Interview /
Een vader, een zoon en een gesneuveld vertelperspectief
Kun je wat vertellen over de totstandkoming van De eerste maandag van de maand?
Dat ging moeizamer dan bij mijn eerste. Dat verhaal had ik vrij snel in m'n hoofd zitten, zodat ik het vrij makkelijk van begin tot eind opschreef. Nu ging ik pas tijdens het schrijfproces op zoek naar de vorm en de verhaallijnen: wat wilde ik precies vertellen, en hoe gaf ik dat structuur? Ik ben begonnen met lange stukken vanuit het perspectief van drie personages: Boris (de zoon), Nico (de vader) en Sara (Boris' vriendin). Haar vertelperspectief sneuvelde toen ik erachter kwam dat het steeds meer een vader-zoon-verhaal werd. Het draaide écht om de verhoudingen tussen Boris en Nico. Toen ik dat eenmaal wist, schakelde ik terug op twee perspectieven en ging het makkelijker.
Ik ben ongeveer 1,5 jaar met tussenpozen aan het werk geweest met het eerste deel. Omdat ik dus nog zoekende was, maar ook omdat het nog te vrijblijvend voelde. Ik moet eigenlijk een bepaalde druk voelen om echt productief te worden, dus daar heb ik vanaf het najaar van 2013 voor gezorgd. Ik legde mezelf deadlines op en nam in november de hele maand vrij om het tweede deel te kunnen schrijven. Op 30 november had ik een eerste volledige versie. Tot aan de zomer heb ik herschreven tot ik tevreden was.
De dwangstoornis in je boek is zo realistisch beschreven, dat je óf zelf een met een soortgelijke stoornis kampt óf heel veel research hebt gedaan.
Het verhaal ontstond tijdens het schrijven, en tijdens het research doen. Daar heb ik inderdaad veel tijd in gestoken. Ik las veel boeken over dwangstoornissen, keek films en series (zoals die twee afleveringen van Scrubs waarin Michael J. Fox de rol van de aan OCS lijdende Dr. Kevin Casey speelt) en had - naarmate het boek de afronding naderde - ook contact met mensen die er veel over weten of er zelf last van hebben. Maar het was tegelijkertijd belangrijk dat ik het bleef beschrijven als iets herkenbaars, in plaats van iets abnormaals: iedereen herkent wel iets in de symptomen, dat je bijvoorbeeld als kind niet op de randjes tussen de stoeptegels wilde lopen.
Je boek kent een wisselend vertelperspectief. Het ene hoofdstuk bekijk je de situatie vanuit Boris, het andere hoofdstuk vanuit het perspectief van zijn vader Nico. Hoe heb je dit tijdens het schrijven gedaan? Schreef je eerst alle ‘Boris-hoofdstukken’ en daarna alle ‘Nico-hoofdstukken’? Of juist om en om?
Het verhaal, dus wat er moest gebeuren in een hoofdstuk of scène, was de leidraad. Daarna besloot ik vanuit welk perspectief dat onderdeel beschreven moest worden. Ik schreef ze dus door elkaar heen. Bij één of twee scènes heb ik het perspectief later nog verwisseld, van Boris naar Nico of andersom, terwijl wat er zich afspeelt natuurlijk hetzelfde bleef. Pas op het laatst heb ik ervoor gezorgd dat Boris en Nico elkaar ook daadwerkelijk afwisselen: binnen een hoofdstuk krijg je nooit twee scènes achter elkaar hetzelfde perspectief. Dat vond ik belangrijk voor de structuur, maar dat besef kwam dus pas laat.
Hoe zou jij de relatie tussen Boris en zijn vader omschrijven?
Er is een onvoorwaardelijke liefde tussen hen, zoals vrijwel elke vader die zal voelen voor zijn zoon en vice versa. Daarmee staat vast dat ze elkaar willen helpen: als Boris na zijn op de klippen gelopen relatie bij zijn vader aanbelt, is er geen seconde sprake van dat die hem niet weer in huis neemt. Maar dan komt stap twee: hoe help je? Ze hebben nooit een relatie gehad die diep genoeg gaat om de problemen van nu het hoofd te kunnen bieden, dus er moet iets gebeuren waardoor de noodzaak tot ze doordringt dat er iets moet veranderen.
Je werkt als journalist bij de NRC. Hoe verschillend zijn het beoefenen van journalistiek en het schrijven van een roman voor jou? Vind je die omschakeling lastig?
Het tempo is compleet anders: als journalist, en al helemaal als webjournalist, ben je doorgaans bezig met stukken die je binnen tien minuten af hebt en die dan ook direct een (potentieel) publiek van tienduizenden hebben. Als romanschrijver werk je jarenlang aan iets wat misschien drie of vier mensen lezen, tot het moment komt dat het in de winkels ligt. Ik vind de afwisseling prettig: zou niet zeven dagen per week als een kluizenaar willen schrijven, maar ook niet elke dag in het haastige nieuws ondergedompeld willen worden. In de schrijfmaand die ik in november '13 had, sloot ik me ook bewust af van Twitter, Facebook, nieuwssites en kranten. Dat werkte bijzonder goed. Kortom: je kunt het allebei doen, maar niet tegelijk.
Je eerste roman Een uur en achttien minuten (2011) werd lovend ontvangen. Het werd genomineerd voor zowel de publieks- als de juryprijs van de Dioraphte Jongerenliteratuur Prijs 2012. Beïnvloedt dit jouw verwachtingen van de manier waarop De eerste maandag van de maand wordt ontvangen?
Nee, want er is weinig peil op te trekken, ongeacht hoe een vorig boek het gedaan heeft. Ik wacht gewoon af.
Tijdens de boekpresentatie vertelde je dat je best veel ‘meelezers’ had tijdens het schrijven van dit boek. Hoe ga jij om met hun kritiek? Heb je wel eens kritische opmerkingen gekregen waar je het totaal niet mee eens was?
Doorgaans gaat het zo: ik hoor/lees wat de kritiek is en mijn primaire reactie is dat ik het ermee oneens ben. Dan herken ik dat gevoel als een soort verdedigingsmechanisme, en herinner ik me eraan dat de kritiek terecht kan zijn en ik er objectief naar moet kijken. Ik laat het een paar uur tot een dag liggen en ga er dan mee bezig. En ja hoor, het boek wordt er beter van.
Welke auteur domineert in jouw boekenkast?
Martin Bril, Raymond Carver, Johan Harstad. Van die auteurs valt qua stijl heel veel te leren. Dat zijn schrijvers van wie ik de boeken nog weleens uit de kast pak om bepaalde pagina's open te slaan.
Welk boek dat je recentelijk las zou je iedereen willen aanraden en waarom?
De laatste ontsnapping van Jan van Mersbergen. Heel mooie zinnen, een heel mooie - misschien typisch Nederlandse - stijl.