Interview /
Interview Philip Kerr
Philip Kerr ziet er streng uit. Donker krulhaar, doordringende ogen en een egaal gezicht. Casual, maar toch keurig, gekleed. Hij is iemand die er zelfs in groezelige werkkleding keurig uit zal zien. In het echt vriendelijker dan hij op foto’s oogt. En ook de Tweede Wereldoorlog is voor hem geen obsessie. Hij heeft andere interesses. Dat wordt duidelijk als we dreigen uitsluitend over ons beider grote liefde, de tekenfilms ui de Gouden Eeuw te praten. Philip Kerr kent een flink aantal tekenaars bij naam. Zijn favoriet is Fred Quimby, de magiër die eigenhandig tal van Tom & Jerry tekenfilmpjes maakte in de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw. Kerr’s strenge uitstraling smelt als sneeuw voor de zon als hij enkele weergaloos grappige scènes memoreert. Hij straalt, maar wel op een verlegen manier.
Gouden eeuw
“De tekenfilms die ze vroeger maakten, zijn nu financieel niet meer haalbaar. De tekenaars zijn technisch ook niet meer in staat om ze te maken. De huidige generatie is opgegroeid met computeranimatie. Niemand beheerst meer het handwerk van vroeger. Mannen als Chuck Jones (Roadrunner), Art Babbitt (Sneeuwwitje), Fred Quimby (Tom & Jerry), ze bestaan niet meer. Ze maakten tekenfilmdieren met een charme die geen enkel van de huidige tekenfilmfiguurtjes nog heeft. De Gouden Eeuw van de tekenfilm is voorgoed voorbij, ook al hebben de nieuwe tekenaars al het geld van de wereld om te proberen die oude meesters te benaderen. Ik heb drie kinderen, 2 jongens van 15 en 12 jaar en een meisje van 8 jaar, en die laat ik vaak van die oude tekenfilmpjes zien. Ze zijn inmiddels net zulke fans als ik. Jong geleerd, oud gedaan, nietwaar? Alhoewel mijn jongste zoon ook dol is op de Simpsons.
Film
Als groot liefhebber van tekenfilms en speelfilms is Philip Kerr bijzonder blij met de belangstelling van de filmindustrie voor zijn hoeken. “Er zijn momenteel 14 filmrechten van mijn boeken verkocht, waaronder vier kinderboeken. Maar of het iets wordt, ik weet het niet. Ik word regelmatig voorgesteld aan producers en regisseurs en die spreken allemaal zeer vleiend over mijn boeken. Maar dan gaan ze weer weg en zeggen ze dat ze eerst wat gesprekken moeten hebben met geldschieters. Ook zeggen ze dat de financiering niet gemakkelijk zal zijn, omdat mijn boeken zich afspelen in het Berlijn van de vorige eeuw. En dat betekent dure decors, dure kleding, dure…noem maar op. Bovendien kunnen ze en film alleen gefinancierd krijgen als ze een beroemdheid weten te strikken voor de hoofdrol. Ach ja….ik weet hoe het gaat. Ik schrijf zelf ook filmscenario’s maar het is frustrerend werk. Als je een scenario af hebt is er geen enkele zekerheid dat het ook verfilmd zal worden. Het heeft niets met kwaliteit te maken, maar uitsluitend met geld. Daarnaast schrijf je je script uitsluitend om de vage gedachten van een producer aan te scherpen. Wanneer hij je de opdracht geeft voor een script heeft zo’n man veelal geen flauw benul wat hij precies wil. Jij moet voor hem opschrijven wat hij wil.
Er is tot op heden één script gerealiseerd en dat is De Russische maffia, een film voor de BBC. Een drama in drie delen. Maar over het algemeen zien scripts meer prullenbakken dan bioscoopzalen. Daarom is het altijd weer verfrissend om aan een volgend boek te beginnen. Dat heb je in ieder geval helemaal in eigen hand.”
Hetzelfde boek
Het schrijven van boeken mag dan zijn voorkeur hebben boven het schrijven van filmscripts, ook daar moet hij van tijd tot tijd vechten om gerealiseerd te krijgen wat hij wil: “Het probleem is dat uitgevers eigenlijk het liefst hebben dat ik hetzelfde boek steeds opnieuw schrijf. Ze zijn als de dood dat het succes hen uit handen glipt als ik iets anders probeer. Maar ik denk er niet aan om dat te doen. Ik draag toch ook niet elke dag dezelfde kleren.
