Interview /
Interview Minette Walters
Krachtige vrouwen
Ze is kleiner dan ik dacht. Frêle en in haar blauwe blazer op en top British middle class. Ze heeft een vriendelijke, welwillende blik, maar haar handdruk verraadt kracht; mentale kracht vooral. Dit is een vrouw die haar mannetje staat! Ze lacht als ik haar met mijn eerste indrukken confronteer. ‘Dat is het resultaat van zes jaar kostschool! Heb jij op een kostschool gezeten, weet je hoe het leven op een kostschool is? Strijd, dat is het; een echte struggle for survival, zeker op een meisjesschool. Want meisjes kunnen verschrikkelijk hard zijn voor elkaar. Je moet zo snel mogelijk leren wie sterk is en wie zwak. Je moet leren voor jezelf op te komen, anders red je het niet. Dan is het niet meer dan logisch dat je er als een sterke, onafhankelijke vrouw uitkomt. Tenzij je vroegtijdig afhaakt natuurlijk. Zet mij in Engeland tussen een groep mensen en ik pik er meteen de vrouwen uit die ooit op een kostschool hebben gezeten.’
Ik vraag haar of dat verklaart waarom er zoveel krachtige vrouwen in haar boeken voorkomen. Walters aarzelt. ‘Ik weet het niet. Het is best mogelijk, maar het kan natuurlijk ook gewoon te maken hebben met het feit dat ik een vrouw ben en dan ook nog een sterke vrouw, zoals jij zegt. Ik kan me nu eenmaal beter in vrouwen dan in mannen verplaatsen. Agatha Christie was de eerste misdaadauteur die met Miss Marple een vrouwelijke hoofdpersoon creëerde. Zij situeerde ook als eerste haar verhalen in de Britse middle class, de wereld van ambtenaren, bankmanagers en predikanten. Daarmee introduceerde zij als het ware het ‘gewone’ leven in de misdaadroman en dat is voor het genre ontzettend belangrijk geweest. Ik zeg niet dat ik door haar werk beïnvloed ben – mijn stijl is heel anders en mijn verhalen zijn dat ook – maar ik voel me zeker met haar verwant.’
Doktersromans
Minette Walters begon te schrijven toen ze klaar was met haar studie. Ze kreeg een baan bij IPC Magazines, waar ze voor het tijdschrift British Woman’s Weekly doktersromans moest redigeren. Iedere maand las ze een kleine vierhonderd manuscripten van dertigduizend woorden elk. In hoeverre heeft dat haar ontwikkeling als schrijver beïnvloed? Ze lacht. ‘Ik heb in elk geval nooit gedacht: zo wil ik het ook. Die hospital romances waren aan strenge regels gebonden: er mocht geen onvertogen woord in vallen, sex was taboe en de hoofdpersonen mochten elkaar pas op de allerlaatste bladzijde kussen. Het publiek vond die verhalen heerlijk, maar ik vond het helemaal niks. De meeste manuscripten waren echt zonde van mijn tijd. Dat heb ik op een dag ook tegen de uitgever gezegd. Die maakte daar niet veel woorden aan vuil en zei: als jij het beter kunt, laat dat dan maar zien. Nou, die uitdaging heb ik toen maar aangenomen.’
Minette Walters schreef vervolgens zelf vijfendertig novelletes – ‘voornamelijk om mijn hypotheek te kunnen betalen’ – en voegde geloofwaardigheid aan het genre toe. ‘Die romances hadden met het echte leven weinig te maken: een man en een vrouw ontmoetten elkaar, zonder aanleiding, en op de laatste bladzijde gaven ze elkaar een kus. En ook die kwam eigenlijk uit de lucht vallen. Ik liet mijn personages elkaar op een andere, functionelere manier ontmoeten, zodat de romance als vanzelf ontstond. Bovendien bouwde ik een onderhuidse spanning in, zodat de ontluikende liefde niet meer allesbepalend was. Als je die periode als een leerfase voor mijn latere schrijverschap wilt beschouwen, dan heeft ze mij in elk geval geleerd dat je in een verhaal een belofte moet inbouwen die je naar het einde toe stukje bij beetje inlost. Een liefdesgeschiedenis op zich is niet zo boeiend; wel wat eraan vooraf gaat. Liefde heeft een dubbele bodem nodig om interessant te kunnen zijn.‘
Toneel
Hoewel zij de verhalen uit die tijd voorgoed naar de vergetelheid heeft verbannen – zij laat zich zelfs niet één titel ontlokken, hoeveel moeite ik ook doe – beginnen haar ogen toch haast onmerkbaar te glinsteren als ik nog even doorvraag naar die jaren bij IPC. ‘Niet meer onzichtbaar blijven achter andermans werk, maar onder je eigen naam publiceren: dat was wat. Het gaf een heerlijk gevoel! Wist je trouwens dat ik eigenlijk toneelstukken wilde schrijven? Dat trok mij in die tijd veel meer. Het is er alleen nooit van gekomen en ik denk dat mijn studie daar voor een belangrijk deel schuldig aan was. Ik studeerde Frans aan Durham University en was helemaal weg van Sartre en Beckett. Zij waren voor mij de maat: als ik toneel wilde schrijven, moest het in die trant zijn. Maar dat lukte me natuurlijk niet en daarom heb ik uiteindelijk toch voor proza gekozen.’
