.
‘Leugenaar.’
Ergens vanochtend moest hij in tweeën zijn gesplitst.
Een deel van hem, het deel waar hij gewoonlijk controle over had, was achtergebleven in bed, want hij hoorde zichzelf vragen: ‘Wil je vanavond samen iets eten? Of ga je alsnog de snelweg proberen?’
Ze glimlachte en schudde haar hoofd. ‘Misschien een andere keer. Ik heb je voor vandaag al genoeg de oren van het hoofd gepraat. Laten we contact houden.’
‘Want daar waren we vroeger ook zo goed in?’ riep hij terug.
Het klonk hard en spottend, niet zoals hij had bedoeld: plagerig, een lichte noot om afscheid op te nemen. Maar Dani was degene die sorry zei, en om de een of andere reden maakte dat het alleen maar erger.
2
Het White Hall Motel was een L-vormig gebouw met de receptie aan het korte eind, acht kamers aan het lange, en een parkeerplaats. Moss hoorde het zachte brommen van de frisdrankautomaat en de tl-buis boven zijn hoofd en de televisie achter de receptionist. Zelfs zesduizend voet hoog in de Sierra Nevada ontbrak het aan echte stilte.
In gedachten componeerde hij de eerste alinea van de roman die hij al jaren wilde schrijven.
Ruis schijnt een overblijfsel te zijn van de big bang, een radio- uitzending die dertien miljard jaar later nog te horen is. Na de big bang verviel het heelal in een duisternis die vijfhonderd miljoen jaar aanhield. Waterstof en helium klonterden samen tot een massa die honderd keer zwaarder was dan de zon, en die afkoelde en uiteindelijk implodeerde, wat een nucleaire fusie in werking zette. De eerste ster was geboren.
Zoals gewoonlijk kwam hij niet verder. Te droog, te wetenschappelijk. Thuis had hij stapels schriften en notitieboekjes liggen. Hij kocht ze in de hoop inspiratie te kunnen afdwingen, maar de pagina’s bleven jaar op jaar hardnekkig leeg.
‘Meneer?’ De receptionist hield de kamersleutel met een zorgelijke frons omhoog. ‘Misschien moet u vanavond maar vroeg naar bed. Het leek of u stond te dromen.’
Moss haalde een dollar uit zijn broekzak en bekeek de frisdrankautomaat. Hij toetste het nummer in voor een fles water en vroeg: ‘Verkoop je ook kranten?’
‘Ik heb er nog één van gisterochtend.’
Hij had geen boek bij zich, omdat hij er niet op had gerekend hier de nacht door te brengen.
‘Staat er een tv in mijn kamer?’
‘Ja, maar de ontvangst is slecht vanwege het weer. U kunt het natuurlijk altijd proberen, maar ik verwacht dat de tv in uw kamer het net zo slecht doet als deze.’
‘Enig idee hoelang het blijft sneeuwen?’
‘Volgens de berichten de hele nacht.’
Zijn kamer was spartaans. Houten muren, een bed met een groengeel dekbed, vaalrood tapijt, een klerenkast aan het voeteneind met daarin een jarentachtigmodel Sony Trinitron. De kaalheid van de kamer deed hem denken aan zijn woonkamer in Sycamore, die spaarzaam was ingericht met het weinige meubilair dat hij na de scheiding uit Denver had meegenomen: drie boekenkasten en een draaistoel. Eigenlijk had hij alles behalve zijn boeken aan Sophie willen geven, maar ze zei: ‘Probeer je soms alleen van boeken te leven? Wij hebben toch bestaan, jij en ik, een tweetal? Dat dat nu voorbij is, maakt het verleden niet ongedaan. Neem op z’n minst een stoel mee, dan weet ik dat je straks niet op de grond zit.’
