Interview /
Interview Appie Baantjer
Ik tref hem in zijn riante huis in Medemblik, een blozende man die sprankelt en bruist. Een man die graag lacht en relativeert. Een vat vol verhalen en anekdotes. Hij leeft volkomen in het nu maar geniet van de herinneringen aan vroeger waarin pooiers, hoeren, kwartjesvinders en dienders nog respect hadden voor elkaar, waarin normen en waarden nog niet verworden waren tot loze kreten en waarin menselijkheid de boventoon voerde. Een man met begrip voor de zwakkeren die leven aan de onderkant van de maatschappij. Een mensenmens.
Gods hand
Cornelis Appie Baantjer werd op 16 september 1923 geboren op Urk, een streng gereformeerde gemeenschap waar veel mannen de kost verdienden op zee, waar moeder de scepter zwaaide en waar meisjes al vroeg kinderen kregen en trouwden. De jonge Appie Baantjer voelde zich er helemaal thuis. “Een heerlijke gemeenschap. Mijn ouders leefden nog en mijn moeder was de oudste van 11 kinderen. Ik heb ooms en tantes die zijn jonger dan ik. Ik was vaak bij mijn grootmoeder en grootvader, daar voelde ik me helemaal thuis. Ik was omringd door soortgenoten. Urk was een eldorado voor kinderen. Mannen verdwijnen naar zee en komen dan de eerste tijd niet meer terug. In die tussentijd voeren de vrouwen het beleid. De Urkse vrouwen zijn dan ook als eerste geëmancipeerd. Mijn oude grootvader was een heel gelovig man, een trouw lid van de kerk met zo’n mooie uitstraling. Ik vond hem veel meer vader dan mijn eigen vader. Ik noemde hem ook toate, da’s Urks voor vader. Zaterdagsmiddags hield hij een ziekenuurtje. Dan ging hij de mensen langs en dan sprak hij hen vol overgave toe. Hij sprak ook vanaf de kansel, zelfs tijdens de bitterste kou en dan luisterde je naar die man. Hij had geen papier bij zich. Hij vertelde uit het blote hoofd, waar hij Gods hand in gezien had en dat was in heel veel, want Gods hand was overal.”
Bijbelteksten
Ook de moeder van Appie was streng gelovig. “Mijn moeder had een grote Bijbelkennis. Ik ben dan ook grootgebracht met Bijbelteksten. Mijn moeder had ze pasklaar paraat, voor elke tijd en voor elke gelegenheid. Die zijn blijven hangen. In mijn boekjes kom je veel van die uitspraken van mijn moeder tegen. Het mooiste was dat mijn moeder me vaak strafte en dreigde met straf die veel verder ging dan het wetboek van strafrecht, haar straffen gingen verder dan levenslang. De eeuwige verdoemenis die me te wachten stond, ja. Mensen kunnen daar vreselijk ongelukkig van worden, haha. Dat geldt gelukkig niet voor mij. Ja, er werd veel gedreigd met de hel. Nou is die hel later wat milder geworden in mijn ogen.”
