Interview /
Lauren Groff: 'Aanvankelijk wilde ik twee aparte boeken schrijven'
‘Ik weet niet of ik in het instituut huwelijk geloof,’ zegt Lauren Groff (1978). Toch heeft ze een man. Plus twee kinderen en sinds kort een puppy. Haar man wilde hem eigenlijk niet en ook haar jongste zoon is er niet blij mee, want hij ziet zijn plek weggekaapt door een wezentje dat kleiner en schattiger is en veel aandacht nodig heeft. Maar ze zitten ermee opgescheept, want Groff is op een internationale tournee die, met tussenpozen die ze doorbrengt bij haar gezin in Florida, inmiddels al vier maanden duurt.
Want ondanks, of misschien juist dankzij, haar ambivalentie over het huwelijk, schreef ze een roman over twee echtelieden, hun geluk, hun problemen en hun geheimen: Fates and Furies, in het Nederlands vertaald als Furie en fortuin, dat in de Verenigde Staten binnen een mum van tijd op de bestsellerlijsten prijkte, genomineerd werd voor de National Book Award in Fiction en door president Obama werd gekozen als zijn favoriete boek van 2015.
De roman bestaat uit twee delen. In het eerste deel wordt het huwelijk, en de aanloop er naar toe, bezien vanuit de ogen van Lotto, een succesvolle, narcistische en verwende toneelschrijver, die geliefd is bij iedereen en wie alles komt aanwaaien (Fortuin). Hij wordt verliefd op Mathilde, een (uiterlijk) kalm, mooi en enigmatisch meisje, die in het tweede deel centraal staat. Dan pas wordt duidelijk dat Mathilde een verleden heeft waar Lotto geen enkele weet van heeft, en wat een woede er in haar binnenste raast (Furie).
‘Ik wilde al heel lang schrijven over female rage,’ zegt Groff. ‘In onze maatschappij wordt vrouwelijke razernij gezien als vreemd, afwijkend: als een vrouw schreeuwt, is ze hysterisch of er is iets anders mis met haar; mannen daarentegen zijn veel vrijer in het uiten van hun woede. Deze heersende sociale normen vind ik beperkend. Maar toen ik op zoek ging naar inspirerende voorbeelden in de literatuur, realiseerde ik me dat vrouwen door de eeuwen heen steeds op dezelfde manier worden geportretteerd: een kwade, wanhopige vrouw heeft vooral zichzelf ermee; ze wordt gek en doet zich pijn. Ik haat dat beeld. Want het is niet noodzakelijkerwijs waar.’
Wilde je met Mathilde een nieuw model creëeren?
‘Ik wilde in ieder geval een alternatieve representatie bieden. Er zijn nu eenmaal geen literaire heldinnen die het stereotiepe beeld van de boze vrouw verlaten. Antigone, Madame Bovary, Anna Karenina — ze plegen allemaal zelfmoord. De enige vrouwen die hierop een uitzondering vormen zijn onmenselijk: de godinnen uit de Griekse mythen, die er totaal andere ideeën over het leven op na houden dan stervelingen, en Circe, de vrouw die verliefd wordt op Odysseus en zijn kameraden in dieren verandert. Zij is geweldig, maar ze is een heks.’
Waarom verwerkte je je fascinatie voor (de representatie van) boze vrouwen in een boek over een huwelijk?
‘Ik ben zeer ambivalent over het huwelijk — ik weet niet of het de meest gezonde manier is om je leven te leiden. Maar er zijn nu eenmaal sociale normen die voorschrijven dat je getrouwd moet zijn; bovendien word je, in de Verenigde Staten althans, financieel gediscrimineerd als je samenwoont maar niet getrouwd bent. Ik heb een enorme weerzin tegen dit soort instituties die worden opgelegd door anderen. Zeven jaar lang heb ik mijn man, met wie ik samen ben sinds 1999, dan ook gezegd dat ik nooit wilde trouwen. Toen hij me ten huwelijk vroeg, was mijn eerste reactie: nee! Heb je niet geluisterd naar wat ik je al die tijd heb gezegd? Tot ik me realiseerde dat hij de beste persoon was die ik ooit had ontmoet en dat als ik nee zou zeggen, het over zou zijn. Dus ik veranderde in een hypocriet, en met deze hypocrisie leef ik nu al een aantal jaar. Mijn ideeën over het huwelijk wilde ik onderzoeken in een roman. Het probleem met een roman is alleen dat het geen antwoorden geeft — het schrijven heeft me niets duidelijk gemaakt over het huwelijk, maar juist meer vragen opgeworpen.’
Had je dit boek kunnen schrijven als je niet getrouwd was geweest?
‘Ja, maar dan was het een ander boek geworden. De dag van onze bruiloft veranderde er iets wat ik niet had verwacht: op het moment dat iedereen van wie ik hield bij elkaar was om ons trouwen te vieren, werd het voor mij een soort ritueel. Vroeger geloofden mensen dat de Griekse goden en godinnen in de bruid en bruidegom voeren en voor de duur van het huwelijk bezit van hun lichaam namen. Ik zeg niet dat dat is wat ik voelde, maar wat ik wél ervoer was een soort sacralisering. En daar werd ik door ontroerd. Als ik niet was getrouwd, had ik dit aspect niet gekend — dan was het een ander boek geworden.
Een roman volgt uiteindelijk een bepaalde periode uit het leven van een individu. Het is niet universeel, maar wel heel veel voorkomend dat een persoon zich in de loop van zijn of haar bestaan verbonden gaat voelen met een ander en een min of meer duurzame verbintenis aan gaat. Als je kijkt naar de geschiedenis van de roman, zie je dat, na Robinson Crusoe en Tristan Shandy, boeken alleen nog maar over huwelijken zijn gegaan. Dat is wat er van romans geworden is: een weergave van de geschiedenis van het huwelijk.
