Meer dan 5,9 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×

Terug

Nieuws /

Leona Lindaberg, de perfecte crimineel

door Hebban Crew 1 reactie
Bij uitgeverij Prometheus verscheen kort geleden 'De teerling is geworpen', het debuut van de Zweedse criminoloog Jenny Rogneby (1974). Voor haar eerste thriller putte ze uit haar eigen arbeidsverleden als onderzoeker voor de politie. Haar serie rond Leona Lindberg is inmiddels aan acht landen verkocht.

Over de inhoud van De teerling is geworpen: Naakt en onder het bloed loopt een zevenjarig meisje op klaarlichte dag een bank binnen in het centrum van Stockholm. Ze weet met enkele miljoenen weg te komen. De diefstal, uniek in de Zweedse misdaadgeschiedenis, trekt veel media-aandacht, en de buitenstaander Leona Lindberg van Ernstige Delicten wordt op de zaak gezet.

Leona heeft een antisocial personality disorder, wat haar sociale leven aanzienlijk beperkt. Behalve voor haar twee kinderen is het voor haar niet mogelijk om echte gevoelens te ontwikkelen. Ze handelt vaak koud en onattent. Ze heeft genoeg van haar bedompte burgerlijke bestaan en wil het allemaal achter zich laten. Hiervoor heeft ze geld nodig, maar door een gokverslaving is ze gedwongen de wet te breken.

Dankzij haar lange carrière bij de politie is Leona bekend met de meeste fouten waardoor misdadigers gepakt worden – wat haar de perfecte crimineel maakt.

Schrijfster Jenny Rogneby (foto: Mikael Eriksson) is inmiddels een opvallende verschijning in de metro van Stockholm, zo blijkt uit dit filmpje op YouTube: 
 

 

 Hieronder een voorpublicatie uit De teerling is geworpen


Niemand had haar nog opgemerkt. Langzaam en zonder geluid te  
maken liep ze met kleine pasjes over de smalle mat bij de ingang  
naar het midden van het bankkantoor.  
 Haar stappen waren resoluut.  
 Haar blik glazig. Hartslag.  
 De wonden en het opgedroogde bloed op haar naakte, tengere  
lichaam voelde ze niet meer. Alleen haar hart leidde haar af. Ze  
hoorde elke hartenklop. 1-2... 3-4-5... 6... Te snel en onregelmatig  
om te tellen. Ze drukte de teddybeer zo hard als ze kon tegen haar  
borst. Zo voelde ze haar hartslag minder.  
 De tl-verlichting aan het plafond was fel in vergelijking met het  
blauwgrijze getemperde daglicht buiten. Ze kneep haar ogen halfdicht. 
Nog maar een paar stappen.  
 Rechts... links... rechts...  
 Midden in het kantoor stond ze stil. Zonder haar hoofd te draaien 
keek ze om zich heen. Ze richtte haar blik op de hoge balies,  
de computers, de mannen in pak. Ze bleef even staan, waarna ze  
langzaam en zonder iets te zeggen de kleine cassetterecorder op  
de stenen vloer neerzette. Nadat ze zachtjes op de playknop had  
gedrukt, ging ze weer staan.  
 Een rauwe mannenstem weergalmde door het kantoor: 

‘Ik heet Olivia en ik ben zeven jaar. Luister en doe precies wat ik zeg...’ 




Mijn ogen waren droog geworden. Ze waren op één punt gericht. 
Zoals ze doen als je gedachten afdwalen. Ik knipperde twee keer 
om mijn blik los te maken van de hoofdletters in spiegelbeeld op 
de glazen deur van de vergaderzaal. 
 aed, de afdeling Ernstige Delicten. 


Hoewel de renovatie van deze zaal pas twee maanden eerder was  
afgerond, in de zomer van 2013, waren de letters al afgesleten. Boven 
de tekst stond stralend het blauw-gele politielogo. Voor mijn  
collega’s stond dat voor een gevoel van verbondenheid, gemeenschap.
  
