#ikleesthuis met Thomas Olde Heuvelt
De ontsmetting van mevrouw Welpjes
Mevrouw Welpjes nam een slok water en de schrik sloeg haar om het hart.
Ze was verleden jaar definitief van kraanwater overgestapt op bronwater, omdat ze had vastgesteld dat er aan het leidingwater in Nieuw-Zuiderbroek een verdacht chemisch smaakje zat. Je hoefde háár natuurlijk niet uit te leggen dat dit kwam door die afschuwelijke fabriek verderop langs de weg, waar ze kunststofverpakkingen maakten. Tenminste, dat zeiden ze. Je kon die lui voor geen cent vertrouwen. Er kon nooit iets goeds voortkomen uit een plek die zo’n verderfelijke stank uitwasemde. En had ze immers niet zelf gezien hoe ze afvoerwater loosden in de sloot achter het weiland? Zo door de muur heen, door zo’n grote, betonnen buis, de sloot in. Meestal stroomde er helder water uit, maar dat was uiterlijke schijn. Op een avond hadden er drabbige klonten in gedreven en was de sloot helemaal olieachtig geworden. En ja hoor: de volgende middag had er aan het leidingwater een chemisch vleugje plastic gezeten. Ze had terstond geweigerd ook maar een dag langer water uit de kraan te nuttigen.
Mevrouw Welpjes was nooit getrouwd geweest en woonde alleen. Misschien was ‘gelukkig’ niet de juiste term om haar algemene dispositie te omschrijven (‘strijdvaardig’ was hier meer op z’n plek), maar met de afwezigheid van een man in haar leven was ze althans volkomen tevreden. Na haar moeders plotse overlijden op haar achtste had haar vader, de oudeheer Welpjes, haar opvoeding volledig voor zijn rekening genomen en haar geïndoctrineerd met het gedachtegoed dat mensen ‘broeikassen vol bacteriën’ zijn. Zo zei hij het altijd. Aanvankelijk had ze zich wel eens afgevraagd of hij niet ‘broeinesten van bacteriën’ had bedoeld, maar ze was tot de conclusie gekomen dat ‘broeikassen vol bacteriën’ feitelijk de juiste omschrijving was. Haar vader zei dat mensen klamme, oplichtende haventjes op twee benen waren, waarin allerlei onderhuidse organismen en schimmels en virussen lustig konden woekeren. Beestjes, zo noemde hij ze. En die beestjes, die aten. Ze vermenigvuldigden. En ze krioelden. Dat vooral. Onder de overkapping van onze huid lieten ze al krioelend de temperatuur oplopen en maakten ons ziek, terwijl ze heimelijk hun plannetjes smeedden om op een dag van de ene broeikas naar de ander te verkassen. Zo hadden ze moeder te grazen genomen. En daarom had mevrouw Welpjes van jongs af aan geleerd dat andere mensen afstotelijk waren en dat lichamelijk contact te allen tijde voorkomen moest worden.
In feite was mevrouw Welpjes al haar hele leven aan het social distancen, of hoe ze dat op de televisie tegenwoordig ook noemden. Affectie had ze nooit gemist. Mevrouw Welpjes walgde van affectie. Wat haar in haar kindertijd was onthouden, was in werkelijkheid een grote zegen. Als ze wist dat ze iemand de hand zou moeten gaan schudden, was ze de hele dag vooraf al wispelturig. Ze wrong zich in bochten om dergelijke momenten uit de weg te gaan, verzon uitvluchten om niet te hoeven komen opdagen. En als het moment zich dan toch voordeed, was het een onverdraaglijke gewaarwording hoe hele kolonies van krioelende en met ziektekiemen besmette amoeben en roofmijten en pantoffeldiertjes en bacteriën joelend van de vijandige hand haar huidterritorium binnendrongen, en trokken de stuipen door haar lichaam. Het was echt afschuwelijk. Dan kromp ze ineen, kreeg het ijskoud en had de grootste moeite het niet uit te schreeuwen. Er waren ook momenten geweest dat ze zich domweg niet in bedwang had kunnen houden. Zo was ze bij een onverwachte omhelzing acht jaar geleden haar laatste vriendin, mevrouw Kloontjes, kwijtgeraakt. Het arme mens had haar man verloren bij een ongeluk in de varkensslachterij. Na de crematieplechtigheid had mevrouw Kloontjes haar vastgepakt en mevrouw Welpjes, getroffen als door een bliksemschicht, had het werkelijk uitgegild, de vrouw van zich afgeduwd, en was dansend als een dolleman op de gebieden waar de overdracht had plaatsgevonden de beestjes van zich af gaan kloppen. Het was een hele toestand. Mevrouw Kloontjes was zich wild geschrokken en was erg beledigd geweest, en ze was daarna nooit meer langsgekomen. Eigenlijk was dat een opluchting.
Nee, wat er nu allemaal gaande was, dat was voor mevrouw Welpjes een godsgeschenk. De anderhalvemetermaatschappij kon haar niet vroeg genoeg beginnen. Wat haar betrof maakten ze er een zevenmetermaatschappij van. Gewoon voor de zekerheid.