Je zegt het alsof je het jammer vindt. Draag je daar dan niet zelf aan bij, door dit boek te schrijven?
‘Een beetje wel, natuurlijk. Aan de andere kant: ik wil juist vraagtekens zetten bij de vastgeroeste ideeën die er rondom het huwelijk bestaan. Dat is het mooie aan een roman: het kan iets verheerlijken, maar het kan bepaalde onderwerpen ook op een kritische manier benaderen.
Wat mij opvalt aan literatuur over het huwelijk, is de focus die er altijd wordt gelegd op overspel. Dat is het belangrijkste element. Saai, vind ik dat — ik ben wel klaar met de Updikes en de Cheevers, waarin iedereen er buitenechtelijke affaires op na houdt. Ik wilde een boek schrijven waarin de karakters juist níet ontrouw zijn; de spanningen zijn er wel, maar ze hebben een andere oorsprong. Ook het huwelijk op zich trek ik in twijfel: Mathilde heeft het niet nodig om getrouwd te zijn. Ze denkt eerst van wel, maar uiteindelijk blijkt dat ze het alleen ook prima redt.’
Had je vanaf het begin af aan voor ogen dat je je verhaal vanuit twee verschillende gezichtspunten wilde bezien?
‘Aanvankelijk wilde ik twee aparte boeken schrijven. Terwijl ik bezig was met mijn vorige boek, Arcadia, had ik in mijn werkplaats in Florida — een ontzettend ranzige garage zonder airconditioning of verwarming — aan mijn muren grote vellen bruin papier hangen. De ene muur was van Mathilde, de andere van Lotto. Elke keer als ik even vastzat in Arcadia stopte ik en schreef een verhaal op een van de muren, en direct daarna beschreef ik de scène vanuit het perspectief van de ander. Zo begon het verhaal vorm te krijgen: ik leerde langzamerhand de persoonlijkheden van mijn hoofdpersonages kennen, en hun verledens.
Maar het vinden van de juiste toon voor beide delen heeft een tijdje geduurd. Ze verschillen erg van stijl: Lotto’s deel is enigszins pompeus, hoogdravend; hij gelooft in romantische, hoofse liefde. De verhalen die zijn referentiekader vormen zijn de verhalen die in de loop der eeuwen zijn verzonnen door de soort mensen waar hij zelf ook toe behoort: witte, geprivilegieerde mannen met veel geld. Mathildes deel daarentegen is veel meer geënt op de nouveau roman, het modernisme, het fragmentarische. Haar manier van denken staat veel dichter bij de literatuuropvatting van iemand als Marguerite Duras.’
Veel lezers — inclusief ikzelf — vonden het tweede deel beter dan het eerste. Het eerste zit tegen het kitscherige aan, het tweede deel is compleet anders van stijl en haalt bovendien de aannames en het wereldbeeld uit het eerste onderuit. Het is een intentionele opbouw en maakt het boek uiteindelijk sterker, maar was je desondanks niet bang dat je lezers zou afschrikken?
‘Het is een groot risico, en ik ben ervan overtuigd dat dat ook in veel gevallen daadwerkelijk is gebeurd. Maar deze structuur was zó noodzakelijk voor mijn uiteindelijke plan, dat ik die vrees naast me neer heb gelegd; het boek moest beginnen met de manier waarop Lotto de wereld ziet en beleeft, om die visie vervolgens helemaal lek te prikken. Het was een dunne scheidslijn tussen zelfspot en belachelijkheid. Daar probeerde ik een balans tussen te vinden — en volgens sommige lezers ben ik daarin niet geslaagd.
Recensies lees ik niet, dat vind ik te confronterend. Maar wat ik van anderen hoor, is dat veel mannelijke critici juist positief reageren op het eerste deel. Heel vreemd vind ik dat. Niet dat ik met opzet iets slechts heb geschreven, maar voor mij zit de kracht duidelijk in het tweede stuk. Ik denk dat het komt omdat mannen uiteindelijk toch iets lezen wat hun eigen wereldbeeld bevestigt, wat geruststellend werkt — en Lotto’s verhaal doet dat. Erg grappig, want dat is nu precies mijn punt.’
Was het makkelijker om vanuit Mathildes perspectief te schrijven, omdat je een vrouw bent?
‘Ik vond aanvankelijk juist veel makkelijker om over Lotto te schrijven; met hem had ik veel meer, dacht ik. Toch bleek Mathilde uiteindelijk, diep in haar hart, heel erg op mij te lijken — wat het soms overigens ook confronterend maakte. Wanneer mensen mij zeggen dat ze Mathilde haten, word ik opstandig; ik voel me erg verbonden met haar. Natuurlijk mag iedereen over haar denken zoals hij of zij wil — mijn boek is nu eenmaal gepubliceerd en van het publiek — maar ik heb het gevoel dat ze haar niet begrijpen. Oké, ze is hard, ze kan gemeen zijn — maar ze is óók een overlever.’
Hoor je dat vaker, dat mensen zich niet in jouw personages kunnen inleven?
‘Ik krijg ongelooflijk veel e-mails van lezers — gisteren nog van een vrouw die namens haar hele boekenclub sprak — die mij schrijven dat ze een hekel hebben aan mijn hoofdrolspelers en daarom mijn boek haten. Gek word ik daarvan. Je hoeft de karakters toch niet aardig te vinden om het boek als geheel goed te vinden? Dat is zo narcistisch!’
Het Hebban Boekverkoperspanel beoordeelde Furie en Fortuin als HOT. Lees hier hun verdict.
(c) Auteursfoto: Megan Brown