 Niet voor mij.  
 Voor mij betekende het opgesloten zijn.  
 Binnen de muren van deze overheidsinstantie was ik nooit vrij.  
 Ondanks mijn jaren bij de politie kon ik mij er niet mee verzoenen 
dat ik een van hen was. Een in de massa. Maar mijn werk  
speelde een belangrijke rol in mijn leven. Op een manier die niemand 
nog had begrepen.  
 Als ik, Leona Lindberg, nu op mijn 34ste niet had geweten dat  
mijn zorgvuldig opgebouwde leven binnenkort heel anders zou  
worden, had ik het niet veel langer meer volgehouden.  
 Anette, van de afdeling expeditie, keek me vanaf de andere kant  
van de vergadertafel aan. Ze glimlachte. Ik trok mijn mondhoeken 
omhoog. Tegenwoordig was dat een reflex. Dat was niet altijd  
zo geweest. Pas op mijn vijftiende begreep ik dat een glimlach me  
voordelen opleverde. Door anderen te bestuderen had ik geleerd  
me sociaal te gedragen. Ik knikte naar Anette, die op haar horloge  
wees en haar hoofd schudde om het feit dat we allemaal moesten  
blijven zitten wachten. Zoals gebruikelijk zou de oogst aan nieuwe  
onderzoeken van afgelopen weekend worden verdeeld. Mijn collega’s 
babbelden wat. Lachten. Een paar hadden het over de hoge  
werkdruk en zeiden dat ze echt niet meer onderzoeken op zich  
konden nemen. Zelf zat ik daar gewoon, zonder iets te zeggen. Ik  
probeerde me te richten op iets anders dan de vergadertafel, maar  
mijn blik werd er toch naartoe gezogen. Naar beneden, naar de  
ongelijke kieren die de twaalf kleinere tafels van elkaar scheidden  
waar iemand één grote van had proberen te maken. De niveauverschillen 
van een paar millimeter vielen op. Op meer dan vier  
plaatsen stak bovendien het ene tafelblad minstens vier millimeter  
verder uit dan dat ernaast. Uiterst irritant. Mijn collega’s mopperden 
dat er niet genoeg zuurstof was in de ruimte, maar de kieren en  
ongelijkheden in de tafelopstelling hadden ze niet eens gezien.  
 Maar ik zei niets.  
 Dat was maar het beste.  
 Ik had geleerd zulke overdenkingen voor mezelf te houden. Veel  
van mijn energie ging naar het onderdrukken van wat ik eigenlijk  
was.  
 Ik keek naar buiten door de ramen aan de lange zijde van de  
ruimte. Ondanks het grijswitte wolkendek aan de hemel en de regendruppels 
die langzaam langs de ramen gleden, leek het leven  
buiten een bevrijding. Zoals zo vaak weerstond ik de impuls alles  
achter me te laten.  
 Ik bleef zitten.  
 Pas om kwart voor twaalf ging de deur open. Onze afdelingschef 
Claes Zetterlund kwam binnen. Hij haalde zijn hand door zijn  
blonde pony en schudde zijn natte jasje met een felle schouderbeweging 
van zich af, waarna hij het over de dichtstbijzijnde rugleuning 
hing. Mijn collega’s werden stil. Zonder een woord te zeggen  
opende hij zijn zwarte rugzak en haalde er een map uit. Hij legde  
hem op tafel en ademde in om iets te gaan zeggen. Ik was hem  
voor.  
 ‘Sorry dat ik te laat ben?’ 

