Lees en huiver... met René van de Meerakker
Rode Kerst
Simone van der Pelt keek neer op de kaarsrechte scheiding in het haar van haar man en dacht: wat is het eigenlijk eenvoudig om hem nu te vermoorden.
Armand van der Pelt, achtendertigjaar oud en al vijftien jaar de liefde van haar leven, althans op papier, stond ongeveer een halve meter beneden haar op de smalle keldertrap en reikte haar een wijnfles aan. Ze stelde zich voor hoe de fles schuimend op zijn kruin uiteen zou spatten, waarna Armand nog een halve seconde versuft voor zich uit zou kijken om vervolgens met veel kabaal en met zijn hoofd naar beneden de trap af te tuimelen. Hij zou met een doffe klap tot stilstand komen op de stoffige, betonnen keldervloer. Voor de vorm zou Simone een ambulance bellen, maar vanaf hier kon ze al zien dat hij zijn nek had gebroken. Einde verhaal.
Het etiket van de wijn bracht haar met een schokje terug naar het hier en nu. Krullerige letters en een embleem dat indruk probeerde te maken. De wijn was een Pomerol uit 1998, zojuist geselecteerd uit het voorraadje flessen dat Armand bewaarde voor bijzondere gelegenheden. In dit geval bestond die bijzondere gelegenheid uit het etentje dat Armand voor die avond had gepland voor zijn leidinggevende en diens vrouw. Een etentje waarover hij Simone pas gisteravond had verteld en waarvan zij geacht werd alles van begin tot eind te organiseren. En dat twee dagen voor Kerst, een tijd waarin de winkels toch al uitpuilden van de mensen die al hun kerstinkopen nog moesten doen. Armand had het etentje al lang van tevoren uitgedacht als onderdeel van zijn carrièreplanning. Meestal zat Simone er tijdens zo’n avond als een opgeprikt poppetje bij en kreeg ze steevast een kant van Armand te zien die in het normale leven voor haar verborgen bleef: charmant en attent.
Ze vroeg: ‘Hoe laat moet ik die wijn openmaken om te antichambreren?’ God, wat haatte ze zichzelf op dit moment. Het gehoorzame vrouwtje. Volgzaam. Onderdanig.
‘Twee uur voor het eten.’ Vergiste ze zich nou, of verschenen er twee diepe, afkeurende rimpels tussen zijn ogen, die koud waren en iets te dicht bij elkaar stonden? Alsof hij haar iets vertelde dat ze al lang had moeten weten?
Ze dacht zak door de stront, maar ze zei: ‘Okay.’ De afkeurende rimpels verdwenen.
‘Hoe laat komen ze?’ vroeg ze.
‘Om een uur of zeven. Om acht uur eten.’
Jawohl, mein Obergruppenführer. In haar hoofd maakte Simone alvast een planning voor de rest van de dag. Toastjes met pesto bij de delicatessenwinkel. Een stukje witvis bij de visboer. En natuurlijk wild van de poelier. Iets dat paste bij de Pomerol uit 1998. De witte wijn bij het voorgerecht zou ze bij de supermarkt kopen, een fles uit het duurdere segment. Niet te laat, zodat de wijn de rest van de dag nog kon koelen. Terwijl zij in de keuken stond om alles klaar te maken. En op tijd klaar was om zich op te maken en om te kleden. Ze zag haar oorspronkelijke plannen voor vandaag, waarin ze koffie zou gaan drinken bij een vriendin, in duigen vallen. Een diepe tegenzin vulde haar tot in de punten van haar tenen.
‘Tot vanavond,’ zei Armand, die haar een mechanische kus op de wang drukte. Simone kon nog net zien dat aan de onderkant van zijn nek een gele, uitpuilende mee-eter zat die blijkbaar aan zijn aandacht was ontsnapt. Dat was haast niet te geloven, als je bedacht hoe ijdel Armand was en hoeveel aandacht hij elke ochtend aan zijn uiterlijk besteedde. De ontdekking vervulde Simone met een gevoel van voldoening. Ze stelde zich de uitdrukking op Armand zijn gezicht voor als hij later die dag de mee-eter in de spiegel zou ontdekken en zich zou afvragen hoe lang hij er al mee had rondgelopen.
