Interview /
Ingmar Heytze kan zich geen beter leven dan dit voorstellen
'Dit verzameld werk wil mee in handtas of rugzak om te worden gelezen in verloren momenten op vliegvelden en stations. Het wil vol ezelsoren op de toiletten van studentenhuizen liggen. Het wil kruimels, wijn-en koffievlekken verzamelen. Het wil jaar na jaar iets vormelozer en valer worden tot het weer in delen uit elkaar valt, stukgelezen', zo typeert Ingmar Heytze Voor de liefste onbekende.
Alleen een verzamelbundel is echter niet genoeg om dertig jaar dichterschap te vieren, zo vinden Uitgeverij Podium, De Kleine Komedie en Heytze zelf. Daarom wordt aanstaande vrijdag 1 april een bijzonder programma georganiseerd in De Kleine Komedie. Ingmar Heytze treedt op, samen met schrijvers, dichters en muzikanten die hij bewondert en die belangrijk zijn geweest in de ontwikkeling van zijn dichterschap. Onder meer Hans Dorrestijn, Tommy Wieringa, A.L. Snijders, Vrouwkje Tuinman, Hagar Peeters en Ellen Deckwitz reizen met Heytze mee door dertig jaar dichterschap.
In de aanloop naar Heytzes jubileum interviewde Hebban de dichter over zijn poëzie, zijn manier van werken en dichters die hij bewondert.
Kun je je nog herinneren wanneer een gedicht voor het eerst echt indruk op je maakte? Welk gedicht was dat?
' ‘Reisbrief’ van de dichter Bergman. Ik schreef erover in De veertig van Heytze: Bergman (1921–2009) was de eerste dichter die ik ooit las als dichter. Zoals ieder kind las ik gedichten, maar dan als rijmpjes in prentenboeken (‘Zag ik dat goed?/ ’t Was de Kat met de Hoed!’). Pas toen ik Bergman ontdekte, begreep ik dat een gedicht ook iets anders kon zijn dan een verhaaltje op rijm. Bergmans bundel Kamerbreed stond bij mijn ouders in
de kast. Het is dat er ‘gedichten’ op het omslag stond, want ik vond het maar rare teksten: ultrakorte, verbeten, ietwat misantropische boodschappenlijstjes met een venijnige trap aan het slot. De ‘ik’ in Bergmans gedichten is meestal iemand die het liefst zou losbreken uit een leven dat hij niet wil. In ‘Reisbrief ’, dat weliswaar verdacht veel lijkt op een verhaaltje op rijm, kijkt de dichter juist als buitenstaander naar een leven waar hij als toerist niet in kan. Het gedicht
is compleet opgebouwd uit rijmende paren (disticha, knikt de kenner), waarmee een echte dichter veel meer kan dan chocoladeletters cadeau doen.'
REISBRIEF
waarde vriend het is hier prachtig
de koeien zijn ontroerend drachtig
de spoorlijn loopt dwars door het dal
een vrouw beheert de waterval
elk huis of hok met beemd en gaard
verkoopt men op een ansichtkaart
de mensen lopen traag en stug
en komen op geen stap terug
men zegt god heeft ons klein gebouwd
maar sneed ons uit behoorlijk hout
dit alles sta ik aan te zien
zo is het paradijs misschien
en verder is hier alles prachtig
het wordt me soms wel eens te machtig
Vind je dat er in Nederland genoeg aandacht is voor poëzie?
'Er is meer dan genoeg aandacht. En als dat niet zo was, gaf het ook niet. Wat ik mis is liefde voor poëzie. Wat mij betreft zijn er nog altijd te weinig mensen die willen leven met een zo groot mogelijke verzameling gedichten in hun hoofd, als zelfgekozen, welkome dwanggedachten, als literaire zelfmedicatie om het bestaan mee door te komen. Ik mis, in andere woorden, gelijkgestemden. Ik heb de indruk dat hun aantal niet toeneemt door de huidige initiatieven om meer aandacht te genereren, en misschien kan dat ook wel niet. Zoals Chawwa Wijnberg ook wel eens heeft gezegd: je kunt wel verrast zijn over het grote aantal mensen dat een kaartje koopt voor de Nacht van de Poëzie, maar je kunt ook zeggen dat de maat van de zaal gewoon klopt. Die achthoekige Grote Zaal van Vredenburg met dik tweeduizend mensen erin, dat is het. Meer zijn er niet. Eigenlijk niet eens zo beroerd, nu ik er nog eens over nadenk.'
Waar moet een mooi gedicht volgens jou aan voldoen?
'Er is geen recept voor, ben ik bang. Lang geleden schreef ik: ‘Een dichter dwaalt door een donker huis. Af en toe voelt hij op de tast een raam, dat meestal dichtgetimmerd zit. Dichten is zoiets als morrelen aan dat raam. Als het opeens opengaat, mag hij heel even denken met de snelheid van het licht.’ Vanuit die gedachtegang vond ik elk gedicht mooi waarbij iets van dat licht je hoofd invalt als je het zit te lezen. Tegenwoordig denk ik: een dichtbundel lezen is zoiets als de stad in gaan voor een nieuwe jas. Je merkt het vanzelf als je een goede te pakken hebt, ook al lijkt-ie in de verste verte niet op de jas waarnaar je op zoek was. En misschien maakt het niet eens zoveel uit of die jas dan mooi is.'
Wat kun je met poëzie wel wat je met proza niet kunt?
'Gedichten zijn toverformules, waarmee de goede lezer als een alchemist aan de slag kan. Een gedicht kan in het bestek van twee visitekaartjes het wereldraadsel aanraken, juist omdat de lezer het grootste deel van het werk doet. Met een goede roman schep je een hele wereld voor de lezer. Met een goed gedicht geef je de lezer de mogelijkheid om zijn eigen wereld te scheppen.'