Maar dan wel een soort proza dat op een bepaalde manier naar toneel neigt. Walters’ verteltrant kenmerkt zich immers niet door uitvoerige beschrijvingen. Je leert de personages vooral kennen door wat zij zeggen en doen; net als op het toneel. ‘Dat klopt. Dialogen vind ik veel belangrijker dan beschrijvingen. Wat zegt het nou helemaal over jou als ik vertel dat je kort haar hebt, een bril op je neus en dat je een blauwe pullover draagt? Je komt pas tot leven als ik vertel dat je voortdurend op het puntje van je stoel zit, mij allerlei lastige vragen stelt en dat je het zojuist zelfs waagde te zeggen dat je me niet gelooft. Ik krijg regelmatig e-mails van mensen die me vragen hoe je kunt leren schrijven en ik geef ze altijd hetzelfde antwoord: oefen in het schrijven van dialogen. Verplaats je in een situatie en stel jezelf vragen over mensen die je nooit eerder hebt gezien. Doe vervolgens hetzelfde met je personages. Alleen al doordat je ze simpele vragen aan elkaar laat stellen, leer je iets. Want iedere keer als een personage moet antwoorden, ben jij het, de schrijver, die deze antwoorden geeft. Zodra je die personages met elkaar laat praten, en met jou, ben je mensen aan het creëren.’
Geen plot
Een van de onderwerpen die mij het meest intrigeren, is de manier waarop haar boeken tot stand komen. Minette Walters noemt zichzelf een ‘exploratory writer’. Dat wil zeggen: ze begint te schrijven zonder schema of synopsis, zonder uitvoerige personagebeschrijvingen of plot, maar laat haar verhalen als vanzelf ontstaan. ‘Dat is echt zo,’ verzekert ze me, afgaand op de scepsis die waarschijnlijk in mijn stem doorklinkt. ‘Ik begin met een idee. Voor The Sculptress (De Beeldhouwster; red.) vroeg ik me bijvoorbeeld af hoe interessant het zou zijn een boek te schrijven over een gerechtelijke dwaling waarbij het veroordeelde personage zo lelijk was dat niemand naar haar wilde luisteren. En dat zou dan natuurlijk de echte ‘dwaling’ zijn. Ik werk zo’n idee vervolgens uit aan de hand van een of meer personages, in dit geval de afstotelijk lelijke Olive Martin. Zo krijgt het verhaal langzaam maar zeker vorm.’
Ik probeer me voor te stellen hoe dat in zijn werk gaat: maakt ze bijvoorbeeld lange wandelingen om zo’n idee uit te werken, praat ze er met iemand over of zoekt ze de beslotenheid van haar werkkamer op? ‘Het laatste. Een idee uitwerken betekent bij mij vooral aan mijn bureau gaan zitten en dialogen schrijven. Het begint meestal met een probeersel van een pagina of vier, vijf. Die laat ik dan een paar dagen liggen en als ik vervolgens de draad weer oppak, moet blijken of de personages in mijn hoofd tot ontwikkeling gekomen zijn. Als dat zo is, weet ik dat het schrijfproces begonnen is. Ik neem me altijd voor duizend woorden per dag te schrijven en vaak lukt me dat ook wel. Maar dan heb ik er misschien ook wel tweeduizend in de prullenbak gegooid. Daar moet je als schrijver niet te krampachtig over doen. Als je ziet wat níet goed is, weet je ook wat wél goed is. En met andere mensen over mijn werk praten, doe ik pas als ik er helemaal tevreden over ben. Je hebt geen idee hoe gemakkelijk iemand je van je à propos kan brengen als je aan een roman werkt en dat is wel het laatste wat je wilt.’
Schaduwbeeld
Toch blijf ik het moeilijk vinden te geloven dat zij aanvankelijk geen idee heeft hoe een verhaal zal verlopen; dat zij bijvoorbeeld pas gaandeweg ontdekte dat Charles Acland in The Chameleon’s Shadow (Schaduwbeeld) de moorden niet gepleegd heeft. Ze houdt niettemin vol. ‘Zo gaat het in het echt toch ook? Als er nu in het vertrek hiernaast een lijk gevonden wordt en de politie komt erbij, dan zeggen ze toch niet meteen: die mevrouw Walters en meneer Peene zijn okay; die hebben er niets mee te maken! No sir, dan worden we hier uren opgesloten en pas nadat zij ons stevig aan de tand gevoeld hebben en zorgvuldig gezocht naar mogelijke motieven, beslissen ze wat ze met ons doen: vrijlaten of meenemen naar het bureau.’ Maar die vergelijking gaat toch niet op, werp ik tegen. In werkelijkheid is zij de auteur en dus de bedenker van het verhaal! Walters is echter niet van haar stuk te brengen. ‘Als ik van tevoren wist wat er ging gebeuren, zou schrijven een invuloefening worden en zou ik me gaan vervelen. Ik wil ’s morgens wakker worden en me kunnen afvragen: hoe zou het verdergaan? Schrijven moet net zo spannend zijn als lezen.’