Gezag van het geweten
Ondanks de onbezorgde jeugd van Appie zag de toekomst er minder rooskleurig uit. Door inpoldering en de aanleg van dijken werd Urk in 1939 voorgoed eiland af, waardoor een toekomst als visser van de baan was. Verder kondigde de Tweede Wereldoorlog zich aan waardoor de werkloosheid enorm was. Toen Appie na de oorlog uit Duitsland terugkwam, waar hij gewerkt had, had zijn vader voor zijn toen 21 jarige zoon bij de Amsterdamse politie gesolliciteerd. “Ik vroeg hem verbaasd wat ik bij de politie moest doen. “De wet handhaven”, riep hij, “het gezag handhaven.” Ik zei: “Welk gezag dan?” Hij keek me ernstig aan en zei toen: “Het gezag van je geweten.” Dat heeft me toen wel geraakt. Ik vond dat mijn geweten een betere norm was dan het wetboek van strafrecht. Dus toen ik diender was deed ik wel eens dingen die helemaal niet volgens de normen waren maar met mijn geweten was ik in het reine. Wat mij later bij het recherchewerk wel opviel was dat mensen toch mensen blijven, ondanks alles wat ze gedaan hebben. Als je met een moordenaar wordt geconfronteerd, iemand die een hoer haar keel heeft dichtgeknepen of zoets, dan denk je in eerste instantie, die vuile rotvent. Totdat je met hem aan de praat raakt. Ik heb tijdens een verhoor ook nooit gevraagd Wat heb je gedaan, maar altijd waarom heb je het gedaan? Wat is nou je drijfveer geweest dat je tot zoiets bent gekomen? Wat voor opleiding heb je gehad? Wat voor geloof hang je aan? Verkeer je in moeilijkheden? Ik heb altijd geprobeerd bij dat soort mensen iets los te maken, een bruggetje te vinden. Ik begon bijvoorbeeld over Ajax en dan zei ik dat ik een rotwedstrijd had gezien. Als zo’n man daarop reageerde had je contact. Dan was er een begin van begrip. En dan ontdek je dat zo’n moordenaar, die je eerst verafschuwde, dingen in zijn leven heeft die ook in jouw leven een belangrijke rol spelen. Dat is erg ontluisterend. Het kunnen boenders zijn, maar met een hele aardige kant. Dat is een niet te begrijpen tweeslachtigheid. Het is nooit zwart wit. Ik heb zo’n dertig jaar in die Warmoestraat rondgewandeld en ik heb ontdekt dat die figuren veel minder ver van je afstaan dan je denkt.” Ik heb altijd geprobeerd om de dader, de mens, om daar iets van te begrijpen.
Diender in Amsterdam
Uit de boeken van Baantjer, maar meer nog uit zijn korte stukjes die hij schreef voor het Nieuws van de Dag blijkt hoezeer de rol van de politie is veranderd. “Ik kwam bij de politie op het moment dat alle oude politiemensen die in de oorlog fout waren geweest eruit werden geschopt. Daar kwamen wij voor in de plaats. Een maand opleiding heb ik gekregen..hahaha. Ik weet nog goed dat mijn allereerste optreden was vereist bij een verkeerstoestand. Er was een wiel van een fiets krom gereden en ik zou dan de beslissing moeten brengen. Ik wist alleen niet hoe. Maar verderop was een rijwielhandelaar en ik heb de dader en het slachtoffer meegenomen. “Twee gulden vijftig meneer,” zei die man van de fietsenwinkel. Ik zei tegen de dader “Heb je zoveel geld bij je?” Nee, zoveel geld had ie niet. “Hoeveel dan? vroeg ik. “maar twee piek,” zei die. Ik vraag aan die vrouw: “Is dat genoeg voor je, want je komt toch vijftig centen tekort.” Zij knikken. Op die manier loste ik de zaken op. Ik vond de overgang van het gelovige Urk naar het vrijere Amsterdam best meevallen. Ik had een ULO opleiding gehad dus ik sprak vrij goed mijn talen, Engels en Duits. Dat kwam mooi van pas, We hadden veel Canadezen hier in Nederland, een groep die oude mijnen en ander oorlogstuig opruimde. Die hadden verzorging nodig. Ze moesten begeleid worden en dat deed ik veel in die tijd.
Dus ik werd in Amsterdam al snel geaccepteerd. En ik had één groot voordeel. Ik kon een beetje schrijven. Procesverbalen en rapporten maken waren voor mij niet zo’n probleem, maar voor de anderen wel, want politiemensen zijn niet zulke goede schrijvers. Slecht taalgebruik, vaak geijkte zinnen. Heb je een dader wel eens horen roepen: “Ik heb enig goed dat aan een ander toebehoort weggenomen met het oogmerk om het me oneigenlijk toe te eigenen?” Ik niet in ieder geval.”