  Hij had een paar seconden gehad om zelf zijn excuses aan te bieden. 
Je had mogen verwachten dat hij in elk geval iets verontschuldigends 
had gemompeld toen hij de deur opendeed. Zo hoorde  
het, zoveel had ik wel opgepikt uit het sociale spel in het dagelijks  
leven. Toen hij dat niet deed, begreep ik dat een verontschuldiging  
zou uitblijven. Zijn verbaasde reactie op mijn opmerking bevestigde 
mijn conclusie. Hij was van zijn stuk gebracht. Hij hield de  
ingeademde lucht vast in zijn longen, fronste zijn voorhoofd en  
zocht met zijn blik naar degene die het had aangedurfd zo’n opmerking 
te plaatsen. Binnen slechts een paar seconden was de rustige, 
ontspannen sfeer in de ruimte veranderd in dezelfde bijtende  
en onberekenbare stemming die op het nukkige gezicht van Claes  
stond geschreven. Vanuit mijn ooghoek merkte ik Anettes onzekere 
blik op. Niemand zei iets. Iedereen wachtte op Claes’ reactie.  
Zijn ogen zochten die van mij.  
 ‘Wat is er in vredesnaam met jou aan de hand, Leona? Ik heb  
een kloteochtend gehad. Die moord afgelopen vrijdag, een nieuwe  
verkrachting in Tantolunden, twee nieuwe zware mishandelingen  
op de Sveavägen van mannen die uit een bende waren gestapt, een  
brandstichting op Lidingö en een nieuwe overval waarover allerlei  
kutjournalisten mij lastigvallen. Ik ben niet in de stemming om  
gezeik aan te horen van iemand hier die lager geplaatst is dan ik.  
Begrepen?’  
 Ik zweeg. Ik had mijn punt gemaakt. Claes keek over de vergadertafel 
heen. Geen geluid. Zelfs een collega met een hogere positie  
dan afdelingschef had er waarschijnlijk voor gekozen zich verre te  
houden van dit steekspel. Claes kon echt opvliegend zijn.  
 ‘We beginnen met de overval!’  
 Hij sprak nog steeds heel hard. Hij vond het blijkbaar moeilijk  
om zijn kalmte te hervinden.  
 ‘Die overval bij het Östermalmstorg. De Nybrogatan 39.’  
 Ik zag dat het dossier waaruit hij losse zinnen oplas dun was. Er  
was niet veel vastgelegd. Een aangifte en op zijn hoogst wat verhoren.
 
  ‘Thunderstruck’ van  ac/dc schetterde uit zijn broekzak. Hij  
nam zijn mobiel op.  
 ‘Ernstige Delicten, Claes Zetterlund.’  
 De telefoon opnemen midden in een bespreking zou in andere  
beroepsgroepen misschien als onbeleefd worden beschouwd. Bij  
ons werd je juist aangestaard als je een telefoontje negeerde. Het  
publiek kon wel in gevaar zijn.  
 Claes praatte altijd hard aan de telefoon. Maakte er als het ware  
een nummer van.  
 ‘Daar kan ik mij nog niet over uitlaten. We hebben te weinig  
informa... Nog niet... Nee, zei ik... Je moet verdomme wachten totdat...’
  
