Nieuws /
Leona Lindaberg, de perfecte crimineel
Over de inhoud van De teerling is geworpen: Naakt en onder het bloed loopt een zevenjarig meisje op klaarlichte dag een bank binnen in het centrum van Stockholm. Ze weet met enkele miljoenen weg te komen. De diefstal, uniek in de Zweedse misdaadgeschiedenis, trekt veel media-aandacht, en de buitenstaander Leona Lindberg van Ernstige Delicten wordt op de zaak gezet.
Leona heeft een antisocial personality disorder, wat haar sociale leven aanzienlijk beperkt. Behalve voor haar twee kinderen is het voor haar niet mogelijk om echte gevoelens te ontwikkelen. Ze handelt vaak koud en onattent. Ze heeft genoeg van haar bedompte burgerlijke bestaan en wil het allemaal achter zich laten. Hiervoor heeft ze geld nodig, maar door een gokverslaving is ze gedwongen de wet te breken.
Dankzij haar lange carrière bij de politie is Leona bekend met de meeste fouten waardoor misdadigers gepakt worden – wat haar de perfecte crimineel maakt.
Schrijfster Jenny Rogneby (foto: Mikael Eriksson) is inmiddels een opvallende verschijning in de metro van Stockholm, zo blijkt uit dit filmpje op YouTube:
Hieronder een voorpublicatie uit De teerling is geworpen:
Niemand had haar nog opgemerkt. Langzaam en zonder geluid te maken liep ze met kleine pasjes over de smalle mat bij de ingang naar het midden van het bankkantoor. Haar stappen waren resoluut. Haar blik glazig. Hartslag. De wonden en het opgedroogde bloed op haar naakte, tengere lichaam voelde ze niet meer. Alleen haar hart leidde haar af. Ze hoorde elke hartenklop. 1-2... 3-4-5... 6... Te snel en onregelmatig om te tellen. Ze drukte de teddybeer zo hard als ze kon tegen haar borst. Zo voelde ze haar hartslag minder. De tl-verlichting aan het plafond was fel in vergelijking met het blauwgrijze getemperde daglicht buiten. Ze kneep haar ogen halfdicht. Nog maar een paar stappen. Rechts... links... rechts... Midden in het kantoor stond ze stil. Zonder haar hoofd te draaien keek ze om zich heen. Ze richtte haar blik op de hoge balies, de computers, de mannen in pak. Ze bleef even staan, waarna ze langzaam en zonder iets te zeggen de kleine cassetterecorder op de stenen vloer neerzette. Nadat ze zachtjes op de playknop had gedrukt, ging ze weer staan. Een rauwe mannenstem weergalmde door het kantoor: ‘Ik heet Olivia en ik ben zeven jaar. Luister en doe precies wat ik zeg...’ Mijn ogen waren droog geworden. Ze waren op één punt gericht. Zoals ze doen als je gedachten afdwalen. Ik knipperde twee keer om mijn blik los te maken van de hoofdletters in spiegelbeeld op de glazen deur van de vergaderzaal. aed, de afdeling Ernstige Delicten. Hoewel de renovatie van deze zaal pas twee maanden eerder was afgerond, in de zomer van 2013, waren de letters al afgesleten. Boven de tekst stond stralend het blauw-gele politielogo. Voor mijn collega’s stond dat voor een gevoel van verbondenheid, gemeenschap. Niet voor mij. Voor mij betekende het opgesloten zijn. Binnen de muren van deze overheidsinstantie was ik nooit vrij. Ondanks mijn jaren bij de politie kon ik mij er niet mee verzoenen dat ik een van hen was. Een in de massa. Maar mijn werk speelde een belangrijke rol in mijn leven. Op een manier die niemand nog had begrepen. Als ik, Leona Lindberg, nu op mijn 34ste niet had geweten dat mijn zorgvuldig opgebouwde leven binnenkort heel anders zou worden, had ik het niet veel langer meer volgehouden. Anette, van de afdeling expeditie, keek