Spaarndammerbuurt
Ik ben begonnen bij het Bureau Spaarndammerstraat. Dat was een echte volksbuurt. Je had daar veel klachten over en weer van buren. En roddelen over elkaar. Zo van “Ja zij heeft net zoveel lullen geslikt als er klinknagels in de Hembrug zitten.” Zulk soort dingen. Het was in die tijd overigens minder heftig dan nu. Als mensen ruzie met elkaar hadden, volgde er een knokpartij en de slachtoffers kwamen nooit verder dan de Eerste hulp bij ongelukken, tegenwoordig komen ze meteen op de intensive care. Ik kon het in die buurt best uithouden, maar na een half jaar was ik aan een beoordeling toe en mijn chef van die tijd gaf mij toen een hele goede beoordeling en toen zeiden ze: “Dat kan helemaal niet, een man die een half jaar rechercheur is, kan je niet zo’n prima beoordeling geven, maar mijn chef hield zich eraan en toen hebben ze op het hoofdbureau gezegd dat ik naar de warmoestraat moest gaan. Ik ben daar van de een op de andere dag naar toe gegaan. Ja en daar werd ik natuurlijk geconfronteerd met hoeren en allerlei jongens van de penose.”
Eigen rechter
“Het Bureau Warmoestraat waar ik toen terecht kwam was een bureau waar het wetboek van strafvordering eigenlijk niet gold. We hadden bijna een eigen wetboek van strafvordering. Ik had blanco papieren van in verzekeringstelling in mijn lade liggen. Die tekende ik gewoon zelf. Huiszoeking? Ik hoefde alleen maar een naam in te vullen. Dat is tegenwoordig ontoelaatbaar. Daar moet je nu voor langs duizend instanties bij wijze van spreken.
Op het bureau hadden we in het begin onze handen het meeste vol aan winkeldiefstal. En natuurlijk aan de dingen die in de cafeetjes gebeurde. De meeste cafés hadden zich gespecialiseerd in bepaalde bevolkingsgroepen, dus in de ene kwamen veel Amerikanen en in de andere Noren en in al die cafeetjes zaten animeermeiden. Die hadden nog wel eens de gewoonte om beloftes te doen die ze niet nakwamen. Nou, dan stond zo’n zeeman buiten te wachten en dan glipte die griet aan de achterkant het cafe uit en dan stond die zeeman te wachten met een stijve penis terwijl zij verdwenen was. En dan werd die man kwaad en dan nam hij een stuk steen waarmee hij het raam ingooide. En dan ging die man de bajes in voor vernieling. Maar dacht je dat wij er verder wat aan deden? Welnee, daar hadden we een mooie oplossing voor. We zette die kerel de volgende dag gewoon in de politieauto en dan brachten we hem naar zijn schip. We vroegen de kapitein te spreken en vroegen hem of hij zijn zeeman terugwilde. Ja? Dat kon, voor tweehonderd piek. Dat was het bedrag dat we van de caféhouder hadden gehoord. De kapitein van het schip gaf je dan het geld en daar tekende je dan voor. De kapitein mocht zijn knecht houden en de caféhouder kreeg het geld voor zijn ruit. Daar kwam nooit een letter van op papier. Niemand die daar moeilijk over deed. Leuke tijd. Het leuke was dat het algemeen aanvaard werd. Niemand vond het gek.
Rondje hoer
Appie Baantjer kan ook bijna vertederd praten over de hoeren in zijn buurt die hij stuk voor stuk kende. In een groot opschrijfboek hield hij de namen van alle hertjes met hun personalia bij. Toen hij op een keer zag dat een van de nachthoertjes Schele Riek jarig was, ging hij haar van zijn bescheiden zakgeld een bloemetje brengen. Schele Riek was tot tranen toe geroerd omdat nooit eerder iemand aan haar verjaardag had gedacht. In de begintijd van Appie Baantjer was er van vrouwenhandel nog geen sprake. “De meeste hoeren op de Wallen kwamen uit Nederland en ze waren niet geronseld. Maar hoe de keuze ook tot stand kwam, een hoer was meestal een hoer voor haar hele leven. Als ze eenmaal hoer was, kon ze bijna nergens anders in de maatschappij meer terecht. En er was een grote saamhorigheid onder die hoeren onderling. Men kende elkaar alleen maar via bijnamen, maar men hielp elkaar als dat nodig was.