Het liefst bleef mevrouw Welpjes de hele dag thuis. Zelfs voordat dit gedoe was begonnen ging ze alleen maar de deur uit om boodschappen te doen en dozen vol desinfecterende zeep te kopen. Die ging er snel doorheen, bij mevrouw Welpjes.
Enfin, die ochtend had ze zichzelf dus een verrukkelijk glas heldere Bar-le-Duc ingeschonken... en proefde ze een flauw smaakje aan het water dat ze niet herkende. Alsof haar een stroomstoot was toegediend spuwde ze het uit in de gootsteen. Ze bestudeerde het glas. Op het eerste gezicht leek er niets mee aan de hand te zijn. Maar zag ze daar niet een paar belletjes, aan de rand van het wateroppervlak, tegen het glas aan? Belletjes in plat water... wat had dat in hemelsnaam te betekenen? Vlug gooide ze het glas leeg, maakte het grondig schoon met desinfecterende zeep om uit te sluiten dat verontreiniging op het glas de boosdoener kon zijn, stoomde het glas boven een pan kokend bronwater en schonk het toen opnieuw vol met Bar-le-Duc. Ja hoor, daar had je het weer! Kleine, minuscule belletjes – nu waren het er nog meer dan net. Of was het tóch residu van een of ander vuil? Mevrouw Welpjes was niet zeker van haar zaak en pakte haar vergrootglas, maar dat bood geen soelaas. Ze moest al haar moed bij elkaar rapen om nog een klein teugje te nemen, maar meteen spuwde ze het weer uit, walgend van de afschuwelijke smaak. Ze wist het zeker. Het was verontreinigd!
Mevrouw Welpjes spoelde haar mond eerst met desinfecterende zeep, daarna met Listerine en daarna poetste ze haar tanden. Terug in de keuken spoelde ze het pak Bar-le-Duc door de gootsteen en knipte het open. Met haar vergrootglas speurde ze uit-en-ter-na naar de bron van alle ellende, maar ze vermoedde dat de ware oorzaak microscopisch van aard was en mevrouw Welpjes had geen microscoop in huis. Ze trok de conclusie dat bronwater uit pakken niet te vertrouwen was. Niet gek ook, als je je bedacht dat een stuk karton dat aan de buitenkant helemaal droog bleef, binnenin twee liter water kon vasthouden. Hoeveel industriële bewerkingen had je daar wel niet voor nodig? Natuurlijk, het was met plastic geïmpregneerd door grote machinerie – waarschijnlijk in de fabriek verderop langs de weg – die van zichzelf waarschijnlijk krioelde van de beestjes. Hoe vaak namen ze in zulk soort heilloze plekken eigenlijk de moeite hun apparatuur schoon te maken? Ze durfde er wat om te verwedden dat ze daar hartstikke laks waren.
Opeens kreeg mevrouw Welpjes een geweldig idee, dat als een helder licht opbrandde in haar bacterievrije binnenste: wat als ze eens een nachtelijke expeditie zou ondernemen naar de fabriek, als alle werknemers op één oor zouden liggen, en ze zou blootleggen hoe het er daarbinnen aan toe ging? Ze zou foto’s maken waarop te zien zou zijn wat een afschuwelijke aanblik die impregneermachines boden, onder de roest en wemelend van de bacteriën die allemaal in haar pak Bar-le-Duc terechtkwamen, en die zou ze naar de krant sturen. Misschien kon ze er eigenhandig voor zorgen dat dat besmette bolwerk zijn deuren moest sluiten! Als een mens een broeikas vol bacteriën was, dan was die fabriek een heus broeikaseffect. Trots op die mooie gedachte, schreef mevrouw Welpjes deze woorden op een papiertje, vastbesloten om die met de incriminerende foto’s mee te sturen en te laten publiceren in de krant.
Maar toen ze zich met de praktische uitvoering van haar plan begon bezig te houden, drong het algauw tot haar door dat het vol ontzettende akeligheden zat. De eerste stap, het verlaten van haar veilig ontsmette huisje, was nog tot daaraan toe, maar om de fabriek binnen te dringen zou ze zich door de betonnen afvoerbuis aan de achterzijde moeten wurmen. En om die te bereiken zou ze door die weerzinwekkende sloot moeten waden die niet alleen vol kroost en blauwalg en wat al niet meer voor viruskiemen zat, maar waarin de booswichten ook nog hun chemische afvoerwater loosden! En als ze dat al overwon zonder volslagen gek te worden, als ze zich al naar binnen wist te werken, dan begaf ze zich in het hol van de leeuw. Elke stap die ze zou zetten was als een stap op een dansvloer vol grijpgrage bacteriën die als een golf tegen haar benen op zouden stromen en haar in de rondte zouden zwieren en door de poriën van haar huid en de slijmvliezen in haar mond naar binnen zouden dringen en...