 Hij smeet de telefoon op tafel.  
 ‘Godver, het zijn ook honden, die journalisten. Wie kan die  
overval in Östermalm nemen?’  
 Hij keek de zaal rond. Niemand gaf antwoord. Zoals gewoonlijk.  
Ze vonden allemaal dat ze tot hun oren in de lopende onderzoeken 
zaten. Bovendien wilde niemand blijven zitten met een klotezaak. 
Dat de chefs ons de mogelijkheid gaven om onszelf aan te  
bieden om de zaken die binnenkwamen te onderzoeken in plaats  
van mensen aan te wijzen en de onderzoeken gewoon uit te delen  
was een van de manieren waarop de dienst wilde laten zien dat we  
onze eigen werksituatie konden beïnvloeden. Maar iedereen wist  
het. Als niemand zich aanbood, zou Claes degene aanwijzen die er  
volgens hem het geschiktst voor was.  
 Claes, die begreep dat men zich aan sommige onderzoeken wilde 
onttrekken, was ertoe overgegaan de omstandigheden van het  
misdrijf zo summier mogelijk te omschrijven voordat hij de zaak  
uitdeelde.  
 Iedereen was wantrouwig.  
 Jegens alles.  
 In het bijzonder jegens zaken waar de media bovenop zaten. Als  
je niet wist waar het misdrijf om ging, zweeg je. Een overval in  
Östermalm kon van alles inhouden. Van een overval op een he-
likopter tot een persoon die was beroofd. Misschien was een beroemdheid 
bedreigd met een wapen, bestolen van een iPhone,  
iPad, iPod of iets anders wat begon met de letter i, en zou die gaan  
uithuilen in de kranten, blogs, op Twitter en Facebook. Gaan jammeren 
dat hem een haar was gekrenkt en torenhoge schadevergoedingen 
eisen die geen normaal mens kon betalen, laat staan de  
dader. Zo’n onderzoek wilde niemand. Vooral niet na de zomervakantie 
nu iedereen in alle rust de honderden mails wilde doornemen 
die tijdens zijn aanwezigheid waren binnengekomen.  
 Ik verkneukelde me om de stilte. Het was grappig dat iedereen  
vond dat hij het te druk had, ondanks al die lange middagpauzes.  
 Het leverde je extra punten op als je aanbood om lastige zaken te  
onderzoeken die anderen ontdoken. Een overval werd normaal gesproken 
niet als spannend beschouwd, vooral niet als een privépersoon 
was overvallen. De misdrijven met de hoogste status waren  
moord, ontvoering, zware mishandeling, verkrachting en andere  
geweldsmisdrijven waarbij het slachtoffer ernstig letsel had opgelopen. 
De meeste rechercheurs hadden er last van dat de media in  
hun nek hijgden. Veel media-aandacht voor een overval gaf aan dat  
die spectaculair was, wat mij op een heel bijzonder vlak interesseerde. 
Over een paar seconden zou ik me aanbieden.  
 Maar nu nog niet.  
 Claes keek met opgetrokken wenkbrauwen de ruimte rond.  
 ‘Niemand?’  
 Nu begonnen mijn collega’s te draaien. Ze keken naar de tafel.  
Omhoog naar de muur. Overal waar ze wisten dat ze Claes’ blik  
niet zouden kruisen. Iedereen begreep dat Claes nu elk moment  
de zaak zou geven aan wie hij maar wilde. Als je zijn blik ontweek,  
liep je minder kans om uitgekozen te worden. Ik moest glimlachen  
om het toneelstukje dat werd opgevoerd. Claes had kennelijk mijn  
glimlach opgemerkt en keek mij aan.  
 Ik schraapte mijn keel. Nu was het zover.  
 ‘Oké, Claes, ik neem hem wel.’  
 Om te laten zien dat ik het meende, rechtte ik mijn rug. Hij  
knikte kort. Anette, die er doorgaans op wees dat de zaken eerlijker  
verdeeld moesten worden tussen de rechercheurs van de afdeling,  
keek mij en Claes beurtelings aan.  
 ‘Leona, red je dat wel? Je hebt die moord in het Humlegården al  
en die brute beroving van vorige week.’  
 Anette had gelijk. De moord in het Humlegården-park was veel  
werk en ook een zaak die de anderen van de afdeling hadden ontdoken. 
Claes wierp haar een snelle blik toe. Hij schoof het dossier  
over de vergadertafel. Als de tafelbladen niet zo oneffen waren geweest, 
was het waarschijnlijk helemaal naar mij toe gegleden. Nu  
kwam het op ruim de helft tot stilstand.  
 Ik klemde mijn kaken op elkaar.  
 Beheerste me.  
 Een collega pakte het dossier. Met een opgeluchte blik gaf hij het  
aan mij. Claes keek me aan.  
 ‘Deze zaak is van een heel andere orde, Leona. Nu kun je laten  
zien wat je waard bent. Luister, allemaal!’  
 Dat was een overbodige aansporing. Het was al stil in de ruimte.
  
