Interview /
Interview Volker Kutscher
Door Marcella van der Weg
Fascinatie voor Chandler en Soprano’s
Het gaat goed met het Duitse spannende boek, is Kutscher opgevallen. Gezeten in een kamer bij zijn Nederlandse uitgeverij constateert hij dat ‘krimi’s’ voorheen niet veel verder kwamen dan eenvoudig televisieserieniveau. “Maar ze zijn wat complexer geworden. Misschien komt dat wel omdat mijn generatie ook veel Amerikaanse en Zweedse thrillers heeft gelezen.” Dat geldt in elk geval voor de schrijver zelf. Want Kutscher heeft een grote fascinatie voor de gangsterwereld zoals onder meer Raymond Chandler en Dashiel Hammett die portretteerden. “Ik ben ook dol op de Soprano’s en op films als Goodfellas en The Godfather. Het is natuurlijk een bruut en gewelddadig milieu, maar die tijd heeft ook iets elegants, die kleding en die hoeden… Ik mag ook graag naar contemporaine film noirs kijken.”
Het is dan ook niet voor niets dat de Berlijnse ‘gangsterboss’ Dr. Mabuse, met wie rechercheur Rath te maken krijgt, geboetseerd is naar Al Capone, de beruchte mafiagangster die in de jaren twintig van de vorige eeuw Chicago onveilig maakte. Ook Duitsland kende destijds georganiseerde (kleine) misdaad in de vorm van de “gründlich” georganiseerde Worstelverenigingen. “Dat soort criminelen zien hun vuile zaakjes gewoon als werk, zoals in de mafiatraditie: zaken zijn zaken. Ik zou er nooit bij willen horen, maar zo’n wereld die haar eigen regels maakt, vindt ik wel fascinerend. Bovendien kun je er hele spannende verhalen over vertellen. Dat milieu heeft ook iets elementairs, het gaat over leven en dood, met bazen die bezig zijn met vragen over macht, net als de koningen van Shakespeare, maar dan op hun manier. En eigentijdser.”
Schaduw over Berlijn
In Schaduw over Berlijn combineert Kutscher zijn voorliefde voor het gangstergenre met die voor geschiedenis, en dan in het bijzonder voor de Weimar Republiek, die met de opkomst van Hitler definitief ten grave werd gedragen. Zelf heeft hij dat verleden letterlijk voor ogen. “Het is een spannende tijd, die heel dicht bij ons staat, het is geen verstofte geschiedenis. Het zou voor ons geen cultuurschok zijn om rond te lopen in de jaren twintig en dertig.” Bij de herkenning helpt Kutscher de lezer een handje door het Berlijn van die tijd zo modern mogelijk neer te zetten. “Zonder al te veel in anachronismen te vervallen. De situatie van de arbeiders bijvoorbeeld, was toen veel slechter. Dat laat ik zien. Maar mijn helden, Rath en zijn vriendin Charly, zijn heel modern en hebben het beter dan ze het destijds waarschijnlijk gehad zouden hebben. Ook Raths cynisme is relatief modern. Daar speel ik een beetje mee.” Derhalve komt de lezer ook merknamen tegen als Odol – dat mondwater kenden ze toen ook al.
Russische immigranten
Kutscher wilde een bikkelharde criminele wereld schetsen tegen de achtergrond van de woelige Weimar jaren, waar bandeloosheid en oplopende politieke spanningen hand in hand gingen. Maar hij ontdekte al snel dat hij het niet bij de Weimar-periode wilde laten – en dat het dus een serie zou worden. “Tijdens het Derde Rijk ging het relatief snel bergafwaarts, maar wel stap voor stap en dat wil ik laten zien. Het was niet van meet af aan duidelijk dat er met de nazi’s een dictatuur in aantocht was. Ik wilde met open blik die tijd inlopen.”
Daarom trapt Kutscher met Schaduw over Berlijn af in 1929, het laatste ‘normale’ jaar van de Weimar Republiek. Economisch gaat het opwaarts en de republiek lijkt ingeburgerd. Er bestonden destijds vele werelden in Berlijn en een van de werelden waar Rath induikt is die van de Russische immigranten. Hij huurt een kamer die voorheen aan een (verdwenen) Rus was verhuurd en raakt zo verzeild in diens mysterieuze wereld. De vader van schrijver Vladimir Nabokov vormde een van Kutschers inspiratiebronnen: deze uit Rusland gevluchte liberaal werd in Berlijn vermoord door een Russische monarchist. Later werd de moordenaar gerehabiliteerd door de nazi’s.
“Na de bolsjewistische machtsovername in Rusland kreeg Berlijn een grote Russische kolonie. Die immigranten leefden in een soort parallel universum in Charlottenburg, dat toen ook Charlottengrad heette. Er zaten arme mensen tussen, intellectuelen, maar ook mensen met geld en ze creëerden hun eigen infrastructuur, met Russische kappers, Russische boekwinkels. Je hoefde geen Duits te leren om je als Rus staande te houden in Berlijn. En ze wachtten allemaal om terug te kunnen keren naar Rusland.”
