Auke Kok: 'Het is mijn vak om mythes te ontkrachten'
Auke Kok (1956) is onderzoeksjournalist, columnist en (non-fictie)auteur. Bestsellers van zijn hand zijn o.a. 1974. Wij waren de besten (2004), 1988. Wij hielden van Oranje (2008), Holleeder. De jonge jaren (2011) en De eenzaamste vrouw van Amsterdam (2014). Zijn nieuwste non-fictie boek 1936. Wij gingen naar Berlijn gaat over de Olympische Spelen die in 1936 werden gehouden in Berlijn en die achteraf een enorme propagandastunt bleken van Hitler en Goebbels. Kok zoemt in op de belevingswereld van diegenen die betrokken waren bij de Spelen van ’36, vooral die van de deelnemers. Welke overwegingen maakten zij om wel, of juist niet deel te nemen en wat waren de gevolgen van de deelname aan deze Spelen bij de deelnemers. Waarom gingen sommigen er hun leven onder gebukt? 1936. Wij gingen naar Berlijn is een fascinerend boek, waarvoor Kok 4 sterren ontving van de Volkskrant en 3 sterren van het NRC en waarmee hij op de longlist van de Hebban Awards 2016 non-fictie staat.
Omdat er zowel over de Olympische Spelen als over de WOII al veel geschreven is, besluit ik maar meteen met de deur in huis te vallen.
Wat was voor jou precies de aanleiding om 80 jaar na dato dit boek te schrijven?
'De reden waarom ik dit ben gaan uitzoeken, en dat zal je misschien verbazen, is dat zo’n boek er niet was. Uiteraard is er een halve bibliotheek al volgeschreven over de Spelen, maar altijd vanuit een soort top-down kijk op de zaak. Vanuit een politiek oogpunt, heel feitelijk, tot ik op een gegeven moment het boek The boys in the boat las van Daniel James Brown. Dat ging over de acht met stuurman die in 1936 het goud wegkaapten voor de neus van de favoriete Duitsers, wat een klassieke Amerikaanse successtory is, en het voelde al lezende alsof je er zelf bij was. Het werd vanuit de sporters zelf beschreven. De doopcelen werden helemaal belicht zodat er ook een heel goed tijdsbeeld ontstaat. Dat is mijn boeken ook altijd het streven en toen dacht ik ‘dat moet ik doen voor Nederland’. Wij hebben Rie Mastenbroek waarvan ik wist dat daar iets mee was en ook van Tinus Osendarp wist ik wel het een ander, maar dat was het dan ook wel ongeveer. Een samenhangend boek over de Spelen van ’36 , door de ogen van de deelnemers, hoe gek het ook klinkt, dat was er helemaal niet. Zelfs niet een schaduw daarvan. Wel hier en daar wat stukjes, versnipperde dingen, wat biografietjes, maar geen biografie van Rie Mastenbroek en ook niet van Tinus Osendarp. Dat was voor mij extra reden om op die twee mensen in te zoemen en op die manier drie gaten te vullen: een van binnenuit beschreven boek over de Spelen en biografische aspecten van zowel Osendarp als Mastenbroek.'
'Ik zie geschiedenis ook nooit als iets van vroeger, maar als de achterkant van het nu.'
Je start je boek met het verhaal van zwemster Rie Mastenbroek, waarom koos je ervoor met haar te beginnen?
'Toen de zoon van Rie Mastenbroek, Otto, mij vertelde over haar as die in Olympia werd uitgestrooid, vond ik dat zo’n prangend beeld om daarmee de lezer gelijk duidelijk te maken dat het weliswaar tachtig jaar geleden is, maar dat het er nog steeds is. Ik zie geschiedenis ook nooit als iets van vroeger, maar als de achterkant van het nu. Het is van toen, maar er zijn mensen die er nog steeds mee zitten. Je hebt 2 weken lang zo’n sportevenement, maar kijk eens hoe dat de loop der dingen heeft gekleurd. Ik vond het een sterk beeld om te openen om daarmee de blijvende invloed en tragiek van die Spelen te schetsen.'
In welke fase van je schrijfproces kwam je met Otto Mastenbroek in contact?
'Ik werk tamelijk schematisch: eerst inlezen, verkennende gesprekken, de diepte ingaan door middel van research, archieven etcetc. Zo verzamel ik mijn materiaal en dan ga ik mijn materiaal ordenen, wat ook een belangrijk onderdeel is. Dan hebben zich de contouren al in mijn hoofd genesteld en maak ik een schema voor het boek, een ruwe opzet, en dan ga ik schrijven. Otto had ik, tijdens de verkennende fase, met enige moeite overgehaald om mee te werken. Hij had nooit eerder aan publiciteit gedaan en dat geldt ook voor de nakomelingen van Tinus Osendarp. Dat zijn toch mensen die als het ware de tragedie van hun ouders hebben overgenomen. Dat lijkt in het geval van Osendarp wat voor de hand liggender, maar ook Otto heeft zo vaak gezien dat zijn moeder uiterst gefrustreerd was over de media; over het feit dat ze binnenkwamen onder het motto 'we gaan het niet hebben over Hitler' en dan ging het er uiteraard toch weer over. Zelf had hij daar op gegeven moment ook helemaal tabak van. Uiteindelijk wilde hij gelukkig wel meewerken.'
Je beschrijft een, vrij schrijnende, anekdote over een ontmoeting tussen Rie Mastenbroek en Fanny Blankers-Koen op de Albert Cuyp. De anekdote is je verteld door Ria’s zoon Otto. Fanny Blankers-Koen is in 2004 overleden, heb je de anekdote nog op enige manier kunnen verifiëren?
'Nee dat is puur wat Otto mij heeft verteld en hij vertelde me dat zo gedetailleerd en met zoveel overtuiging, dat ik dat voor waar heb aangenomen. Dat is iets dat ik in principe natuurlijk niet graag doe, ik wil altijd dingen checken, maar hij overtuigde me volledig dat het ook zo gegaan is. Dat is ook het relatieve van dit soort dingen: terwijl je bezig bent met research word je voortgedreven door het idee dat je hét verhaal gaat maken, en uiteindelijk maak je een verhaal. Maar in dit geval klopt het verhaal ook wel, ze heeft een aantal pogingen gedaan om met Fanny Blankers-Koen in contact te komen en dat lukte almaar niet, net als Osendarp trouwens. Die Fanny Blankers-Koen is ook weer een fenomeen op zich, waar overigens wel een biografie van is.'
Lees verder op pagina 2