One of’s
Terwijl de misdaadliteratuur het steeds minder lijkt te kunnen stellen zonder seriespeurder – boeken met John Rebus, Thomas Lynley en Kate Brannigan (en vele anderen) gaan als broodjes over de toonbank – geeft Minette Walters er nog steeds de voorkeur aan per boek een andere hoofdpersoon te kiezen; zij schrijft principieel one of’s. ‘Ik moet er niet aan denken ieder verhaal rond hetzelfde personage te moeten bouwen. Gek zou ik ervan worden. En dat geldt echt niet voor mij alleen hoor. Het is bekend dat Conan Doyle op den duur Sherlock Holmes wel kon vermoorden; dat geldt ook voor Agatha Christie en Hercule Poirot. En waarom denk je dat Ian Rankin eindelijk afscheid genomen heeft van John Rebus? Ik heb daar bewust nooit aan meegedaan en zal het nooit doen ook. Stel je voor zeg: je lezers die roepen: ‘meer, meer!’ en jij maar denken: oh nee! Bovendien vind ik dat schrijven op die manier teveel een invuloefening wordt. Je gebruikt immers niet alleen dezelfde hoofdfiguren, maar ook dezelfde plaats; alleen de doden zijn anders. Nee, ik wil per boek iets anders doen.’
Minette Walters als experimenterend auteur; het is een gedachte waar ik even aan moet wennen. ‘Oh, maar je moet het niet groter maken dan het is,’ corrigeert ze. ‘Ik mag alleen soms graag iets creatiefs doen met de tradities van het genre. In The Shape of Snakes (De vorm van slagen; red.) heb ik bijvoorbeeld foto’s en andere illustraties opgenomen. Dat vonden mijn lezers in het begin wat vreemd, maar tot aan de Eerste Wereldoorlog was het heel gebruikelijk in misdaadromans illustraties op te nemen. In The Breaker, het boek dat eraan voorafging (De branding; red.), heb ik voor het eerst allerlei non-fictie-elementen toegevoegd, zoals brieven, faxberichten, getuigenverklaringen en politierapporten. Die moesten het verhaal realistischer maken en intussen is dat zo’n beetje mijn handelsmerk geworden. Buiten dat vind ik dat ik origineel moet blijven. Je moet het genre steeds opnieuw uitvinden.’
Masterclass crimewriting
Het doet me denken aan de vele e-mails op haar website van bewonderaars die dolgraag misdaadschrijver willen worden en daartoe een masterclass Crimewriting volgen. Is schrijven zo ambachtelijk dat je het kunt leren in een masterclass? ‘Ik begrijp je scepsis wel; ik heb daar ook lang aan getwijfeld. Maar kort geleden kreeg ik de kans mee te doen aan een interessant experiment van de BBC. Zes Britse beroemdheden, die nog nooit een boek hadden geschreven, deden mee aan een wedstrijd crimewriting. Ze kregen allerlei tips over hoe je een thriller kunt schrijven, zoals een nachtelijk bezoek aan een kerkhof en een speurtocht met honden. Alle zes leverden ze uiteindelijk een manuscript in en twee ervan waren werkelijk goed genoeg om te worden gepubliceerd. Die hebben er ook een contract mee verdiend. Ik geloof nog steeds in de werking van het onbewuste tijdens het schrijfproces, maar dit experiment wees uit dat je het kunstje ook kunt leren. Schrijven heeft inderdaad ook een ambachtelijk aspect.’
Dan is het tijd om ons gesprek af te ronden. Bij het afscheid nemen praten nog even over het belang van een goede agent – ‘de enige die honderd procent aan jouw kant staat’ – het televisieprogramma waaraan ze gaat meewerken en het vermoeiende van reizen. Sinds eind vorig jaar bezocht ze Duitsland, Frankrijk en dan nu Nederland. ‘Een trip naar Australië heb ik afgewimpeld. Dat was me te ver.’ En dan is ze ineens verdwenen. Ze wil zoveel mogelijk genieten van het uurtje pauze tussen dit interview en het volgende. ‘Succes met je stuk,’ roept ze me nog toe. Als ik opkijk, is ze in geen velden of wegen meer te bekennen.