Criminele wijken
Ondertussen wemelde het in Berlijn van de communisten. Onder meer in de wijk Friedrichshain, een straatarme buurt waar ook veel misdadigers woonden. “Maar dat,” grinnikt Kutscher, “was voor veel mensen destijds hetzelfde. Als je daar in politie-uniform kwam, of te rijk gekleed was… Dat was een ‘no go area’. In die periode waren mensen banger voor de communisten dan voor de nazi’s.”
Joseph Goebbels, Hitlers latere minister van propaganda, liet in Berlijn al wel van zich horen. Hij ging tekeer tegen de Berlijnse plaatsvervangend hoofdcommissaris Bernhard Weiss (een democraat en jood) en rekruteerde voor de SA – uit hetzelfde arbeidersmilieu waar de communisten uit putten. “Maar Hitler was nog geen grote naam in Berlijn, daar waren de nazi’s nog geen massabeweging. Je had Völkische partijen, waar ook antisemitische tendensen tussen zaten. Je had de Stahlhelmen, oud-soldaten die zich door de ‘communisten’ bedrogen voelden. Maar het waren vooral de communisten die een bedreiging voor de Republiek leken. Het idee was: na Moskou valt Berlijn. En Berlijn was een rode stad.”
Rath, ook bepaald geen communistenvriend, valt bij aankomst in Berlijn met zijn neus in de boter. Op ‘de burcht’, zoals het politiebureau aan de Alexanderplatz destijds bekend stond, waait een overwegend sociaaldemocratische wind. En juist dat bewind treedt tijdens 1 meidemonstraties genadeloos op tegen (vermeende) communistische oproerkraaiers. Deze ‘Bloedmei’ verdiepte de kloof tussen de sociaaldemocraten en de communisten – en daar maakten de nazi’s later weer handig gebruik van. Maar dat weet Rath dan nog niet. Ook hij heeft kritiek op zijn superieuren, die het politieapparaat voor partijpolitieke doeleinden hebben gebruikt. Toch is dat niet zijn grootste zorg. De grootste zorg van Rath is Rath zelf.
Zedenzaken
Rath komt oorspronkelijk uit Keulen, waar zijn vader een hogere politiefunctionaris is en waar hij zelf bij Moorzaken werkte. Een twijfelachtig incident maakt een einde aan die carrière: hij wordt overgeplaatst naar Berlijn en gestald bij Zedenzaken, het afvoerputje van de Berlijnse politie. Dus heeft Rath iets te bewijzen: aan zijn vader en aan zichzelf. Hij wil terug naar Moordzaken, destijds het summum van politiewerk. Kutscher vergelijkt de status van moordrechercheurs zelfs met die van UFA acteurs. “Misschien is dat wat overdreven, maar niet veel. Ze waren heel populair, kregen veel aandacht van de pers en waren soms ook heel ijdel.
“Op de burcht liep ook politieke politie rond, maar daar werkte de gewone politieman niet graag. Van dat gesnuffel naar communisten, naar nazi’s en ook naar eigen mensen moesten ze toen blijkbaar ook al niet zo veel hebben. Bij Zedenzaken organiseerden ze razzia’s op illegale café’s en zaten ze achter de opkomende pornoproductie aan. Sommige rechercheurs vonden dat stiekem misschien wel leuk, maar ook die afdeling werd niet hoog aangeslagen.” Heel anders lag dat met de moordafdeling van Ernst Gennat, die wegens zijn omvang – hij hield erg van zoetigheid - de bijnaam Budda kreeg.
Marlène Dietrich
Gennat is een van de weinige historische figuren die Kutscher opvoert. Échte prominenten zal hij niet snel gebruiken. “Marlène Dietrich of Hermann Göring, die onder de nazi’s enige tijd baas van de politie was, zal ik niet opvoeren in een dialoog. Ze komen alleen ter sprake als mijn romanpersonages over ze praten, zoals je in die tijd over dat soort bekende mensen sprak. Ik gebruik wel een aantal ‘mindere goden’, dat maakt het verhaal geloofwaardiger.” En dat ‘mindere’ is relatief, want Kutscher heeft Gennat hoog zitten.
De befaamde politieman introduceerde nieuwe onderzoeksmethoden en was daarmee heel succesvol. Onder Gennat, vertelt Kutscher, werd zo’n tachtig procent van de zaken opgelost – de overige twintig procent werden ‘natte vissen’ genoemd. Daarnaar verwijst ook de oorspronkelijke titel van Schaduw over Berlijn: Der nasse Fisch. Met zulke scores verbaast het niet dat Kutscher zijn boek ook als eerbetoon aan Gennat ziet – en dat Rath juist graag op diens afdeling wil werken.
Rath grijpt zijn kans als er op een dag een zwaar toegetakeld lijk uit het water wordt gevist. Bij Moordzaken hebben ze geen idee wie de man is en het onderzoek vordert nauwelijks. Het lijk dreigt een ‘natte vis’ te worden. Maar Rath heeft de man wel eens gezien en gaat op eigen houtje op onderzoek uit, om te laten zien wat hij kan. Over zijn bevindingen houdt hij (voorlopig) zijn mond – ook tegen zijn nieuwe liefde, de kittige Charly, die bij Moordzaken assisteert. Dat is natuurlijk vragen om moeilijkheden.