Armand had een obsessie voor zijn eigen spiegelbeeld waar Narcissus nog een puntje aan kon zuigen. In een totale en allesoverheersende overtuiging het stralende middelpunt van het universum te zijn bekeek Armand elke tien minuten zichzelf: in het toilet, als hij langs een blinkend raam liep of via de camera in zijn iPhone. In het begin van hun relatie had Simone het nog wel verfrissend gevonden, een man die zich zo om zijn uiterlijk bekommerde, maar dat gevoel was al snel omgeslagen in een diepe weerzin over zoveel arrogantie en zelfingenomenheid.
Simone keek op de klok. Het was half negen, wat betekende dat de supermarkt al een half uur open was. De delicatessenwinkel, de viswinkel en de poelier zouden pas later open gaan, dus kon ze maar beter eerst naar de supermarkt gaan, met het oog op het volle programma dat voor haar lag. Dat betekende hooguit nog één kopje espresso, snel de ontbijtspullen in de vaatwasser doen, naar boven gaan om zich om te kleden en heel licht op te maken en vervolgens de koude winterochtend trotseren.
Maar een half uur later zat Simone nog steeds in haar nachtjapon aan de keukentafel en keek naar de bodem van het lege espressokopje dat haar samen met de rest van de ontbijtspullen verwijtend aanstaarde. Nog een half uur later pakte Simone haar mobiele telefoon en belde Josje, de vriendin met wie ze die ochtend had afgesproken.
‘Zeg me niet dat onze afspraak niet door gaat,’ was het eerste dat Josje zei. Een begrijpelijke reactie, aangezien Simone al eerder een afspraak had afgezegd.
‘Het spijt me,’ zei Simone. ‘Ik krijg eters vanavond en moet alles nog in huis halen.’
‘Om het vervolgens als de lieftallige, gedienstige gastvrouw op te dienen,’ vulde Josje aan. Ze kende Simone al heel lang en wist van de etentjes die Armand op gezette tijden organiseerde. Ze had het nooit met zoveel woorden gezegd, maar Simone wist dat Josje Armand niet sympathiek vond, en weinig begrip kon opbrengen voor de onderdanige manier waarop Simone zijn egocentrische plannen ondersteunde. Maar ja, Josje had makkelijk praten. Die was twee keer gescheiden van dezelfde man en had inmiddels een eigen bedrijfje aan huis. Iets met coaching en advies. Na een carrière van meer dan tien jaar in het bedrijfsleven had ze een paar jaar geleden besloten om de “stem van haar hart” te volgen en had ze de zekerheid van een vaste baan ingeruild voor het najagen van haar passie. Ook al zou haar vriendin dat nooit met zoveel woorden zeggen, Simone wist zeker dat Josje neerkeek op het leventje dat Simone leidde.
‘Volgende keer beter, goed?’ vroeg ze zo laconiek mogelijk. Toen het stil bleef aan de andere kant van de lijn, voegde ze daar aan toe: ‘Ik moet ophangen, Jos, anders kom ik in tijdnood.’
‘Simone?’
‘Ja?’
‘Gaat alles goed met je?’
Simone voelde een zure brok in haar keel. Ze slikte die weg en haalde even diep adem. Ze realiseerde plotseling hoe klam haar huid aanvoelde en zei toen: ‘Misschien een beetje grieperig. Het zal de tijd van het jaar wel zijn.’
‘Je klinkt zo...’
‘Ja?’
‘Opgefokt of zo. Niet jezelf.’
‘Ik moet ophangen,’ herhaalde Simone. Tot haar eigen verbazing verbrak ze de verbinding. Plotsklaps, zonder verdere plichtplegingen of het uitwisselen van een afscheidsgroet. Josje zou wel denken. Nou ja, dat maakte ze later wel goed.
Ik kom in tijdnood, had ze gezegd, maar een uur later zat Simone nog steeds aan de keukentafel. Ze bladerde door het restant van de ochtendkrant die Armand voor haar had achtergelaten, maar ze was niet in de stemming voor de ellende van anderen. Vandaag had ze genoeg aan haar eigen ellende, namelijk in - ze keek even op de klok - acht uur tijd een waanzinnige maaltijd op tafel toveren waarvan haar gasten stijl achterover zouden slaan. Tik tak.
Simone schrok wakker. Het duurde even voordat ze zich realiseerde dat ze niet in de slaapkamer lag, maar op de bank in de woonkamer. Ze keek op haar horloge: het was al over twaalven. Moeizaam stond ze op en wankelde in de richting van de keuken. Witte vlekken trilden voor haar ogen en dwongen haar halverwege te stoppen om zich vast te houden aan de rand van het kersenhouten dressoir. Jezus. Ze leek wel dronken.
Meneer Withagen, de eigenaar van de delicatessenwinkel, begroette haar als de goede klant die ze nu eenmaal was en vroeg wat het vandaag mocht zijn.