 ‘Om 10.37 uur vandaag liep een zevenjarig meisje de seb aan de  
Nybrogatan 39 binnen, een van de bankkantoren waar ze nog contanten 
hebben. Op de een of andere manier slaagde ze erin om vijf  
bankmedewerkers bankbiljetten in zakken te laten afgeven. Geen  
van de acht klanten in het kantoor greep in. Daarna liep het meisje  
met al het geld de bank uit en verdween.’  
 Claes had de volle aandacht. Dit was geen normaal onderzoek.  
Absoluut geen klotezaak.  
 ‘Omdat het een klein meisje was en de media zich voor de zaak  
interesseren, hebben ze er van hogerhand vaart achter gezet. We  
moeten deze zaak de hoogste prioriteit geven,’ zei Claes en hij keek  
me aan.  
 ‘Bedoel je dat de seb door een zevenjarige is overvallen? Had ze  
een bazooka of zo?’  
 Misschien had ik beter niets kunnen zeggen, maar ik kon het  
niet laten om het komische van het gebeuren te benadrukken.  
 ‘Als jij nou eens je mond houdt, Leona, en me laat uitpraten.’  
 Claes’ woordgebruik en zijn neiging om af en toe harder te gaan  
praten snapte ik vaak niet. Hij leek voortdurend allerlei hevige gevoelens 
te hebben, die in hem opborrelden en zijn stemming beïnvloedden.
  
 Ik vroeg me af hoe dat eigenlijk voelde.  
 ‘Er is niets gemeld over een wapen. Het meisje had een cassetterecorder 
bij zich en speelde een boodschap af. We weten nog niet  
wat er precies werd gezegd. De bankmedewerkers worden nu gehoord. 
Volgens de getuigen had het meisje geen kleren aan. Ze zou  
ook bloed op haar lichaam hebben gehad. We hebben tot nu toe  
geen sporen gevonden. Het lijkt wel alsof ze in rook is opgegaan.’  
 Er klonk geroezemoes in de ruimte. Een klein meisje dat een  
bank had beroofd.  
 Naakt.  
 Bebloed.  
 Zoiets was nog nooit eerder onderzocht op de afdeling.  
 Het was de vraag of er überhaupt al eens iets soortgelijks was  
voorgekomen in de Zweedse misdaadgeschiedenis. De meeste collega’s 
hadden in de loop der jaren met veel opmerkelijke zaken te  
maken gehad, maar iedereen, een paar van de oudste rechercheurs  
incluis, zag er aangedaan uit. Ik keek Claes aan.  
 ‘Een naakt meisje midden op de dag in de straten van Stockholm. 
Ze kan toch niet echt in rook zijn opgegaan. Iemand moet  
iets gezien hebben. Zijn we er met honden geweest?’  
 Claes weigerde me aan te kijken. Hij leek te doen alsof de vraag  
vanaf het plafond aan het andere eind van de zaal was gesteld. Hij  
keek omhoog toen hij antwoordde.  
 ‘De honden gedroegen zich kennelijk vreemd en het lukte ze  
niet een spoor op te pikken. Het meisje liep volgens de getuigen via  
de Nybrogatan naar het noorden. Daarna is ze van de aardbodem  
verdwenen.’  
 ‘Iemand heeft haar waarschijnlijk in de buurt opgepikt met een  
auto. Of ze is in een trappenhuis verdwenen. Wat hebben we wat  
dat betreft?’ vroeg ik.  
 ‘De auto’s in de buurt zijn aangehouden en doorzocht. Tot nu  
toe geen spoor. Het buurtonderzoek is nog in volle gang. We zullen  
zien wat dat oplevert.’  
 Hij keek in zijn papieren.  
 ‘De leiding van het vooronderzoek ligt tot nu toe nog bij de politie, 
omdat we nog in het verkennende stadium zitten, maar gezien 
de omstandigheden omtrent het meisje en de aandacht van de  
media komt de zaak in handen van een openbare aanklager.’  
 Dat was te verwachten. Als de politie de leiding had, was dat  
doorgaans eenvoudiger, deels omdat je dan makkelijker binnenliep 
bij degenen die besluiten namen omdat ze in het politiebureau  
zaten en niet in het Stockholmse parket een eindje verderop, maar  
vooral omdat een vooronderzoeksleider van de politie in het heetst  
van de strijd meer op de zaak zat en aanvallender werkte. Politiemensen 
waren eerder genegen om te besluiten dwangmiddelen toe  
te passen. Aanklagers waren vaak voorzichtiger. Met hun blik gericht 
op de rechtszaal waren ze alleen geïnteresseerd in datgene wat  
tot een veroordeling kon leiden. In dit geval zag ik een voordeel in  
een officier van justitie als vooronderzoeksleider in plaats van een  
politiebeambte. Een aantal van de aanklagers was relatief passief,  
wat prettig was omdat ik hoopte het onderzoek op mijn manier  
te kunnen uitvoeren, zonder verslag uit te brengen van elke kleine 
onderzoekshandeling. Het was belangrijk wie het vooronderzoek 
leidde. Dat bepaalde hoe het onderzoek zou gaan verlopen.  
Een paar keer had ik geweigerd een onderzoek op me te nemen  
op grond van degene die het leidde. We pasten simpelweg niet bij  
elkaar. Hij bemoeide zich de hele tijd met het werk. Zo kon ik niet  
werken. Ik werkte het liefst zelfstandig.  
 ‘Ik heb een team voor je samengesteld en een vergadering gepland 
om 15.00 uur, zodat je hun een uiteenzetting kunt geven van  
de zaak. Dan weten we vermoedelijk ook wie het vooronderzoek  
leidt.’ 