Natuurlijk verkoopt het ene boek beter dan het andere. Ik ben niet vies van geld. Ik kan me een aantal dingen permitteren dankzij mijn boeken, maar aan het herschrijven van steeds hetzelfde boek, louter vanwege het geld, begin ik niet.”
Pesterijen
Philip Kerr straalt de zelfverzekerdheid uit van een man in bonus. Iemand die zich niet al te druk hoeft te maken om geld. Geen grijze haar ontsiert zijn donkere haren, geen rimpel doorgroeft zijn gezicht. Hij heeft de natuurlijk bruine gezichtskleur die welgestelde mensen nu en dan halen aan de Franse riviera of op een tropisch eiland. Nu is hij tevreden met zijn huidskleur, maar in zijn jeugd werd de in Edinburgh geboren Kerr ermee geplaagd. “Ik werd “Paki” genoemd en “neger” en ik had daar behoorlijk onder te lijden toen ik jong was. Mijn bijnaam was Rastus. Zelfs de leraren noemden me zo. Maar ik neem aan dat die plagerijen meer uit onwetendheid waren dan uit gemeen bedoelde vooroordelen. Het was in ieder geval goed voor mijn karaktervorming zullen we maar zeggen. Ik had meer last van de dood van mijn vader, die op 47-jarige leeftijd stierf. Ik was toen 22 jaar en ik vond dat zo onrechtvaardig. Het was ook niet te rijmen met mijn geloof. We waren thuis baptisten. Heel streng. Op zondag ging ik soms wel drie keer naar de kerk. Maar na de dood van mijn vader begon ik het leven anders te zien. Plotseling had het geloof geen enkele betekenis meer voor me.”
Aanmodderen
De jaren die volgden op de dood van zijn vader was Philip Kerr in hoge mate inproductief. Hij had geen flauw idee wat hij wilde worden. Zijn vader zag een toekomst in de advocatuur voor zijn zoon helemaal zitten. Dus studeerde Philip halfslachtig rechten. “Luisteren naar je ouders betekent het creëren van een gevangenis voor jezelf.” Het werd dus niets. Hij werkte op een reclamebureau, een advocatenkantoor en bij een accountant en hij werd meerdere keren ontslagen. Toen besloot ik datgene te doen wat ik als kind van tien al wilde, ik ging schrijven. Dat was ook logischer. Mijn moeder had me al op jonge leeftijd leren lezen en stimuleerde mijn leesgedrag enorm. Dat heb ik altijd erg gewaardeerd. Als je leest wordt je meegenomen naar een andere wereld. Het prikkelt je fantasie. Als dat op jonge leeftijd wordt aangeleerd, zal je daar op latere leeftijd altijd behoefte aan houden. Bovendien is lezen een goedkope manier van tijdverdrijf en omdat ons gezin nogal krap bij kas zat, was dat mooi meegenomen. Dus, toen ik later besloten had te gaan schrijven, deed ik dat, als liefhebber van de boeken van Martin Amis, geheel in zijn stijl. Slimme, grappige verhalen vol moreel en mentaal geweld. Vijf boeken die allemaal afgewezen werden. Toen was ik inmiddels een paar jaar verder zal je begrijpen. Maar mijn doorbraak kwam toen ik besloot misdaadverhalen te gaan schrijven, met Bernie Gunther in de hoofdrol. Ik was toen een jaar of 33 denk ik. Een mooie leeftijd. Het is niet goed als je op te jonge leeftijd gepubliceerd wordt. Dan wordt de druk te hoog om je beginsucces te evenaren. Dat kan je dan nog niet aan. Je moet falen voordat je oprecht van succes kunt genieten.”