Mevrouw Welpjes kokhalsde en sloeg haar hand voor haar mond. Nee. Dit was niets voor haar. Andere mensen in van die beschermende pakken die ze nu in ziekenhuizen droegen zouden zo’n experiment maar moeten uitvoeren. Mevrouw Welpjes kon zich maar beter met hand en tand blijven verzetten tegen al die smettelijke invloeden van buitenaf, voor ze er zelf mee geïnfecteerd zou raken.
Ze gooide haar voorraad Bar-le-Duc-pakken weg en besloot over te gaan op flessenwater. Glazen flessen, natuurlijk, want plastic? Brr! Iedereen wist wat voor narigheid daarvan kwam. Nee, die moleculen hoefde ze niet in haar lichaam – niet in het hare!
Mevrouw Welpjes vond bij de natuurwinkel een aardig merk dat ‘Source’ heette en dat werd verkocht in glazen flessen. Puur natuurlijk bronwater dat al 800 jaar wordt onttrokken aan de bron onder de organische velden van Llanllyr, stond erop. Dat klonk haar als muziek in de oren, maar toch nam ze het zekere voor het onzekere en onderwierp ze het water aan een serie nauwkeurige experimenten. Er gingen zeker zestien flessen doorheen voordat ze het aandurfde haar was ermee te doen, en nog eens drieëntwintig voor ze het durfde het te drinken. Tegen die tijd moest ze ook wel, want ze had enorme dorst gekregen.
Een tijdje ging het goed. Tot er een dag aanbrak dat ze ervan overtuigd was dat het water anders smaakte dan een dag eerder. Vol afgrijzen spuwde ze het uit. Nee hoor, geen twijfel mogelijk! Een vleugje verderf, een spoor van die smaak die ze desnoods midden in de nacht uit duizenden zou herkennen: het boeket van talloze microscopisch kleine beestjes, die in het water zwommen dat in haar mondhoeken had gekolkt, en zich nu gretig door haar slijmvlies een weg naar binnen aten. Twee flesjes desinfecterende zeep gingen erdoorheen voor ze erop vertrouwde dat ze haar verhemelte afdoende had gereinigd; kleine beetjes had ze zelfs moeten doorslikken om haar onfortuinlijke keel en maag te beschermen. Uit het veld geslagen bestudeerde ze de fles. Smetteloos glas, een metalen flessendop; hoe was het dan mogelijk dat... maar het duurde niet lang eer mevrouw Welpjes de bron van de ellende had gevonden. Daar, aan de binnenkant van de flessendop. Een dun, wit laagje voering. Kunststof. Ze schraapte er met haar nagel overheen en slaakte meteen een gil: honderden, duizenden, misschien wel miljoenen beestjes stroomden op dat moment van de plastic voering onder haar nagel om zich daar te nestelen, te vermenigvuldigen, te krioelen, te krioelen, te krioelen!
Onmiddellijk knipte mevrouw Welpjes met haar sterielgekookte nagelschaartje de nagel weg, en bleef knippen tot ze diep in het vlees zat en bloedde als een rund. Zo, dat deed ze de das om. Ze zou zich niet klein laten krijgen! Niet zij, niet mevrouw Welpjes! Nadat ze haar vinger zorgvuldig had ontsmet en had verbonden met gaas, gooide ze alle flessen Source de deur uit en ging toen in haar stoel zitten, met een vechtlustige vogelverschrikkersblik in haar ogen.
Zo vonden ze haar, drie maanden later, toen de postbode voor de zoveelste keer geen gehoor had gekregen en de politie had gewaarschuwd. Het had zo lang geduurd omdat het lichaam van Mevrouw Welpjes niet was ontbonden, maar volkomen was uitgedroogd. Ze troffen haar aan in haar stoel in diezelfde vastberaden houding, met smetteloze kleren die flodderig om haar uitgedroogde ledematen hingen en een gezicht dat was verschrompeld als dat van een mummie. De lijkschouwer concludeerde dat er niet één druppel water in haar lichaam was achtergebleven, waardoor mevrouw Welpjes niet was gaan rotten, maar zichzelf volkomen schoon had afgebroken. Het was voor het eerst dat hij zijn autopsie zonder mondkapje tegen de stank had kunnen voltooien.
Het enige wat om het lichaam heen had gehangen, was een flauw luchtje van desinfecterende zeep.
Thomas Olde Heuvelt
Thomas Olde Heuvelt (1983) brak in 2016 internationaal door met HEX, dat werd uitgegeven in meer dan 30 landen en gelauwerd door niemand minder dan Stephen King. Er volgde een wereldwijde boektournee waarmee hij zijn internationale succes versterkte. In 2019 verscheen de nieuwe, alom geprezen thriller Echo, die recentelijk werd aangekocht in de Verenigde Staten. Daarnaast schreef hij voor de Spannende Boeken Weken 2019 ook het geschenkboekje Dolores Dolly Poppedijn en sleepte hij als eerste en enige Nederlandse auteur een Hugo Award binnen. Momenteel werkt Thomas met zijn nieuwe uitgeverij Meulenhoff Boekerij aan een nieuwe roman, die in januari 2021 verschijnt.