Hoofdpersoon geen heilige
Het zijn niet de enige obstakels op Raths pad, want Kutscher – die met zijn hoofd al bij de komende boeken ziet – heeft nog veel meer narigheid voor Rath in petto.
“Rath komt niet direct over als een aardig iemand. Hij houdt zijn bazen voor de gek en speelt geen open kaart met Charly, in vergelijking daarmee is zijn hielenlikkerij nog niet eens zo erg. Ik wilde hem heel bewust niet te sympathiek maken, maar de lezer moet natuurlijk wel bij hem blijven. Misschien denken sommigen wel: wat een lul! Om op het einde tot de ontdekking te komen dat hij zichzelf ook ongemakkelijk voelt over wat er is gebeurd én dat hij niet de enige is die vieze handen heeft gemaakt.”
Kutscher wilde dan ook geen held, geen heilige. Hij wilde een proefkonijn om de opkomst van het Derde Rijk mee te ontdekken. “Ik wil uitvinden hoe hij die politieke zaken oppakt, hoe hij op bepaalde situatie reageert. In het begin is hij alleen maar gefixeerd op zijn carrière, hij wil zich bewijzen. Hij loopt met oogkleppen op en onttrekt zich aan politieke zaken. Charly is veel slimmer, die heeft al eerder door dat het fout dreigt te gaan, die mensen had je natuurlijk ook. Maar via Rath wil ik de bijna naïeve blik van tijdgenoten laten zien. Hij wordt pas tegen 1933 langzaam wakker, zoals veel mensen die de eerste jaren wegkeken of sommige acties goedpraatten. Veel burgers waren inmiddels ook moe van het politieke geharrewar en hebben misschien gedacht: ze hebben de oppositie weliswaar met illegale middelen opgeruimd, maar nu zij we tenminste van die communisten af.
“Als ik Rath sociaal-democraat had gemaakt, of iemand met een joodse achtergrond, had hij van meet af aan bij de ‘goeden’ gehoord, dan was hij per definitie gedwongen om meteen te reageren op de opkomst van de nazi’s. Om in de oppositie te gaan. Maar ik wil juist laten zien dat veel tijdgenoten die nazi’s niet zo serieus namen en de communistische dreiging als veel reëler beschouwden. Daarom is hij ‘politiek incorrect’.”
Politie autoritair
Daarmee heeft Kutscher de mogelijkheid geschapen zijn hoofdpersoon zonder de wetenschap van achteraf door allerlei politieke veranderingen te laveren. “Zo werd bijvoorbeeld nog voor Hitlers machtsovername in 1933 door Rijkspresident Von Hindenburg de Pruissische regering afgezet en daarmee ook de democratische politieleiding van Berlijn opzij geschoven. De politie werd dus al autoritairder, dat groeide langzaam en niemand had een idee waar het heen ging.”
Nu wil Kutscher de lezer ook niet overvoeren met politiek gekonkel (“ik schrijf ten slotte geen geschiedenisboeken”) en in sommige boeken zal de politiek dan ook slechts op de achtergrond spelen – zoals dat gaat in het dagelijks leven. Zodoende hoopt de schrijver dat hij zijn lezers ook een beetje in slaap sust. “En dat ze zich dan, net als Rath, plotseling realiseren: waar komen die nazi’s opeens vandaan!? Dan blijkt die Republiek uiteindelijk toch niet zo diepgeworteld als gehoopt en niet tegen economische en politieke crises opgewassen. En dan krijgen ze misschien ook meer sympathie voor Rath.”
Von Hindenburg lame duck
In navolging van Robert Harris, die met Fatherland de vraag opwierp ‘wat als Hitler de oorlog had gewonnen?’ vraagt Kutscher zich af wat er gebeurd zou zijn als Von Hindenburg in 1932 niet wéér Rijkspresident was geworden. Er waren populairdere kandidaten voorhanden. “Dat was uit nostalgie, maar feitelijk was hij een ‘lame duck’. Als men niet was teruggevallen op vroegere tijden, was Hitler er ook niet geweest. Maar dat is amusante spielerei.
“Toch zijn het vaak wel kleinigheden die de loop van de geschiedenis bepalen en dat wil ik ook duidelijk maken met mijn serie. Niet alles is te voorzien en dat vind ik een interessante vraag. Ik wil weten wat mijn hoofdpersonen toen dachten, welke mogelijkheden ze zagen voor zichzelf en voor hun land, of ze toekomstplannen hadden of dat ze bij de dag leefden. Slechts weinigen zullen zo in de toekomst hebben kunnen kijken dat ze wisten hoe het echt zou gaan. Zelfs de nazi’s niet: als die hadden geweten hoe het met ze af zou lopen, hadden ze misschien ook gezegd: Ach, weet je wat, laat maar zitten. Dat wordt toch niks.”