Ik had een groot bijnamenboek. Je had Cor Kut, Magere Josje, Manke Miep, Schele Riek, Sientje Stront, maar ik kon goed met hen overweg. Ik maakte meestal zo rond een uur of elf een rondje hoer. Dan gingen we langs de hoerenmadammen. De structuur was veel beter dan tegenwoordig. De hoerenmadam was een hoer die haar geld goed bij elkaar had gehouden en daar een pandje van had gekocht en daar zaten dan drie of vier kamertjes in en daar zette ze dan weer hoertjes in. De helft van wat ze verdienden was voor de hoerenmadam. Ze was dan ook erg geïnteresseerd hoeveel klanten er langskwamen, want dat betekende voor haar ook inkomsten. Daar stond tegenover dat ze goed voor haar meiden zorgde. Ze kregen op tijd een kopje koffie, thee, een sneetje brood. Er was echt een soort saamhorigheid. En wij als politie hadden een goeie stok achter de deur om dat zo te houden. Als er één van die hoeren bijvoorbeeld jatte en er werd aangifte gedaan, dan gingen we naar die hoerenmadam en zeiden: Hoor eens Mientje, wat wil je? Wil je post voor de deur? Als er post voor de deur kwam, dan kwam er een diender twee uur voor de deur staan en die werd dan weer opgevolgd door de volgende diender. Dan kwamen er natuurlijk geen klanten meer, maar ook de hoerenpandjes ernaast hadden er last van. Dus die hoerenmadam zorgde er wel voor dat Ria verdween of nooit meer jatte. En je had natuurlijk wel pooiers, maar dat waren heel andere types dan tegenwoordig. Er was een kreet onder die hoeren en die zei: “Een pooier wordt niet geboren. Die wordt gemaakt. Die hoeren probeerde een mooi mannetje te versieren, mooie pakkies aan te trekken, gaven hem een autootje, mocht ie samen met haar naar het strand zodat ze allebei een mooi bruin kleurtje kregen en dat iedereen jaloers was dat zij zo’n mooie gozer aan de lijn had. Er zaten natuurlijk harde jongens tussen, maar ik heb ook meegemaakt dat ik bij een hoer kwam die wist dat ik van modeltreinen hield. Ze zei; Ga effe boven kijke bij Willem.” Nou, ik naar boven en daar zat Willem met een elektrisch treintje te spelen, terwijl z’n vrouw beneden zat te pezen. Appie lacht uitbundig Hahaha, mooie tijd. De meeste van die meiden hadden overigens een goed hart. Die wilden niet dat hun kinderen in hetzelfde vak terecht kwamen. Dan werden die kinderen uitbesteed aan ‘nette’ gezinnen. Dat kostte een enorme schep geld, maar dat verdiende ze met die hoerderij wel terug.“
Kleurrijke Amsterdammers
In zijn lange loopbaan heeft Appie heel wat kleurrijke Amsterdammers meegemaakt, over wie hij regelmatig in zijn De Cock verhalen schrijft. “Haring Arie was zo iemand. Oorspronkelijk stond hij achter een haringkar, maar plotseling wilde hij voor het gerecht opkomen. Als er iets scheef zat volgens hem, moest ie dat even rechtzetten. Als een caféhouder het bijvoorbeeld niet zo nauw nam met de pofklanten (mensen die hun consumpties op de pof consumeerden) en meer op hun rekening zette dan gebruikt was, dan kwam Arie wel even verhaal halen en de boel verbouwen. En dan had je ook nog Bloemen Jantje. Daar hebben we erg mee gelachen. Jantje ventte ’s avonds altijd met bloemen in de cafés. Op een avond had hij een paar borrels op en toen had ie geen zin meer. Hij had nog wat bloemen over en die smeet ie in het water. Daar komt iemand langs en Jantje zegt tegen die voorbijganger. Haal hulp, Bloemen Jantje is verzopen, kijk maar daar drijven z’n bloemen. Die man alarm slaan. Even later komt de Rijkspolitie te water om naar Jantje te zoeken. Terwijl ze daar zo bezig zijn komt Jantje het café uitrollen en zegt: “Wat is er hier aan de hand?” “Nou Jan, zeggen ze, “ze zijn naar jou aan het dreggen, hahaha. Hadden die kerels een lol.”
Er waren in die tijd meer koddige dingen. Zo hadden een mannetje dat een keer in de veertien dagen op het bureau langskwam met een kistje en dat kistje zette hij dan neer en dan ging hij daar op staan, midden in de recherchekamer, en dan hield hij een betoog. En daar luisterden we dan naar. En als ie dan klaar was dan pakte ie zijn kistje weer op en ging ie weer weg. Ja, mooie tijd.”