  Hij keek mij aan alsof hij mijn reactie wilde zien. Hij wist dat ik  
niet met zomaar iedereen wilde werken. Ik knikte kort.  
 ‘Hoeveel hebben ze buitgemaakt?’  
 Fredrik deed een duit in het zakje met een vraag die niet onverwacht 
 was. Hij  was altijd geïnteresseerd in ongebruikelijke  
misdrijven. Hij had ‘ze’ gezegd, om aan te geven dat anderen dan  
het meisje achter de overval zaten. Dat was natuurlijk een logische  
conclusie als je ervan uitging dat het niet om een zeer intelligent  
en kwaadaardig meisje ging. Als men dat had geloofd, was het misdrijf 
vermoedelijk niet bij de aed beland, maar zou het worden  
onderzocht door Jeugdcriminaliteit. Maar het viel niet te ontkennen 
dat het meisje ondanks alles de overval had gepleegd.  
 ‘Je bedoelt: hoeveel hééft ze buitgemaakt, dat meisje van zeven?’  
zei ik met een glimlach.  
 Claes smeet met een klap een map op tafel. Hij leek schoon genoeg 
te hebben van mijn opmerkingen.  
 ‘Ik kan je misschien niet de verantwoordelijkheid geven voor  
een onderzoek van dit kaliber, Leona. Zo te horen kun je het niet  
aan.’  
 Nu begon ik Claes’ kritiek toch wel zat te worden.  
 ‘En de moord in het Humlegården zeker ook niet? Of die beroving 
van vorige week? Daar kun je ook iemand anders de verantwoordelijkheid 
voor geven, als je nu plotseling gaat twijfelen  
aan mijn kunnen en besluit die overval aan een rechercheur hier te  
geven die volgens jou beter geschikt is!’  
 Als hij de strijd wilde aangaan, was ik niet iemand die zich terugtrok. 
Hij keek me strak aan. Een ogenblik van twijfel stak de  
kop op. Was ik te ver gegaan? Ik had ondanks alles laten blijken dat  
ik een betere rechercheur was dan mijn collega’s. Op zoiets stond  
zo goed als de doodstraf. Het was de bedoeling dat iedereen gelijk  
was. Als je geen chef was, mocht je je niet onderscheiden.  
 Het was doodstil geworden. Claes stond voorovergebogen over  
de vergadertafel met beide handen op het tafelblad. Hij keek me  
met opengesperde ogen strak aan. 

