Column /
Jet (her)leest klassiekers: Hoe een stad vervalt in totale anarchie
Het uitgangspunt is simpel maar geniaal: alle inwoners van een stad worden zomaar, van de een op de andere dag, blind.
Het begint bij een man in een auto. Hij staat voor het stoplicht te wachten, maar wanneer het licht op groen springt blijft hij stilstaan en veroorzaakt een opstopping — hij ziet niets meer. ’Niets, alsof ik midden in een mistbank sta, of in een zee van melk ben gevallen […] ik zie alles wit […].’ De man wordt thuisgebracht door een voorbijganger (die de auto vervolgens steelt) en bezoekt een oogarts, die vaststelt dat zijn ogen in perfecte staat zijn. Wanneer de arts ’s avonds thuis nog wat opzoekt over de mysterieuze aandoening merkt hij ineens dat ook hij blind is geworden.
De eerste blinden worden door ziekenwagens opgehaald en in quarantaine gebracht. Behalve de man in de auto, zijn inmiddels ook blind geworden vrouw en de oogarts zijn dit de autodief en de patiënten die in de wachtkamer van de oogarts hebben gezeten: een meisje met een zonnebril, een scheel jongetje, een oude man met een lapje. De vrouw van de oogarts doet alsof ze blind is en gaat mee — en blijft op een wonderbaarlijke manier gespaard van ‘de witte ziekte’. Door de onvoldoende sanitaire voorzieningen, het grote, elke dag toenemende aantal blinden en dagelijkse de ongemakken waar ze door hun plotselinge blindheid mee te maken krijgen, verandert het oude gekkenhuis waar de blinden zijn ondergebracht binnen de kortste keren in een stinkend, smerig hol waar het recht van de sterkste heerst.
Een paar weken geleden zag ik de toneelbewerking van Theater Utrecht van De stad der blinden, José Saramago’s meesterwerk uit 1992, op het Over het IJ-festival in Amsterdam. In een gigantische loods zat het publiek op een tribune en keek hoe de blinden om hun eten vochten, hoe hun kleren steeds voller raakten met stront- en pisvlekken, hoe de vrouwen verkracht werden. Ik was diep onder de indruk en besloot meteen met het boek, dat ik nog nooit had gelezen, te beginnen.
En ik vond het geweldig. Saramago beschrijft in voortjakkerende alinea’s — zonder punten, vaak alleen gescheiden door komma’s — de gruwelijke lotgevallen van de blinden. De personages blijven het hele boek naamloos, net als de stad waarvan uiteindelijk, wanneer de blinden uit hun quarantaine ontsnappen, alle inwoners blind blijken te zijn geworden. De sfeer is bevreemdend, bijna kafkaësk, door de absurde situatie waar iedereen zich in bevindt en de totale ontregeling van… alles, in feite.
De enige die nog zien kan is de vrouw van de oogarts, die daardoor een enorme verantwoordelijkheid voelt ten opzichte van de andere blinden. Al te vaak wenst ze dat ze ook blind was, zodat ze de uitwerpselen en lijken niet hoeft te zien, geen ooggetuige hoeft te zijn van vrijende paartjes en gevechten tussen blinden. Aanvankelijk verzwijgt ze dat ze kan zien, maar dat vindt ze steeds moeilijker worden. Haar man, die haar waarschuwt voor de claims die de blinden op haar zullen gaan leggen en de haat die jegens haar misschien wel zal ontstaan, antwoordt ze: ’Maar hoe wil je dan dat ik al die ellende hier voor mijn ogen, dat ik dat allemaal maar blijf aanzien zonder een vinger uit te steken […] Als je kon zien wat ik gedwongen ben te zien, zou je niets liever dan blind willen zijn […].’
Saramago beschrijft op magnifieke wijze hoe in korte tijd het slechtste in mensen naar boven kan komen. Hoe plotselinge blindheid ervoor zorgt dat ze steeds beestachtiger worden, steeds minder menselijk. Hoe een stad vervalt in totale anarchie. Hoe toch, te midden van alle ellende, vormen van genegenheid ontstaan tussen mensen waarvan je het niet zou verwachten. En dat in zinnen die zo beeldend zijn dat de scènes op mijn netvlies zijn gebrand — dat zicht zal ik voorlopig niet kwijt raken.
Stad der blinden van Theatergroep Utrecht speelt nog van 11 tot en met 16 augustus op Theaterfestival Boulevard in Den Bosch.
Lees ook: Jet (her)leest Harper Lee - Spaar de spotvogel
en: Jet (her)leest Marcel Proust - Swanns kant op