Column /
José van Dijck: Leesdrang en Lijstlezen
Voor zover ik weet is de drang om te lezen nooit onderwerp geweest van het eeuwenoude nature versus nurture dispuut. Niemand wordt immers gealfabetiseerd geboren. En toch lezen sommige kinderen ‘van nature’ meer dan andere. Kinderen die al op jonge leeftijd veel lezen, blijven dat als volwassene ook vaak doen. Maar hoe komt het toch dat sommige kinderen het ene boek na het andere verslinden, terwijl anderen met zichtbare tegenzin niet verder dan de kaft komen?
'Zes boeken per week was het maximum, maar voor mij was dat niet voldoende.'
Toen ik zes of zeven jaar oud was en net kon lezen, ging ik drie keer per week naar de jeugdafdeling van de bibliotheek die naast mijn school stond. Elke maandag-, woensdag- en vrijdagmiddag mocht ik twee boekjes lenen, en dat deed ik dan ook trouw. Zes boeken per week was het maximum, maar voor mij was dat niet voldoende. Op mijn vrije woensdagmiddag bracht ik meestal de twee exemplaren die ik aan het begin van de middag had geleend en al uitgelezen had, nog voor sluitingstijd weer terug en mocht dan nog twee verse boeken mee naar huis nemen. De juf achter de balie zag door de vingers dat dit niet helemaal volgens de regels van de Openbare Bibliotheek was, maar het was ons geheimpje. Ze vroeg me elke keer wat ik van mijn boekjes vond die ik gelezen had: wat had ik eruit gehaald? Die liefde voor lezen is nooit meer verdwenen; naast mijn genen was de juf van de OB zeker voor 40% verantwoordelijk voor mijn leesdrang.
Als student Nederlandse Taal- en Letterkunde begin jaren ’80 moesten we voor het tentamen Moderne Letterkunde een lijst van 150 boeken lezen. Die verplichte lijst omvatte alle boeken die nu in de Top 10 (literatuur voor én na WOII) van het Jaar van het Boek staan. Tijdens een kruisverhoor van een half uur vroeg de docent wat we van de boeken vonden en wisten. Wie iets niet gelezen had, viel na vijf minuten onherroepelijk door de mand. Lijstlezen was voor veel studenten Nederlands taai en saai, en het mondelinge examen vonden sommigen een regelrechte marteling.
Voor mij was het één groot feest, niet in de laatste plaats dankzij mijn medestudenten. Ter voorbereiding op het tentamen kwamen we iedere week met z’n zessen bij elkaar om boeken te bespreken—een literatuurclub avant-la-lettre dus. Iedere week werd er gekookt, gedronken en eindeloos gediscussieerd: wat was het mooiste boek? Waarom was Karakter van Bordewijk echt veeeeel beter dan Nescio’s Uitvreter ? Waarom liepen de vrouwen in ons groepje weg met Eline Vere en vonden de heren dit een draak van een Couperus en was De Stille Kracht pas echt een meesterwerk? En hoe kon je nu Het land van herkomst beter vinden dan Politicus zonder partij ? Tot diepe in de nacht duurden onze discussies en natuurlijk gingen die helemaal niet alleen over boeken.
'Zolang deze boeken levens raken en mensen ontvlammen, maakt het mij niet uit wat er op nummer één staat.'
Net als de juf van de Openbare Bibliotheek, leerden mijn medestudenten mij na te denken over wat ik vond van literatuur. Ook al gingen die discussies vaak over ‘het beste boek’, wat op het spel stond was niet dat tentamen maar inzicht in ons eigen leven. Boeken gaan over individu en samenleving, over goed en kwaad, over jong zijn en ouder worden. Leesdrang raakte verstrengeld met levensdrang. Jongens en meisjes waren we, maar aardige jongens en meisjes.
Ook nu weer, als ik de lijsten van het Jaar van het Boek zie, vind ik het een onmogelijke opgave om ‘het allerbeste’ boek te kiezen. Zolang deze boeken levens raken en mensen ontvlammen, maakt het mij niet uit wat er op nummer één staat. De top twintig is voor mij een fotoalbum vol herinneringen aan vormende momenten in mijn jeugd.
José van Dijck is hoogleraar media en cultuur aan de Universiteit van Amsterdam en president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.
Stem op jouw belangrijkste boek op: www.belangrijksteboek.nl