In de badkamer was een kleine verzameling toiletartikelen uitgestald op een nepmarmeren toilettafel met een barst erin. Zeep en lotion waren gratis, dus waarom moest je voor water betalen? Het was natuurlijk onzinnig water uit een fles te drinken, het leidingwater hier was verser, maar Moss wilde de in plastic verpakte glazen in motels niet gebruiken. Daarnaast had de hond vroeger, toen hij nog getrouwd was met Sophie, de gewoonte gehad ’s nachts uit het glas op zijn nachtkastje te drinken. Hoeveel boeken had hij thuis niet staan met waterschade? Hij was eraan gewend geraakt uit flessen te drinken. Naarmate hij er langer over nadacht – terwijl hij naar de wc ging, zijn jas op bed legde en de thermostaat hoger zette om de muffe schimmellucht te verdrijven – twijfelde hij eraan of het leidingwater hier eigenlijk wel te drinken was. Lake Tahoe scheen zo diep en koud te zijn dat dode lichamen niet bedierven. Vermiste drenkelingen kwamen soms intact weer bovendrijven. Een scubaduiker die na zeventien jaar weer aan het oppervlak verscheen, zag eruit alsof hij elk moment zijn ogen kon opslaan. Er zouden honderden, misschien wel duizenden lichamen in het water drijven, volledig geconserveerd, in kleren uit de jaren dertig en veertig, toen de maffia zijn slachtoffers in het meer dumpte, en van nog verder terug, toen de Washoe-indianen hier woonden. Was het water in feite niet een soort balsemvloeistof ?
Hij ging op de rand van het bed zitten en vroeg zich af of de lakens vochtig waren of alleen koud aanvoelden. Schuin achter het bed, waar de vloer omlaag glooide naar de verste hoek van de kamer, zakte hij door zijn knieën en drukte zijn vingers in het stugge tapijt. Donkere waterdruppels kwamen omhoog. Het bed stond op wielen, een oud ziekenhuisexemplaar.
Een onbestemd gevoel bekroop hem. Misschien had hij alsnog naar huis moeten gaan.
Hij had geen koffer bij zich om te legen en besloot voor het straks buiten te koud en te donker werd op zoek te gaan naar een boekhandel. Hij hoopte een boek te vinden over de legendes omtrent het meer. Afleiding hielp als hij nerveus werd. Het centrum van Merton, als er van zoiets te spreken viel, was vijftien minuten lopen vanaf het White Hall Motel. Dat was met dit weer veiliger dan rijden. Hij droogde zijn leren schoenen met een prop toiletpapier en stak de fles water bij zich voor onderweg.
Hij liep door een lange straat met aan beide kanten restaurants, motels met neon No Vacancy-borden en makelaarskantoren die op blokhutten moesten lijken, maar in tegenstelling tot Colemans hut waren deze boomstammen van plastic, net als de grizzlyberen op het dak en de indianen voor de deur.
Merton was lang niet zo toeristisch als het nabije Tahoe City, maar toch was het druk vanavond. De ene na de andere auto zoefde langs in het schemerdonker. Terwijl Moss hun fonkelende achterlichten nastaarde, beeldde hij zich in dat ze vol uitgelaten jongeren zaten, twee meisjes en twee jongens per auto, die hier het mooiste weekend van hun leven binnenreden. Vaders parkeerden, moeders dirigeerden de kinderen naar binnen. Getoeter. Een idyllisch plaatje, als een oude prent uit Dickens, warm verpakte gezinnen voor eeuwig vastgelegd in een vlug moment van collectief geluk. Een illusie waarin hij graag geloofde. Moss hield van de winter, van de bergen, van de kou die zijn zintuigen prikkelde, waardoor hij de wereld dieper in zich opnam. Zijn gedachten hadden hier geen pillen nodig om gedimd te worden, ze werden vanzelf overstemd door het gekraak van de Pinus ponderosa en Pinus lambertiana, mystieke namen voor de pijnbomen die rond het meer groeiden. Hij dacht het seizoen te kunnen proeven op zijn tong en achter in zijn keel. Dat was waarom hij er halverwege zijn huwelijk bij Sophie op had aangedrongen naar Denver te verhuizen, en waarom ze daar een hond in huis hadden genomen. Om na het avondeten de deur uit te moeten voor een wandeling in de sneeuw en op de hoek van de straat om te keren en zijn huis met geelverlichte ogen op hem te zien wachten, en om naar dat huis, dat licht, te verlangen.