Omkopen
Vroeger of nu, daar waar criminaliteit een rol speelt, ligt omkoping om de hoek. Ook Appie werd ermee geconfronteerd. “Er waren ook in die tijd veel gokbaasjes. Daar kwamen we gewoon op visite. Met name de Chinezen gokten enorm onder elkaar, maar je moet nooit geld aannemen want dan ben je verkocht. Als je bij een Chinees komt en die zegt “Bami net klaar,” nou dan eet je wat en dan kom je een volgende keer en dan ligt er honderd gulden onder het bord. Dan moet je zeggen: “Hee, je gaat wat slordig met je centen om, want ik vind hier toevallig een biljet. Nou, wat is de grens die je voor jezelf stelt?” Ik ga overigens niet schimpen op collega’s, want er zijn omstandigheden waardoor het heel verleidelijk is om het geld te pakken. Voor mij was dat anders, want ik verdiende bij met schrijven. Toen ik later met pensioen ging verdiende ik netto meer dan de hoofdcommissaris bruto.”
Eerste artikelen
“Ik ben begonnen met schrijven naar aanleiding van een hele mooie dienst die we draaiden, die heette 5 x 8.. Radio aan boord van de auto en in contact met centrale posten. Assistentie binnen de vier minuten. Er was natuurlijk toen nog bijna geen verkeer, toen kon dat nog. Omdat het zo’n succes was kregen we vaak journalisten mee en als ik dan de volgende dag in de krant las wat zo’n journalist ervan gemaakt had, van zo’n voorvalletje dat wij behandeld hadden, dan dacht ik, ja dat kan toch veel smeuïger. Samen met mijn maat Marinus van Dijk, die voor het Algemeen politieblad schreef, hebben we toen zelf artikelen geschreven. Het boekje met die 5 x 8 verhalen kwam in 1959 uit. Drieduizend zijn ervan gedrukt en tweeduizend kwamen er bij De Sleghte terecht. Maar nu is een exemplaar meer dan honderd euro waard. Dus dat flopte en op een zondag kwam mijn moeder en die zei er staat een wedstrijd voor het schrijven van een kort verhaal in Het Parool. Ze bleef aandringen en ik wilde eigenlijk helemaal niet, Maar uiteindelijk gaf ik toe: Ik schreef het en zij stuurde het in. Het was een verhaal over de gelijkvormigheid van flatjes. Later werd mijn moeder gebeld door Conny Stuart die zei: O, mevrouw Baantjer, u heeft talent. “Mijn moeder kreeg een eerste prijs. Die heeft ze toen met mij gedeeld. Toen ben ik weer gaan schrijven, korte verhalen. Daar ben ik mee terecht gekomen bij de toenmalige uitgeverij Amsterdam Boek op de Stadhouderskade. Ik wist niet wat de economische waarde van een verhaal was. Ik hoopte op 25 gulden voor een verhaal en als ik dan 20 stukjews zou aanbieden, had ik vijfhonderd piek, een maandsalaris. Enfin, ik kwam daar bij John Bakkenhoven en die hemelde me op en die zei: “We brengen uw verhalen in de Revue en we hadden gedacht u daar 250 gulden per verhaal voor te geven. Gigantisch, zeker voor die tijd. Ze wilden er ook nog een boekje van maken en dat zou weer een enorm bedrag opleveren. Alles bij elkaar opgeteld had ik een toezegging van zo’n negenhonderd duizend gulden. Ik wam thuis en vertelde het aan mij vrouw en die zei: Appie, wacht nou eerst effe af tot de centen binnen zijn. Ja, mooie tijd.”
Anti bureaucratie
Appie Baantjer komt in zijn korte artikelen, vanaf 1975 ook voor Het Nieuws van de Dag, naar voren als een anti-autoritair persoon. Een eigenschap die ook De Cock duidelijk uitdraagt. “Ja, maar je moet bedenken dat ik bekend stond als een schrijvertje op het bureau. Ik had heel wat collega’s op straat, die in conflict kwamen met de maatschappij en met justitie. En die hadden geen uitlaatklep. En dan kwamen ze naar mij toe en zeiden: Ap, wat ze nou weer uithalen. Nou en als ik dacht er zit een grond van waarheid in hun verhaal, dan volgde ik hun betoog.