Welke stijlkenmerken zijn typerend voor jouw poëzie?
'In mijn geval is het vrij basaal: ritme en klank. Toen ik vijftien was, kreeg ik van mijn ouders een tweedehands elektrische schrijfmachine die een hels kabaal maakte als je hem aanzette, en dan had je nog geen letter aangeslagen. Op het ritme van dat dreigende gezoem en het mechanische geklik en getik van de toetsen en hamertjes schreef ik mijn eerste gedichten. Eigenlijk ben ik daar nooit mee opgehouden. Ik schrijf nog steeds met dat ding in mijn hoofd.'
Je schreef twee gedichten over de ramp MH17. ‘Het was een heftig onderwerp, maar ik woon vlakbij een begraafplaats, daar ben ik heen gegaan, en toen was ik er in een uurtje uit', vertelde je op de radio. Zijn er meer plekken waar je naartoe gaat om te dichten?
'In dit geval was het puur praktisch. Het was op dat moment nogal druk in huis, ik had ongeveer anderhalf uur om dat gedicht te schrijven, het was lekker weer en die begraafplaats ligt daar nu eenmaal. De locatie gaf in dit geval misschien wel wat meer kijk op de eeuwigheid, waarin uiteindelijk alles en iedereen zal verdwijnen. Verder is het toeval. Ik kan bijna overal dichten en ik heb altijd wat te schrijven, daarvoor hoef ik niet speciaal op een grafzerk te gaan zitten mijmeren. Ik zit liever in het café achter een kop koffie, of iets sterkers.'
Je werkt ook vaak in opdracht, word je hierdoor niet beperkt in je dichterlijke vrijheid?
'Voor mij is het gewoon een deel van mijn onderneming. Ik geef woorden aan dingen die een opdrachtgever nooit zo zou kunnen opschrijven als ik. Dichten in opdracht staat niet ver af van copywriting, maar dan wel copywriting zoals een doorsnee tekstschrijver of reclameman het nooit zal kunnen. Dichters die er geen zin in hebben, moeten het vooral laten, daar niet van. Het gaat er vooral om dat je niks tegen je zin doet. Poëzie is te belangrijk om zonder volledige inzet te beoefenen. Als ik me beperkt voel door een opdracht, neem ik ‘m niet aan.'
‘Eigenlijk is hij een tamelijk beschouwelijk en bezonken dichter, die zich over veel existentiële vragen buigt, en de ogen ook niet sluit voor de wereldpolitiek, en die daarnaast regelmatig dicht over de liefde, op de wijze van een moderne troubadour. Eigenlijk kan hij over alles dichten’, schreef Guus Middag in NRC Handelsblad. Kan jij inderdaad over alles dichten? Of zijn er onderwerpen waar je liever niet over dicht?
'Ik denk dat een dichter geen enkel onderwerp op voorhand hoeft uit te sluiten, omdat de directe aanleiding voor een gedicht maar zo’n kleine rol speelt. Het gedicht ontstaat toch volgens zijn eigen lijnen, je schrijft het door een aantal begrippen met elkaar te verbinden en het is toch pas klaar wanneer het op de een of andere manier is losgezongen van de eerste invallen. Ik weiger alleen opdrachten die me te veel lijken op opdrachten die ik al heb uitgevoerd, vooral uit angst dat het resultaat minder goed zou worden dan de eerste keer.'
‘Heytze is in zijn eentje The Beatles van de Nederlandse poëzie’, stelde Joost Zwagerman eens. Wie verdient volgens jou deze of een soortgelijke eervolle titel?
'Het probleem met die vraag is natuurlijk dat het zulke grote schoenen zijn, dat ik er nauwelijks iemand in durf te zetten, laat staan mezelf. Als het gaat om dichters zou ik zeggen: Hans Andreus. Dat is nu echt een goed voorbeeld van een dichter die zo veel verschillende dingen heeft gedaan binnen een heel herkenbaar en consistent oeuvre, dat ik het niet zo’n gekke kwalificatie zou vinden. Als het om schrijvers gaat zou ik zeggen: Jan Wolkers. Als het om muzikanten uit Nederland zou gaan: Bertolf, maar dat komt misschien ook wel omdat hij ook geregeld covers van The Beatles speelt, en nog waanzinnig goed ook. Pfoe, wat een vraag… '
Deze maand vier je 30 jaar dichterschap, waar ben je met zo’n oeuvre het meest trots op?
'Op iets heel vanzelfsprekends: dat ik me nog steeds geen beter leven dan dit kan voorstellen. Ik heb de kans gekregen om hier aan te beginnen, wat al bijzonder is, en na al die tijd mag ik het nog steeds doen. Ik kan leven van wat ik het allerliefst doe. Wat wil ik nog meer?'
Van welke jonge dichter(s) denk je dat we nog veel zullen horen?
'Ik vind dat er onthutsend veel geweldige jonge dichters zijn. Laat ik me beperken tot dichters met één à twee bundels, en dan nog weet ik zeker dat ik er een dozijn vergeet als ik zeg: Maarten van der Graaff, Lieke Marsman, Marieke Rijneveld, Daniël Vis, Jonathan Griffioen, Charlotte van den Broeck… Damn, je kunt er echt een hele Nacht van de Poëzie mee vullen, en dat zou nog een behoorlijk goede Nacht zijn ook.
Tot slot: heb je een goede tip voor lezers die graag poëzie willen lezen maar niet zo goed weten waarmee ze moeten beginnen?
'Verreweg het handigst is om een romance te beginnen met een poëzieliefhebber of -hebster, dan krijg je alle mooie poëzie die er bestaat vanzelf voorgelezen.'