‘Prosecco graag,’ zei Simone.
Een beetje vulgair, had Armand de wijnsoort ooit genoemd en ook meneer Withagen haalde even licht zijn wenkbrauwen op.
‘Spumante of frizzante?’
Simone zei lachend: ‘Als er maar alcohol in zit.’ Vergiste ze zich, of keek meneer Withagen haar heel even bevreemd aan?
‘Ik heb hier een hele mooie Cartizze in de aanbieding,’ zei meneer Withagen. ‘Echt iets heel bijzonders, de Grand Cru van de prosecco’s. Een sterke afdronk van rijp fruit. Heerlijk als aperitief, maar ook prima te combineren met bijvoorbeeld kreeft of garnalen. Het is voor de Kerst, neem ik aan?’
Simone, die van wijn even veel verstand had als van Formule 1, zei: ‘Doe daar maar twee flessen van. Koud, graag.’
‘Ik ben bang dat ik die niet koud heb. Maar als het voor de kerstmaaltijd is, hebt u gelukkig nog ruim de tijd om -’
‘Het is voor vandaag,’ zei Simone snel.
Even later rekende ze een onwaarschijnlijk hoog bedrag af voor de twee flessen. Meneer Withagen had niet overdreven, met zijn Grand Cru van de prosecco’s. Ze zette de plastic tas met daarin de twee flessen naast zich op de passagiersstoel, keek een ogenblik nadenkend voor zich uit en reed toen weg. Vanuit haar ooghoeken zag ze dat meneer Withagen haar vanuit zijn winkel stond na te staren.
De woorden visboer, poelier en supermarkt spookten door haar hoofd. Toch reed Simone regelrecht naar huis, waar ze even achter het stuur bleef zitten. Buiten was het heel licht gaan sneeuwen, waardoor er een dun, papperig laagje op straat lag. Er moest nog heel wat gebeuren voordat ze konden genieten van een witte Kerst. Nou ja, genieten… Op een wortelkanaalbehandeling kon Simone zich nog meer verheugen.
Simone moest in gedachten verzonken naar binnen zijn gelopen, want ze realiseerde zich met een schok dat ze op de bank zat. Op de salontafel vóór haar stond een geopende fles Cartizze. Naast de fles lag een kurkentrekker en een gebroken kurk. Zat ze nu echt lauwe prosecco te drinken, rechtstreeks uit de fles?
‘Blijkbaar,’ mompelde ze. Ze zette de fles aan haar mond en nam een grote slok. Ze voelde hoe de bruisende, licht zure substantie via haar slokdarm in haar maag terechtkwam, naast de resten van het croissantje met ham en kaas dat ze die ochtend had gegeten. Het had iets bevrijdends om wijn rechtstreeks uit de fles te drinken, net als met blote voeten op het gras lopen, of de allereerste keer met iemand naar bed. Deze wijn was inderdaad het neusje van de zalm, gekoeld of niet. Wat was hij snel naar haar hoofd gestegen. Even overwoog ze om het restant van de peperdure Cartizze door het toilet te spoelen, maar ze dronk dóór, alsof ze haar hele leven niets anders had gedaan. De andere fles zette ze in de koelkast.
Simone sliep een paar uur en mijmerde toen over het feit dat ze de hele dag op de bank zat en nog niet eens aanstalten maakte om het avondeten te bereiden. Ze constateerde het met een kalme berusting, die haar verbaasde. Ze brak ook de andere fles prosecco aan.
De tijd verstreek, kalm maar onverbiddelijk.
Ze liep naar de brievenbus en deed ze iets wat ze nog nooit had gedaan: ze scheurde twee enveloppes open die voor de heer des huizes waren bedoeld. Naar de hel ermee, dacht Simone. Armand zou toch wel boos zijn vanavond. En maakte Armand háár post niet ook altijd open? Nadat ze er een korte blik in had geworpen legde Simone de post in Armand zijn kleurloze werkkamer. De ene enveloppe bevatte reclamemateriaal. De andere enveloppe bevatte het polisblad van een overlijdensrisicoverzekering. Het verzekerd bedrag in geval van overlijden wordt uitgekeerd, zonder recht op plaatsvervulling aan de partner van de verzekerde. Blablabla. Ze wierp een blik op de hoogte van het verzekerde bedrag, dat haar heel degelijk in de oren klonk, zoals alles wat Armand had geregeld. Ze wilde het polisblad terug in de enveloppe doen, toen haar oog viel op de laatste passage van de eerste bladzijde. In het geval dat de verzekerde overlijdt als gevolg van een ongeval, wordt de uitkering verdubbeld. Kijk eens aan, dacht Simone. Aan alles was gedacht.