Hij vond geen boekhandel in de ene straat die het centrum van Merton vormde. Ten einde raad ging hij een souvenirwinkel binnen, waar hij tussen geurkaarsen, religieuze prenten, koffiebekers en een deur met daarboven de waarschuwing Adults Only een bescheiden selectie boeken aantrof. Voornamelijk thrillers en damesromans van het soort dat zijn moeder vroeger bij de supermarkt had gekocht, en een dun boek over de plaatselijke geschiedenis getiteld Tahoe Wow-o!
De caissière was een jonge vrouw van Aziatische afkomst. Moss had weinig Aziaten gezien in Merton, hoewel er in de tweede helft van de negentiende eeuw duizenden Chinezen de bergen in waren getrokken, eerst om goud te delven en daarna om de spoorwegen aan te leggen. Waar waren ze gebleven – terug naar het vaderland, naar de havenstad San Francisco, de bergen over naar het oosten? Was het waar dat de Chinezen die de Transcontinental Railroad aanlegden achteraf met touw aan elkaar waren gebonden en in het meer waren gegooid, omdat hun werkgever ze niet wilde uitbetalen? Of dat een plaatselijke terreurorganisatie ze op een nacht zo onverhoeds had weggejaagd dat mensen de volgende ochtend dachten dat ze wel in het meer móésten zijn verdwenen?
‘Meneer?’ De caissière keek hem aan met opgetrokken wenkbrauwen.
‘Sorry, ik stond te dagdromen.’ Hij overhandigde Tahoe Wow-o!
Voor de tweede keer die vroege avond was hij de weg kwijtgeraakt in zijn hoofd. Thuis zou hij de psychiater hierover moeten inlichten, die hem aan een nieuw regime van pillen zou willen onderwerpen. Maar dan moest hij eerst van de huidige pillen afkicken, waar zijn lichaam nog nauwelijks aan gewend was geraakt, om vervolgens weer van voren af aan te beginnen met de misselijkheid, duizeligheid en zweetaanvallen. Hij besloot de dokter niet te bellen.
Met het boek op zak zocht hij naar een restaurant dat niet te druk, maar ook niet leeg was en zette zijn naam op de wachtlijst. ‘Een kwartiertje, meneer,’ zei de gastvrouw, een blondine van amper achttien. ‘Kan ook iets langer zijn.’ Het was zes uur. Hij dronk zijn fles water en keek hoe de wereld oploste, zijn structuur verloor. De sneeuw werd grijs. De neonlichten, kerstlampen en nepfakkels aan de gevels langs de straat voorkwamen dat het echt donker werd. Alleen als hij voorbij de lichten keek was de wereld zwart. Hij deed zijn best niet aan Dani te denken, maar hun onverwachte ontmoeting had een stofwolk opgeworpen in zijn hoofd. Steeds weer klonk haar stem, de stem die als enige aan haar niet was veranderd, behalve misschien dat haar accent iets ronder, iets voller klonk dan vroeger. Een stem waar hij zich het meisje bij kon voorstellen dat ze achttien jaar geleden was geweest, toen hij zich ’s nachts in een halvemaan om haar heen vouwde en verdronk in haar nek.
Het was met haar dat hij hier voor het laatst was geweest. Kort daarop hadden ze hun relatie verbroken en was Dani naar Seattle verhuisd. Hij herinnerde zich nog de laatste keer dat hij bij haar was blijven slapen, de kus die ze tussen zijn schouderbladen had gedrukt toen ze uit de douche kwam in haar Pink Floyd-T-shirt en blauwe boxer. Hij keek niet naar haar, maar naar haar weerspiegeling in het raam. Nu, terwijl hij buiten in de sneeuw op een tafel wachtte, voelde hij haar lippen en rook hij haar sangria-adem, en hij waande zich getransporteerd – niet alleen in plaats maar ook in tijd.