Maar ik ben niet alleen in mijn stukjes dwars gaan liggen. Ook in werkelikheid kwam dat wel eens voor. “Ja, ik zal een voorbeeld geven. Vroeger hadden mensen nog geen wasmachines. Ze konden die dingen huren voor een gulden per uur. Nou, daar zat een stekker aan een snoer dat tekort was voor de afstand naar het stopcontact. Dus dan hadden ze een verlengsnoertje en een stekker van bakeliet, een stukje porselein. Als je dat ding liet vallen was het stuk. En dan hingen die twee contactpuntjes los. Mensen kochten geen nieuwe stekker, maar deden die losse dingen gewoon in het stopcontact. Op een gegeven moment was er een oma die op haar kleinzoon van twee jaar zou passen, omdat haar dochter in de sigarettenfabriek moest werken. Nou, oma wil de was doen en heeft zo’n wasmachientje gehuurd. Dat kleinkind komt en ziet die glinsterende draadjes en grijpt met zijn handjes naar die dingen. Op slag dood.
Nou, ik maak er een mooi verbaal van en ik krijg het na een maand terug van de officier van justitie met het verzoek die oude moeder te horen inzake dood door schuld. Ik de pest in jongen. Die ouwe vrouw was zo verdrietig. Ik zei tegen mijn baas: “Dat doe ik niet hoor.”
Volgens hem moest ik het toch doen omdat ik het niet kon maken om een verzoek van de officier van justitie te dwarsbomen.Wij moesten ons daar aan houden. Ik had er helemaal geen zin in. Ik ben er achter gekomen wie de arts was van die oude vrouw en daar heb ik toen een verklaring van gekregen dat als ze werkelijk die vrouw zouden vervolgen, dat het voor haar het eide zou betekenen. Die verklaring heb ik opgestuurd naar de officier van justitie. Nooit meer wat over gehoord. Kijk, dat vond ik nou overwinningen voor mezelf.“
Leven en laten leven
Het anti-autoritaire karakter zat er overigens niet alleen bij Appie Baantjer ingebakken. Al als jonge diender werd het gedrag hem op een presenteerblaadje aangeboden op het bureau. “Ja, er waren eigen methodes. Die oude brigadiers hadden een bloedhekel an lange verhoren en verbalen. Ze pakten vaak een dader, een slachtoffer en eventueel een getuige op en die deden ze alledrie bij elkaar in de cel. En dan zeiden ze: ”Worden jullie het maar met elkaar eens en als je eruit bent, dan moet je effe bellen.” Een bijzonder sterk staaltje van de eigen methode Bureau Warmoestraat maakte Appie mee toen hij als piepjonge cellenwachter, meemaakte dat een spiritusdrinker in de cel overleed. “Het was een aardige man. Ik kletste er wel eens mee. Maar ja, toen lag ie dood in de cel. En dat mag niet he. Dat geeft onmiddellijk een hoop herrie. Dus ik meteen met de commissaris gebeld. Die kwam en zei: “Waar is het dagelijks rapport? Nou, dat zat nog in de schrijfmachine. Dat moest meteen verscheurd worden. Hij zei: deze man is hier nooit geweest. Twee dienders kregen de opdracht om die dooie man ergens op een heel klein grasveldje neer te leggen. Toen belde hij de GGD en zei: ”Wat er nou gebeurd is? Er ligt plotseling een dooie man op een grasveld.” Nou, die man werd gewoon weggehaald en ja, daar sta je dan als jonge diender. Hebben ze je toch ingepakt.”.