  ‘Je kunt gaan!’ zei hij. 
 Ik keek hem aan. Probeerde koortsachtig iets af te lezen. Meende 
hij het serieus? Hij hief een hand. Wees met gestrekte arm naar de 
deur. Ik bewoog me niet. 


  ‘Dat is toch niet zo moeilijk te begrijpen, Leona? Wegwezen!’  
 ‘Maar Claes, alsjeblieft, je bedoelt toch niet dat ze...’  
 Claes stak zijn hand op naar Anette, die mij te hulp probeer


de te komen. Zonder zijn blik van mij af te wenden bleef hij naar  
de deur wijzen. Iedereen bleef als versteend zitten. Ik graaide de  
aangifte en de andere papieren bij elkaar. Stond zo snel op dat de  
stoel met een hard schrapend geluid wegschoof, totdat hij tegen  
de muur achter me knalde. Nadat ik met mijn lege hand mijn trui  
had gefatsoeneerd, liep ik stampend met mijn hakken om de tafel  
heen naar Claes. Hij stond nog steeds naar de deur te wijzen toen  
ik achter hem langs naar de uitgang liep. Ik knalde de deur wijd  
open waarna ik hem weer achter me dichtsloeg. 

*** 

Olivia was gaan beven. Ze probeerde zich te ontspannen, maar dat  
lukte niet. Alles was nat en koud van de regen. Het jeukte ook. En  
het liep. Zowel haar ogen als haar neus. Elke keer dat ze probeerde 
te krabben, schrijnde het zo erg dat de tranen haar in de ogen  
sprongen.  
 Binnen in de bank was het haar amper gelukt de rugzak van de  
grond te tillen. Toen ze hem eenmaal op haar rug had gekregen,  
was het wel gegaan. Maar daarna niet, toen ze hem weer af moest  
doen. Toen was ze uit balans geraakt en op het asfalt gevallen. De  
wond op haar knie bloedde en schrijnde nu veel erger dan eerder.  
De rugzak was nat en vies. Ze bad tot God dat er niets kapot was  
gegaan, want dan werd papa zeker heel kwaad.  
 Niets was zoals papa had gezegd. Hij was het blijkbaar vergeten.  
Vergeten te vertellen dat het zo... akelig zou zijn.  
 De zwarte regencape was zowel vanbinnen als vanbuiten nat.  
Hij kleefde aan haar lijf en lag als een laag ijs op haar huid.  
 Het rook ook vreemd. En ze hoorde de hele tijd een raar geluid.  
Allerlei mensen. Sirenes. Ze weerklonken hard. Het ging haar door  
merg en been, hoewel ze haar oren dichthield. Honden had ze ook  
gehoord. Ze hield van honden, maar deze klonken zo boos. Maar  
nu was al het geluid weg.  
 Ze zong zacht voor zich uit, hoewel papa had gezegd dat dat niet  
mocht. Zo ging de tijd sneller. Het was een liedje dat mama vroeger  
voor haar zong. Ze hoorde mama’s zachte stem de noten neuriën.  
Was mama er maar geweest, dacht ze.  
 Papa was echt vreemd, die liet haar zo zonder kleren naar buiten  
gaan. Dat zou ze van mama nooit hebben gemogen. Had ze maar  
vanaf het begin tegen mama gezegd dat ze eigenlijk niet in haar  
eentje met papa durfde weg te gaan, maar ze was zo blij geweest dat  
hij alleen haar had uitgekozen om mee te gaan. Ze had van blijdschap 
een rondje om de keukentafel gedanst toen ze hoorde dat ze  
voor het eerst van haar leven zou gaan varen. Ze had kriebels over  
haar hele lijf gehad. Ook al was ze een beetje bang, ze had zo naar  
papa verlangd. Hij had beloofd dat ze ook naar oma zouden gaan.  
 De eerste dag van de reis was het leuk geweest. Ze hadden gevaren 
op de grootste boot die ze ooit had gezien. Hij was groter dan  
hun hele huis en er was plek voor allerlei spullen. In een winkel  