In gedachten was hij terug in San Francisco, een week nadat Dani haar studie aan San Francisco State University had stopgezet en naar Seattle was verhuisd om voor haar zieke vader te zorgen. Leukemie. Moss zat in een rammelende bus, lijn 28, naar haar oude huis in het Sunset-district, dezelfde bus die hij twee jaar lang bijna dagelijks had genomen. Donderkoppen dromden samen in de lucht. Bij elke lichtflits schrok hij van het bleke gezicht in de ruit naast hem.
De bus passeerde Dani’s huis, maar Moss drukte de stopknop niet in. Hij hield zijn ogen gericht op de lamp voor in de bus. Als de vrouw in de stoel voor hem niet op de knop had gedrukt, was hij tot het eindpunt blijven zitten, tot hem werd verzocht uit te stappen.
Hij wist niet zeker waarom hij hier was. Om zich ervan te overtuigen dat Dani was verdwenen, of om eraan herinnerd te worden dat hij haar had kunnen tegenhouden als hij dat had geprobeerd?
De voordeur zat dicht, de gordijnen waren samengetrokken. Toen hij aanbelde deed er niemand open. Hij liep achterom en trof een ravage in de tuin. Lege bierblikjes en wijnflessen, sigarettenpeuken, gras dat tot zwart zand was vertrapt. Sporen van een feest dat Dani’s huisgenote had georganiseerd om een afgerond semester te vieren. Ook zij was vertrokken. Moss probeerde de achterdeur, maar die zat op slot. Vroeger bewaarde Dani een reservesleutel achter de regenpijp. Die zou ze niet vergeten zijn weg te halen. Toch hing hij er, en Moss ging naar binnen.
Alle kamers waren leeg. De parketvloer was verkleurd waar meubels hadden gestaan, de muur waar foto’s hadden gehangen. Hij streek met zijn vingers over de grauwe kalk en vond stukjes plakband. Dani had als kind veel gereisd met haar ouders – Puerto Rico, Nicaragua, Nieuw-Zeeland – en had haar herinneringen trots tentoongesteld. Hij doorzocht de badkamer, de keukenlades en alle kasten, maar de sporen die hij van haar vond – een bierviltje met een telefoonnummer erop dat hij niet herkende, een haarborstel die nog naar haar rook – onderstreepten slechts dat ze weg was.
Gestommel in de woonkamer. Verlangen sprong in zijn mond, hij riep: ‘Dani?’ en begon te rennen.
‘Wie ben jij?’ vroeg een gedrongen vrouw met een zwaar Russisch accent, die van schrik haar emmer, zwabber en stofzuiger liet vallen.
Hij kwam abrupt tot stilstand. ‘Een vriend van Dani.’
‘Dani is weg. Wat moet jij hier nog?’
Inderdaad.
Hij liet de sleutels uit zijn vingers glippen en vluchtte via de achterdeur naar buiten. Aan het eind van de straat keek hij om. Dani was weg, het huis zou ontdaan worden van elk teken dat ze daar ooit was geweest, dat ze daar ooit samen waren geweest. Nieuwe studenten zouden er hun intrek nemen. Het schaakbord lag er nog, maar de spelers waren verwisseld. Het was de laatste verdwijning in een relatie die aan verdwijningen onderhevig was geweest.
Een schelle stem riep: ‘Moss? Uw tafel is klaar.’ Op hetzelfde moment begon de pager in zijn hand die de jonge gastvrouw hem had gegeven te trillen.
Hij stond al in de deuropening, het meisje hield de deur voor hem open, de warme lucht van binnen tintelde op zijn gezicht, toen hij voor de tweede keer zijn naam hoorde. Hij keek om en zag Dani zijn kant op lopen in een spijkerbroek, skilaarzen en winterjas.
‘Eet jij hier ook vanavond?’ vroeg ze licht buiten adem. ‘Ze riepen net mijn naam om voor een tafel.’ Dani ritste haar jas los en trok haar handschoenen uit.
‘Ik was van plan te kijken of er plek was aan de bar. Tussen alle andere alleenstaanden.’ Ze knipoogde, maar de rest van haar gezicht behield de verontrustende uitstraling van een vermoeide vrouw die op de rand van een zenuwinzinking stond.