De Cock
Begin jaren zestig besluit Appie Baantjer zich op et langere werk te storten. In zijn eerste politieroman Een strop voor Bobby. Het is een boek met een boodschap. Appie wil het publiek laten weten voor welke dilemmas de politieagenten vaak komen te staan. In de roman zijn veel van zijn eien ervaringen en frustraties verwerkt. Het boek is dan ook in de ik-vorm geschreven. Een bijrol is weggelegd voor een rechercheur met de bijnaam De Cock. “Ja, ik schreef eerst in de ik-vorm. Maar toen dacht ik bij mezelf, je kan een hele tijd graven in jezelf, maar daar komt eens een einde aan. Enne, ik kende een oude rechercheur, een klein parmantig mannetje, dat zo’n aureool van onschendbaarheid om zich heen had. Zo’n man, van wie je dacht dat hij alles wist. Wat helemaal niet waar was, maar zo’n uitstraling had hij. En die heette Den Haan. Hij was in de oorlog het verzet geweest en toen liet hij zich Le Coq noemen, het frans voor haan. Toen we daarna die 5 x 8 wagens kregen met radio aan boord, hadden een jonge inspecteur die Hock heette en die zei altijd door de radio: “Hier met Hock met c k. En die twee heb ik bij elkaar gevoegd tot De Cock met c o c k. Door voor De Cock te kiezen kon ik in de derde persoon schrijven. Bovendien had ik toen het voordeel dat ik Vledder kon introduceren waardoor je een vent hebt die ik als publiek kon gebruiken. Het gedrag van De Cock leg je dan uit aan Vledder, maar in feite leg je het uit aan de lezer. Nou, en dat sloeg in dus toen ben ik blijven hangen bij De Cock. Ik heb niet voor hem gekozen, ik ben eigenlijk naar hem toegegroeid. Nog een voordeel van De Cock was dat hij niet direct met mij geïdentificeerd werd. Ik zat vaak met de moeilijkheid dat ik de niet wettelijke normen die wij in werkelijkheid ook wel eens hanteerden, dat ik die in het boek niet kwijt kon. Dan liep ik zelf gevaar. De Cock heeft bijvoorbeeld altijd een apparaatje bij zich, dat hij van Handige Henkie heeft gekregen om deuren te openen. Zo’n apparaatje bestaat hoor. Nou, ik kon niet hebben dat ze dachten dat ik daar ook gebruik van maakte.”
Vaste structuur & menselijkheid
Over de kritiek op de vaste verhaalopbouw van zijn boekjes kan Appie Baantjer hartelijk lachen. “Ze hebben wel eens gezegd Appie, als je een boek van jou gelezen hebt, dan heb je ze allemaal gelezen. Dat is natuurlijk niet zo, dan kan je geen 70 boeken schrijven. Maar een vaste structuur is gemakkelijk. De lezer vereenzelvigt zich met de figuren en wacht op vaste herkenbare situaties. Er was eens een man die zei: “Nou Baantjer, dat laatste boek van je vond ik niet zo leuk.” Ik zeg wat mankeert er dan aan? “Nou,” zei hij, “er komt maar een ruzie in voor tussen De Cock en de commissaris en anders altijd twee.” Ja, haha, hij vond die ruzies zo mooi. Daar zat ie op te wachten. Zo heb ik ook veel kritiek gekregen op het feit dat ik de kunstschilder in mijn boeken dood liet gaan. De lezers zaten echt te wachten op scenes met die man. Hij is overigens gebaseerd op een echte schilder. Altijd mooie vrouwen om zich heen. Altijd half naakt. Hij had altijd een fles bourgogne op tafel staan. Een heerlijke man.
Zelf heb ik altijd gehouden van Agatha Christie en Conan Doyle (Sherlock Holmes) die hadden ook een vaste structuur. Wat levenshouding betreft heb ik Maigret van Simenon altijd bewonderd. Dat meevoelen met mensen, mooi en zo levensecht. Maigret slaat niet meteen iedereen in de boeien, dat heb ik ook niet gedaan. Ik weet nog goed, ik moest eens iemand arresteren en toen ik in zijn huis binnenkwam zag ik hem onder het bed liggen. Zijn vrouw staat mij te woord. Ik zeg tegen haar: ”Waar is uw man?” “Weet ik niet,” zegt ze. “Hij is er niet en ik heb hem al een hele tijd niet gezien.” Ze had geen idee waar hij op dat ogenblik vertoefde, en dat terwijl ik naar hem keek. Zo mooi, die logica. Haha. Ik zei tegen haar. ”Moet je luisteren, ik zie hem nu al minstens 20 minuten. Hij ligt daar onder het bed. Zeg maar tegen hem dat ie over en uurtje bij me komt.” Zo kan je dingen ook oplossen. Een uurtje later kwam hij uit zichzelf bij me, ja.”