De rest van de middag verstreek in slow motion. Hoe anders was dat op normale doordeweekse dagen, als Simone als een berg opzag tegen de thuiskomst van Armand. Dan vloog de tijd voorbij.
Gelukkig had Simone genoeg prosecco in huis. Normaal gesproken was ze niet zo’n drinker, maar vandaag was anders dan alle andere dagen. Ze kwam tot de ontdekking dat het nog niet meeviel om zich heen en weer te bewegen tussen de keuken, de woonkamer en het toilet. Kortom: ze was stomdronken. Misschien moest ze iets eten, om niet compleet bewusteloos op de bank te liggen als Armand die avond thuis zou komen. Ze wankelde - een ander woord was er niet voor - naar de koelkast en propte staande voor het aanrecht een paar plakken rauwe ham in haar mond, die ze wegspoelde met wat karnemelk, rechtstreeks uit het kartonnetje.
Voor de tweede keer die dag viel Simone op de bank in slaap. Ze schrok wakker van een indringende beltoon. Het duurde even voordat ze zich realiseerde dat het geluid dat ze hoorde niet afkomstig was van de wekker op haar nachtkastje.
Armand.
Simone ging rechtop zitten en werd overvallen door een vlaag van plotselinge duizeligheid.
‘Hallo?’ Haar stem klonk onvast en een beetje schor. Witte vlekken trilden voor haar ogen.
‘Simone?’
Alsof ooit iemand anders haar mobiele telefoon had opgenomen. De irritatie nestelde zich zacht schurend onder haar huid.
‘Hoe gaat het daar?’ vroeg Armand.
‘Ik neem aan dat je met “daar” hier thuis bedoelt?’ vroeg Simone.
Het was even stil. De verbijstering aan de andere kant van de lijn was haast hoorbaar. Normaal gesproken was Simone niet degene die de wijsneuzerige opmerkingen maakte. Met een voldaan gevoel sloeg ze nog een slok prosecco achterover.
‘Simone?’
‘Ik luister nog steeds.’
‘Gaat het wel goed met je?’
‘Ja hoor,’ zei ze zo luchtig mogelijk.
‘Je klinkt zo… anders.’
‘Ik voel me prima,’ zei Simone. ‘Nooit beter gevoeld, om eerlijk te zijn.’
Opnieuw die peinzende stilte. Te oordelen naar het achtergrondgeluid zat Armand achter het stuur van zijn BMW. Als Simone mocht afgaan op de vele processen-verbaal die de laatste tijd in de brievenbus belandden, reed Armand veel te snel. Gejaagd, op de linkerbaan van de snelweg en te dicht op zijn voorganger.
Achteloos vroeg ze: ‘Heb je hem eigenlijk al uitgeknepen?’
‘Wat? Waar heb jij het over?’
‘Die mee-eter in je nek. Ik wilde het je nog zeggen vanmorgen, maar je was zo snel vertrokken. Eerlijk gezegd was het niet bepaald een smakelijk gezicht.’
Een paar seconden hoorde Simone slechts het geraas van de snelweg. In gedachten zag ze hoe Armand zich achter het stuur in allerlei bochten wrong om de mee-eter zichtbaar te krijgen in de achteruitkijkspiegel. Een paar seconden slechts. Toen hoorde Simone een doffe klap en het geluid van metaal tegen metaal. Gierende remmen, brekend glas en toen helemaal niets meer.
Simone ging naar boven om een stemmige jurk aan te trekken.
Ze zouden over een paar uur wel voor de deur staan.
René van de Meerakker
René van de Meerakker (Rotterdam, 1968) is een Nederlandse auteur. Hij studeerde actuariële wetenschappen en werd later vennoot bij Watson Wyatt Brans & Co. In 2003 maakte hij zijn thrillerdebuut met Doodlot, over een kassière die een winnende klant van tien miljoen euro in de waan laat dat ze honderdvijftig euro heeft gewonnen en vervolgens het verschil in eigen zak steekt. Het jaar daarna verscheen Ontmaskerd, het verhaal van een administratief medewerker die gestalkt wordt door een callgirl en vervolgens in de wereld van misdaad belandt. Zijn derde thriller, Black-outs (2005), gaat over een vrouw die last heeft van black-outs en gelooft dat ze haar man heeft vermoord.