Berlijn
In het begin wilde ik eigenlijk geen misdaadverhalen schrijven. Ik wilde over berlijn schrijven en over de jaren dertig en over de nazi’s. Het introduceren van een privédetective die in die tijd in die stad opereerde was een goede ingeving. Het beroep van Bernie Gunther was natuurlijk niet origineel, maar wel de tijd waarin ik hem liet opereren. Het verschil met andere schrijvers is dat zij een detective verzinnen en dan over hem willen schrijven. Bij mij is het omgekeerd. Ik wilde over Berlijn in de jaren dertig schrijven, een periode, en ik had een vehikel nodig om mijn verhaal aan op te hangen. Ik ben dol op geschiedenis, maar het was niet mijn bedoeling een geschiedenisboek te schrijven. En met name de jaren dertig en veertig vond ik fascinerend. Als je het hebt over misdaad, dan is dat de allergrootste misdaad van de eeuw. Dus boven de gewone mensen met hun huis-tuin en keuken misdaden hangt die paraplu met monsters en monstrueuze misdaden jegens de hele mensheid. Materiaal genoeg. Het is zonder meer de meest interessante periode in de geschiedenis voor een schrijver. Dus fascinerend, zoals ik Kennedy en de periode waarin hij president was ook fascinerend vind.
Ik heb een boek gelezen waarin zijn laatste uren van minuut tot minuut worden beschreven. Je adem stokt tijdens het lezen. Bijzonder boeiend. Briljant. Maar het is vanzelfsprekend op een veel kleinere schaal fascinerend dan de Tweede Wereldoorlog.“
Bernie Gunther
Als Kerr zijn hoofdpersoon Bernie Gunther beschrijft, geeft hij eerst een verhandeling waarin hij zegt gek te worden van schrijvers als Ian rankin die hun hoofdpersoon beschrijven als “bijzonder levensecht”. Dat zegt dus helemaal niets. Neem Shakespeare en zijn personage David Copperfield, briljant. Maar levensecht? Een romanpersonage moet geloofwaardig zijn, maar hoeft niet levensecht te zijn. Ik heb van Bernie een figuur gemaakt die heldhaftige dingen deed, maar ook vrij laffe dingen. Het probleem van veel misdaadliteratuur is dat veel helden niet lafhartig mogen zijn. Mijn hoofdpersoon is in wezen een gewone man, een patriot, die het gevoel heeft dat zijn land gekidnapt is. Maar toch moet er brood op de plank komen.
Hij ziet de dingen waarin hij geloofde verdwijnen, maar hij blijft wel geloven in bepaalde waarden. Hij gaat problemen niet uit de weg. Sterker hij veroorzaakt zelf veel problemen door zijn grote mond en zijn afkeer van autoriteit. Verbaal jaagt hij mensen op de kast. Vanuit zijn diepgewortelde afkeer van nazi’s zegt hij de meest onvoorzichtige dingen tegen hen. Dat is overigens het meest onrealistische trekje van zijn karakter. Als hij in het echt geleefd had en hij verbaal werkelijk zo tekeer was gegaan tegen nazi’s, was hij al honderd keer ter plekke doodgeschoten.”
Geloofwaardigheid
“De geloofwaardigheid van personages in boeken is overigens een moeilijke zaak. Zo willen de lezers Hitler voorgeschoteld krijgen als een doorgeslagen psychopaat die geen enkele tegenspraak duldde. Voor lezers is dat dus de geloofwaardige versie. In werkelijkheid duldde Hitler best tegenspraak. Hij had vaak discussies met zijn generaals over de manier waarop de oorlog voortgezet moest worden. En niemand van hen die anders dacht dan Hitler werd gefusilleerd als hij er een andere mening op nahield. In tegenstelling tot iemand als Stalin. Als je het waagde om hem tegen te spreken was je dood. Dan zat er buiten iemand in een auto op je te wachten om samen een laatste rit te maken. Hitler was wat dat betreft toleranter. Maar, zoals ik al zei, de meeste schrijvers geven de lezers het beeld van hem dat zij al hebben en dat zij bevestigd willen zien, een schurk groter dan het leven. Dat is natuurlijk ook zo, maar hij was menselijker dan het beeld dat er van hem gegeven wordt. In romans maakt dat niet uit. Net zoals het voor het boek niet uitmaakt dat Bernie Gunther te brutaal is tegen de nazi’s. Daar zit gewoon heel veel “wishful thinking” bij, moet je maar denken. Hij zegt dingen waarvan ik hoop dat er iemand was die dat soort dingen tegen die onmensen zou zeggen.”