had zij mogen kiezen welk snoep ze wilde. Daarna hadden ze een  
andere winkel gevonden. Daar had papa een knuffelbeer en een  
armband met witte steentjes voor haar gekocht. Hij was zo aardig  
geweest. Ze had mogen opblijven tot halfelf en daarna mocht ze  
in een bed slapen boven papa’s bed. Het was helemaal niet akelig  
geweest om op de boot te slapen, zoals haar zus had gezegd. Ze had  
verteld dat er altijd zulke grote golven waren dat je ’s nachts uit  
bed viel, maar de boot was maar een heel klein beetje heen en weer  
gegaan, net als wanneer mama haar wiegde toen ze klein was.  
 Pas toen ze aan land kwamen begon al het akelige. Toen werd  
papa ontzettend stom. Dat was vreemd, want hij was soms aardig  
en soms stom. Ze wilde elke avond met de teddybeer slapen die ze  
op de boot had gekregen, maar na slechts één nacht had hij hem  
van haar afgepakt. Hij had gezegd dat hij ziek was geworden en  
dat hij een prikje moest krijgen en ook nog een medicijn om weer  
beter te worden. Dat was raar. Teddyberen kunnen toch niet ziek  
worden? Soms vroeg ze zich af of papa misschien ziek was, maar  
ze deed alsof ze geloofde dat het de teddybeer was, zodat papa niet  
boos zou worden. Hij deed altijd zo stom als hij boos was. Dan  
schreeuwde hij en zwaaide met zijn armen.  
 Vroeger sloeg hij haar zus en mama dan. Dat was lang geleden,  
voordat ze weggingen bij papa. Hij sloeg Olivia toen nooit. Dat was  
omdat zij lief was. Hij deed alleen stom tegen stommelingen, zei  
hij altijd. Olivia probeerde de hele tijd lief te zijn, maar soms was  
dat moeilijk, want ze wist niet altijd wat hij van haar wilde. Omdat  
ze traag van begrip was, zei hij. Daarom probeerde ze altijd bliksemsnel 
te denken.  
 Soms zei papa dat ze stom was geweest zonder dat ze überhaupt  
wist waarom. Zoals vandaag. Ze moest wel heel traag zijn geweest,  
hij had haar gedwongen moeilijke dingen te doen. De rugzak was  
het moeilijkst, omdat die zo zwaar was. En het was zo koud. Maar  
papa zou haar komen halen als het donker was. Daar verlangde ze  
naar, want dan zou hij zeker weer aardig zijn.  
 Ze ging even op haar hurken zitten. Het was zwaar om zo lang te  
staan, maar ze kon niet gaan zitten, want het was nat. En er waren  
ook gekke kevers op de grond. Niet zulke kleine ronde rode met  
zwarte stipjes zoals op de bloemen bij het zomerhuisje van haar  
andere oma. Deze waren veel groter en hadden lange voelsprieten  
op hun neus. Helemaal niet lief. Het klonk vreemd als ze zich bewogen. 
Ze krabbelden als het ware. Ze konden ook tegen de muur  
op lopen. Eentje was op haar been gesprongen, maar daar had ze  
naar uitgehaald en die was op zijn rug terechtgekomen. Daar lag  
hij te spartelen. Twee andere aten iets van de grond.  
 Olivia had ook honger. Papa had haar vanochtend een boterham 
en een banaan gegeven. Meer kreeg ze niet te eten, en ook  
geen drinken, want anders moest ze alleen maar plassen, had hij  
gezegd. Ze voelde de smaak van de banaan in haar mond. Zoet en  
romig. Had ze er nu maar een. 

*** 

 



Over de auteur

Hebban Crew

2589 volgers
0 boeken
0 favorieten
Hebban Crew


Reacties op: Leona Lindaberg, de perfecte crimineel

 

Gerelateerd

Over

Jenny Rogneby

Jenny Rogneby

Jenny Rogneby (1974) is geboren in Zweden. Ze werkt als criminoloog en is oud-on...