Rouw en geloof
In 2007 overlijdt Marretje, de vrouw van Appie Baantjer die meer dan zestig jaar lief en leed met hem heeft gedeeld. Het rouwproces is moeilijk en het geloof geeft hem geen volledige steun omdat Appie met teveel vragen blijft zitten. ”Ja, kijk, dat er een stoeltje in de hemel is daar geloof ik natuurlijk niet in. Wat mij hoofdzakelijk bezighoudt is de communicatie in de hemel. Dat lijkt me zo’n moeilijke zaak, helemaal als je bedenkt dat onze lieve heer al zo’n tweeduizend jaar dood is en dat er sindsdien dus een heleboel mensen in de hemel terecht zijn gekomen. En die mensen spreken allerlei talen. Dan vraag ik me af. Wat hebben ze gemeen? Hoe communiceren die met elkaar? Hebben die nog communicatie met de mensen beneden? Dat zijn veel vragen, maar slechts weinig antwoorden. Het is maar wat je er zelf van denkt.
Het geloof is niet echt tot steun. Wat me pijn doet is het gemis. Ik ben 62 jaar met dezelfde vrouw getrouwd geweest. Dan hoef je niet veel te zeggen. Alles gaat vanzelf. Ik zeg wel eens: mijn leven is een kabbelend beekje geweest, zonder stroomversnellingen, zonder watervallen.
Af en toe namen we wel eens een takje mee, maar voor de rest… Het was niet stormachtig he. Vanaf het begin niet. En die geborgenheid, die zekerheid die zo’n vrouw je biedt. Dat mis ik. Dat doet pijn. Dat moet slijten. Mijn vrouw ligt hier op de begraafplaats vlakbij. Zorgvliet, en ik ga af en toe wel eens naar haar toe, maar tegen zo’n steen gaan staan praten, dat kan ik niet. Nee. Ik was bij Andries Knevel en toen vertelde ik dat als je vrouw sterft, je pas beseft wat zo’n vrouw voor je heeft betekend. Dat wij mannen eigenlijk een andere houding ten opzichte van de vrouw moeten aannemen. We moeten af en toe een rustpunt nemen om samen de rekening op te maken. Kijken wat er is.
Later is het te laat.
Nieuwe relatie
Twee jaar geleden kwam Geertje Bos, die een gedetailleerde biografie over Appie Baantjer heeft geschreven, tijdens haar research bij Annie van den Boogaard terecht. Zij is weduwe en koestert warme herinneringen aan Appie wiens vriendinnetje was tijdens de laatste maanden van de Tweede Wereldoorlog. Zij woont nog steeds in het Brabantse Mill. Geertje vertelt Appie over zijn jeugdliefde en de twee zoeken elkaar op. Oude tijden herleven en ondanks het verdriet om het verlies van hun dierbaren, bloeit de liefde op alsof hij nooit is weggeweest. Met respect voor elkaars verleden. Appie vertelt vertedert over haar: “Ik heb nu omgang met een meisje dat ik heb leren kennen in 1944. Daar schreef ik gedichten voor. Mijn biografe ontdekte dat ik ooit in Mill was geweest en die kwam die vrouw weer tegen en het bleek dat ze die gedichten die ik ooit voor haar schreef, nog uit haar hoofd kende. We bellen veel en ik zie haar regelmatig. Ik heb veel steun aan mijn relatie met haar. Zoals in het blad Story staat, ik had geen mooier liefdesverhaal kunnen bedenken.”
Pluk de dag
Ondanks zijn 85 levensjaren en zijn gezondheid die hem noopt af en toe wat gas terug te nemen, lijkt Appie Baantjer actiever dan ooit. Stoppen met De Cock maakt zijn agenda duidelijk niet leger. Hij is druk bezig geweest et zijn museum, schrijft voorwoorden voor boeken over Amsterdam en recepturen, denkt samen met auteur Simon de Waal na over een nieuwe reeks politieromans en zijn agenda staat vol met media die hem graag willen spreken. RTL Boulevard, De wereld draait door, Pauw en Witteman, Andries Knevel, Quote, Shownieuws, Libelle en dat is slechts het topje van de ijsberg. Maar Appie geniet ervan. Enigszins pathetisch zegt hij: “Ik heb er eigenlijk geen zin in, maar ik onderga het. Noem het ijdelheid.”