De billen van Eva Perron
De grote mond van Bernie is overigens op zich niet uniek. Er zijn een paar grote crimewriters die helden hebben met net zulke grote monden. Denk maar aan Mike Hammer van Mickey Spillane of aan privédetective Philip Marlowe van mijn grote idool Raymond Chandler. Hij is één van de grootste stilisten. En, wat je waarschijnlijk niet zou zeggen, in het karakter van Bernie zit een soort grappige dwarsheid die ik heb ontleend aan P.G. Wodehouse, de bedenker van de Jeeves-romans. Chandler en Wodehouse hebben beiden iets fris in hun manier van schrijven, iets onconventioneels, iets nieuws. Ze kunnen dingen briljant beschrijven. Een situatie neerzetten die zowel beeldend als humoristisch is, terwijl de ondergrond soms gewoon ernstig is. De taal die mijn hoofdpersoon Bernie bezigt, is rechtstreeks beïnvloed door beide briljante schrijvers die ik net noemde. Soms ook het gedrag. Als Bernie op een gegeven moment naar Eva Perron kijkt in De stille vlam dan overpeinst hij dat ze heerlijke billen heeft waar hij graag een tikje op zou willen geven. Ik schrijf dan: “Sommige mannen mepppen graag op een gitaar of tegen een stel dominostenen. Ik had dat met het achterste van een vrouw. Het was geen hobby, maar ik was er goed in. Een man moet ergens goed in zijn.”
In die scène herken je zowel het machogevoel van Chandler als de humor van Wodehouse.”
Eichman
In zijn nieuwste boek De stille vlam speelt ook de naar Argentinië uitgeweken nazi Eichman een rol. Ook hij wordt door Philip Kerr niet uitsluitend afgeschilderd als een monster: “Eichman was een monster, maar hij had ook heel andere eigenschappen. Hij was een ongelooflijk ijdele man, hebzuchtig als geen ander. En voor zij ambities moest alles wijken.
Hij snakte ernaar een positie te verwerven in de high society. Het leuke voor mij als schrijver is dat ik deze architect van het kwaad, die trotse, hooghartige man in Argentinië kon laten verschrompelen tot een onbeduidend mannetje die moest proberen in de jungle te overleven met niets dan zijn foute ideeën. Geen geld en geen macht, niets was er over. Maar al zijn eigenschappen zijn op zich menselijk. Het is de manier waarop je die eigenschappen beschrijft en aan elkaar koppelt die maakt hoe je die man gaat zien. Aan de ene kant was het een volstrekt gewetenloze en kille man, aan de andere kant zielig door zijn kleinzieligheid. Bernie weet met zijn grote mond het slechtste in de man boven te roepen.
Bernie naar Cuba
De stille vlam speelt voor een groot deel in Argentinië. Het beeld dat Kerr van het land schetst is, historisch verantwoord, weinig flatteus. De leden van het Perronregime staakten de oorlog niet echt na 1945. Hun sympathieën en handelswijze bleven ook na 1945 vrijwel hetzelfde.
“Ik houd ervan te chargeren, maar het is gewoon waar dat Perron een groot bewonderaar was van Hitler. Dat werd ook door allerlei documenten bevestigd. Documenten die later allemaal zijn vernietigd. Maar wat je ook vernietigt aan papier, ideeën vernietig je niet zomaar en Perron bleef iemand met nazisympathieën. Ik vind het dan ook heerlijk om de beeldvorming van de Perrons verder negatief te kleuren door te schrijven dat hij op veel te jonge meisjes viel en dat zijn vrouw Evita haar liefdadigheidsprojecten financierde met besmet nazigeld. Allemaal waar, maar als je het in één boek achter elkaar zet, stuur je de mening van je lezers wel. Dat besef ik. Maar wat ik probeer is weinig bekende aspecten van mijn personages te vinden. Dus niet alles wat we al weten via films, boeken en musicals, dat kost veel tijd qua research, maar dat maakt voor mij het schrijven van boeken de moeite waard. In volgende boeken zal Bernie zeker nog terugkomen, ouder, dikker, minder spierkracht maar wel wijzer. Het volgende boek zal Bernie naar Cuba gaan, in de tijd voor Castro, de tijd waarin de jonge en foute Frank Sinatra in de casino’s van Havana zo leuk boefje speelde met zijn maffiavriendjes. Ik moet zeggen dat Cuba me bijzonder fascineert. Ik kijk hoopvol uit naar mijn research op dat eiland. Research is alles, dat weet je.”