me vanaf de andere kant van de vergadertafel aan. Ze glimlachte. Ik trok mijn mondhoeken omhoog. Tegenwoordig was dat een reflex. Dat was niet altijd zo geweest. Pas op mijn vijftiende begreep ik dat een glimlach me voordelen opleverde. Door anderen te bestuderen had ik geleerd me sociaal te gedragen. Ik knikte naar Anette, die op haar horloge wees en haar hoofd schudde om het feit dat we allemaal moesten blijven zitten wachten. Zoals gebruikelijk zou de oogst aan nieuwe onderzoeken van afgelopen weekend worden verdeeld. Mijn collega’s babbelden wat. Lachten. Een paar hadden het over de hoge werkdruk en zeiden dat ze echt niet meer onderzoeken op zich konden nemen. Zelf zat ik daar gewoon, zonder iets te zeggen. Ik probeerde me te richten op iets anders dan de vergadertafel, maar mijn blik werd er toch naartoe gezogen. Naar beneden, naar de ongelijke kieren die de twaalf kleinere tafels van elkaar scheidden waar iemand één grote van had proberen te maken. De niveauverschillen van een paar millimeter vielen op. Op meer dan vier plaatsen stak bovendien het ene tafelblad minstens vier millimeter verder uit dan dat ernaast. Uiterst irritant. Mijn collega’s mopperden dat er niet genoeg zuurstof was in de ruimte, maar de kieren en ongelijkheden in de tafelopstelling hadden ze niet eens gezien. Maar ik zei niets. Dat was maar het beste. Ik had geleerd zulke overdenkingen voor mezelf te houden. Veel van mijn energie ging naar het onderdrukken van wat ik eigenlijk was. Ik keek naar buiten door de ramen aan de lange zijde van de ruimte. Ondanks het grijswitte wolkendek aan de hemel en de regendruppels die langzaam langs de ramen gleden, leek het leven buiten een bevrijding. Zoals zo vaak weerstond ik de impuls alles achter me te laten. Ik bleef zitten. Pas om kwart voor twaalf ging de deur open. Onze afdelingschef Claes Zetterlund kwam binnen. Hij haalde zijn hand door zijn blonde pony en schudde zijn natte jasje met een felle schouderbeweging van zich af, waarna hij het over de dichtstbijzijnde rugleuning hing. Mijn collega’s werden stil. Zonder een woord te zeggen opende hij zijn zwarte rugzak en haalde er een map uit. Hij legde hem op tafel en ademde in om iets te gaan zeggen. Ik was hem voor. ‘Sorry dat ik te laat ben?’ Hij had een paar seconden gehad om zelf zijn excuses aan te bieden. Je had mogen verwachten dat hij in elk geval iets verontschuldigends had gemompeld toen hij de deur opendeed. Zo hoorde het, zoveel had ik wel opgepikt uit het sociale spel in het dagelijks leven. Toen hij dat niet deed, begreep ik dat een verontschuldiging zou uitblijven. Zijn verbaasde reactie op mijn opmerking bevestigde mijn conclusie. Hij was van zijn stuk gebracht. Hij hield de ingeademde lucht vast in zijn longen, fronste zijn voorhoofd en zocht met zijn blik naar degene die het had aangedurfd zo’n opmerking te plaatsen. Binnen slechts een paar seconden was de rustige, ontspannen sfeer in de ruimte veranderd in dezelfde bijtende en onberekenbare stemming die op het nukkige gezicht van Claes stond geschreven. Vanuit mijn ooghoek merkte ik Anettes onzekere blik op. Niemand zei iets. Iedereen wachtte op Claes’ reactie. Zijn ogen zochten die van mij. ‘Wat is er in vredesnaam met jou aan de hand, Leona? Ik heb een kloteochtend gehad. Die moord afgelopen vrijdag, een nieuwe verkrachting in Tantolunden, twee nieuwe zware mishandelingen op de Sveavägen van mannen die uit een bende waren gestapt, een brandstichting op Lidingö en een nieuwe overval waarover allerlei kutjournalisten mij lastigvallen. Ik ben niet in de stemming om gezeik aan te horen van iemand hier die lager geplaatst is dan ik. Begrepen?’ Ik zweeg. Ik had mijn punt gemaakt. Claes keek over de vergadertafel heen. Geen geluid. Zelfs een collega met een hogere positie dan afdelingschef had er waarschijnlijk voor gekozen zich verre te houden van dit steekspel. Claes kon echt opvliegend zijn. ‘We beginnen met de overval!’ Hij sprak nog steeds heel hard. Hij vond het blijkbaar moeilijk om zijn kalmte te hervinden. ‘Die overval bij het Östermalmstorg. De Nybrogatan 39.’ Ik zag dat het dossier waaruit hij losse zinnen oplas dun was. Er was niet veel vastgelegd. Een aangifte en op zijn hoogst wat verhoren. ‘Thunderstruck’ van ac/dc schetterde uit zijn broekzak. Hij nam zijn mobiel op. ‘Ernstige Delicten, Claes Zetterlund.’ De telefoon opnemen midden in een bespreking zou in andere beroepsgroepen misschien als onbeleefd worden beschouwd. Bij ons werd je juist aangestaard als je een telefoontje negeerde. Het publiek kon wel in gevaar zijn. Claes praatte altijd hard aan de telefoon. Maakte er als het ware een nummer van. ‘Daar kan ik mij nog niet over uitlaten. We hebben te weinig informa... Nog niet... Nee, zei ik... Je moet verdomme wachten totdat...’ Hij smeet de telefoon op tafel. ‘Godver, het zijn ook honden, die journalisten. Wie kan die overval in Östermalm nemen?’ Hij keek de zaal rond. Niemand gaf antwoord. Zoals gewoonlijk. Ze vonden allemaal dat ze tot hun oren in de lopende onderzoeken zaten. Bovendien wilde niemand blijven zitten met een klotezaak. Dat de chefs ons de mogelijkheid gaven om onszelf aan te bieden om de zaken die binnenkwamen te onderzoeken in plaats van mensen aan te wijzen en de onderzoeken gewoon uit te delen was een van de manieren waarop de dienst wilde laten zien dat we onze eigen werksituatie konden beïnvloeden. Maar iedereen wist het. Als niemand zich aanbood, zou Claes degene aanwijzen die er volgens hem het geschiktst voor was. Claes, die begreep dat men zich aan sommige onderzoeken wilde onttrekken, was ertoe overgegaan de omstandigheden van het misdrijf zo summier mogelijk te omschrijven voordat hij de zaak uitdeelde. Iedereen was wantrouwig. Jegens alles. In het bijzonder jegens zaken waar de media bovenop zaten. Als je niet wist waar het misdrijf om ging, zweeg je. Een overval in Östermalm kon van alles inhouden. Van een overval op een he- likopter tot een persoon die was beroofd. Misschien was een beroemdheid bedreigd met een wapen, bestolen van een iPhone, iPad, iPod of iets anders wat begon met de letter i, en zou die gaan uithuilen in de kranten, blogs, op Twitter en Facebook. Gaan jammeren dat hem een haar was gekrenkt en torenhoge schadevergoedingen eisen die geen normaal mens kon betalen, laat staan de dader. Zo’n onderzoek wilde niemand. Vooral niet na de zomervakantie nu iedereen in alle rust de honderden mails wilde doornemen die tijdens zijn aanwezigheid waren binnengekomen. Ik verkneukelde me om de stilte. Het was grappig dat iedereen vond dat hij het te druk had, ondanks al die lange middagpauzes. Het leverde je extra punten op als je aanbood om lastige zaken te onderzoeken die anderen ontdoken. Een overval werd normaal gesproken niet als spannend beschouwd, vooral niet als een privépersoon was overvallen. De misdrijven met de hoogste status waren moord, ontvoering, zware mishandeling, verkrachting en andere geweldsmisdrijven waarbij het slachtoffer ernstig letsel had opgelopen. De meeste rechercheurs hadden er last van dat de media in hun nek hijgden. Veel media-aandacht voor een overval gaf aan dat die spectaculair was, wat mij op een heel bijzonder vlak interesseerde. Over een paar seconden zou ik me aanbieden. Maar nu nog niet. Claes keek met opgetrokken wenkbrauwen de ruimte rond. ‘Niemand?’ Nu begonnen mijn collega’s te draaien. Ze keken naar de tafel. Omhoog naar de muur. Overal waar ze wisten dat ze Claes’ blik niet zouden kruisen. Iedereen begreep dat Claes nu elk moment de zaak zou geven aan wie hij maar wilde. Als je zijn blik ontweek, liep je minder kans om uitgekozen te worden. Ik moest glimlachen om het toneelstukje dat werd opgevoerd. Claes had kennelijk mijn glimlach opgemerkt en keek mij aan. Ik schraapte mijn keel. Nu was het zover. ‘Oké, Claes, ik neem hem wel.’ Om te laten zien dat ik het meende, rechtte ik mijn rug. Hij knikte kort. Anette, die er doorgaans op wees dat de zaken eerlijker verdeeld moesten worden tussen de rechercheurs van de afdeling, keek mij en Claes beurtelings aan. ‘Leona, red je dat wel? Je hebt die moord in het Humlegården al en die brute beroving van vorige week.’ Anette had gelijk. De moord in het Humlegården-park was veel werk en ook een zaak die de anderen van de afdeling hadden ontdoken. Claes wierp haar een snelle blik toe. Hij schoof het dossier over de vergadertafel. Als de tafelbladen niet zo oneffen waren geweest, was het waarschijnlijk helemaal naar mij toe gegleden. Nu kwam het op ruim de helft tot stilstand. Ik klemde mijn kaken op elkaar. Beheerste me. Een collega pakte het dossier. Met een opgeluchte blik gaf hij het aan mij. Claes keek me aan. ‘Deze zaak is van een heel andere orde, Leona. Nu kun je laten zien wat je waard bent. Luister, allemaal!’ Dat was een overbodige aansporing. Het was al stil in de ruimte. ‘Om 10.37 uur vandaag liep een zevenjarig meisje de seb aan de Nybrogatan 39 binnen, een van de bankkantoren waar ze nog contanten hebben. Op de een of andere manier slaagde ze erin om vijf bankmedewerkers bankbiljetten in zakken te laten afgeven. Geen van de acht klanten in het kantoor greep in. Daarna liep het meisje met al het geld de bank uit en verdween.’ Claes had de volle aandacht. Dit was geen normaal onderzoek. Absoluut geen klotezaak. ‘Omdat het een klein meisje was en de media zich voor de zaak interesseren, hebben ze er van hogerhand vaart achter gezet. We moeten deze zaak de hoogste prioriteit geven,’ zei Claes en hij keek me aan. ‘Bedoel je dat de seb door een zevenjarige is overvallen? Had ze een bazooka of zo?’ Misschien had ik beter niets kunnen zeggen, maar ik kon het niet laten om het komische van het gebeuren te benadrukken. ‘Als jij nou eens je mond houdt, Leona, en me laat uitpraten.’ Claes’ woordgebruik en zijn neiging om af en toe harder te gaan praten snapte ik vaak niet. Hij leek voortdurend allerlei hevige gevoelens te hebben, die in hem opborrelden en zijn stemming beïnvloedden. Ik vroeg me af hoe dat eigenlijk voelde. ‘Er is niets gemeld over een wapen. Het meisje had een cassetterecorder bij zich en speelde een boodschap af. We weten nog niet wat er precies werd gezegd. De bankmedewerkers worden nu gehoord. Volgens de getuigen had het meisje geen kleren aan. Ze zou ook bloed op haar lichaam hebben gehad. We hebben tot nu toe geen sporen gevonden. Het lijkt wel alsof ze in rook is opgegaan.’ Er klonk geroezemoes in de ruimte. Een klein meisje dat een bank had beroofd. Naakt. Bebloed. Zoiets was nog nooit eerder onderzocht op de afdeling. Het was de vraag of er überhaupt al eens iets soortgelijks was voorgekomen in de Zweedse misdaadgeschiedenis. De meeste collega’s hadden in de loop der jaren met veel opmerkelijke zaken te maken gehad, maar iedereen, een paar van de oudste rechercheurs incluis, zag er aangedaan uit. Ik keek Claes aan. ‘Een naakt meisje midden op de dag in de straten van Stockholm. Ze kan toch niet echt in rook zijn opgegaan. Iemand moet iets gezien hebben. Zijn we er met honden geweest?’ Claes weigerde me aan te kijken. Hij leek te doen alsof de vraag vanaf het plafond aan het andere eind van de zaal was gesteld. Hij keek omhoog toen hij antwoordde. ‘De honden gedroegen zich kennelijk vreemd en het lukte ze niet een spoor op te pikken. Het meisje liep volgens de getuigen via de Nybrogatan naar het noorden. Daarna is ze van de aardbodem verdwenen.’ ‘Iemand heeft haar waarschijnlijk in de buurt opgepikt met een auto. Of ze is in een trappenhuis verdwenen. Wat hebben we wat dat betreft?’ vroeg ik. ‘De auto’s in de buurt zijn aangehouden en doorzocht. Tot nu toe geen spoor. Het buurtonderzoek is nog in volle gang. We zullen zien wat dat oplevert.’ Hij keek in zijn papieren. ‘De leiding van het vooronderzoek ligt tot nu toe nog bij de politie, omdat we nog in het verkennende stadium zitten, maar gezien de omstandigheden omtrent het meisje en de aandacht van de media komt de zaak in handen van een openbare aanklager.’ Dat was te verwachten. Als de politie de leiding had, was dat doorgaans eenvoudiger, deels omdat je dan makkelijker binnenliep bij degenen die besluiten namen omdat ze in het politiebureau zaten en niet in het Stockholmse parket een eindje verderop, maar vooral omdat een vooronderzoeksleider van de politie in het heetst van de strijd meer op de zaak zat en aanvallender werkte. Politiemensen waren eerder genegen om te besluiten dwangmiddelen toe te passen. Aanklagers waren vaak voorzichtiger. Met hun blik gericht op de rechtszaal waren ze alleen geïnteresseerd in datgene wat tot een veroordeling kon leiden. In dit geval zag ik een voordeel in een officier van justitie als vooronderzoeksleider in plaats van een politiebeambte. Een aantal van de aanklagers was relatief passief, wat prettig was omdat ik hoopte het onderzoek op mijn manier te kunnen uitvoeren, zonder verslag uit te brengen van elke kleine onderzoekshandeling. Het was belangrijk wie het vooronderzoek leidde. Dat bepaalde hoe het onderzoek zou gaan verlopen. Een paar keer had ik geweigerd een onderzoek op me te nemen op grond van degene die het leidde. We pasten simpelweg niet bij elkaar. Hij bemoeide zich de hele tijd met het werk. Zo kon ik niet werken. Ik werkte het liefst zelfstandig. ‘Ik heb een team voor je samengesteld en een vergadering gepland om 15.00 uur, zodat je hun een uiteenzetting kunt geven van de zaak. Dan weten we vermoedelijk ook wie het vooronderzoek leidt.’ Hij keek mij aan alsof hij mijn reactie wilde zien. Hij wist dat ik niet met zomaar iedereen wilde werken. Ik knikte kort. ‘Hoeveel hebben ze buitgemaakt?’ Fredrik deed een duit in het zakje met een vraag die niet onverwacht was. Hij was altijd geïnteresseerd in ongebruikelijke misdrijven. Hij had ‘ze’ gezegd, om aan te geven dat anderen dan het meisje achter de overval zaten. Dat was natuurlijk een logische conclusie als je ervan uitging dat het niet om een zeer intelligent en kwaadaardig meisje ging. Als men dat had geloofd, was het misdrijf vermoedelijk niet bij de aed beland, maar zou het worden onderzocht door Jeugdcriminaliteit. Maar het viel niet te ontkennen dat het meisje ondanks alles de overval had gepleegd. ‘Je bedoelt: hoeveel hééft ze buitgemaakt, dat meisje van zeven?’ zei ik met een glimlach. Claes smeet met een klap een map op tafel. Hij leek schoon genoeg te hebben van mijn opmerkingen. ‘Ik kan je misschien niet de verantwoordelijkheid geven voor een onderzoek van dit kaliber, Leona. Zo te horen kun je het niet aan.’ Nu begon ik Claes’ kritiek toch wel zat te worden. ‘En de moord in het Humlegården zeker ook niet? Of die beroving van vorige week? Daar kun je ook iemand anders de verantwoordelijkheid voor geven, als je nu plotseling gaat twijfelen aan mijn kunnen en besluit die overval aan een rechercheur hier te geven die volgens jou beter geschikt is!’ Als hij de strijd wilde aangaan, was ik niet iemand die zich terugtrok. Hij keek me strak aan. Een ogenblik van twijfel stak de kop op. Was ik te ver gegaan? Ik had ondanks alles laten blijken dat ik een betere rechercheur was dan mijn collega’s. Op zoiets stond zo goed als de doodstraf. Het was de bedoeling dat iedereen gelijk was. Als je geen chef was, mocht je je niet onderscheiden. Het was doodstil geworden. Claes stond voorovergebogen over de vergadertafel met beide handen op het tafelblad. Hij keek me met opengesperde ogen strak aan. ‘Je kunt gaan!’ zei hij. Ik keek hem aan. Probeerde koortsachtig iets af te lezen. Meende hij het serieus? Hij hief een hand. Wees met gestrekte arm naar de deur. Ik bewoog me niet. ‘Dat is toch niet zo moeilijk te begrijpen, Leona? Wegwezen!’ ‘Maar Claes, alsjeblieft, je bedoelt toch niet dat ze...’ Claes stak zijn hand op naar Anette, die mij te hulp probeer de te komen. Zonder zijn blik van mij af te wenden bleef hij naar de deur wijzen. Iedereen bleef als versteend zitten. Ik graaide de aangifte en de andere papieren bij elkaar. Stond zo snel op dat de stoel met een hard schrapend geluid wegschoof, totdat hij tegen de muur achter me knalde. Nadat ik met mijn lege hand mijn trui had gefatsoeneerd, liep ik stampend met mijn hakken om de tafel heen naar Claes. Hij stond nog steeds naar de deur te wijzen toen ik achter hem langs naar de uitgang liep. Ik knalde de deur wijd open waarna ik hem weer achter me dichtsloeg. *** Olivia was gaan beven. Ze probeerde zich te ontspannen, maar dat lukte niet. Alles was nat en koud van de regen. Het jeukte ook. En het liep. Zowel haar ogen als haar neus. Elke keer dat ze probeerde te krabben, schrijnde het zo erg dat de tranen haar in de ogen sprongen. Binnen in de bank was het haar amper gelukt de rugzak van de grond te tillen. Toen ze hem eenmaal op haar rug had gekregen, was het wel gegaan. Maar daarna niet, toen ze hem weer af moest doen. Toen was ze uit balans geraakt en op het asfalt gevallen. De wond op haar knie bloedde en schrijnde nu veel erger dan eerder. De rugzak was nat en vies. Ze bad tot God dat er niets kapot was gegaan, want dan werd papa zeker heel kwaad. Niets was zoals papa had gezegd. Hij was het blijkbaar vergeten. Vergeten te vertellen dat het zo... akelig zou zijn. De zwarte regencape was zowel vanbinnen als vanbuiten nat. Hij kleefde aan haar lijf en lag als een laag ijs op haar huid. Het rook ook vreemd. En ze hoorde de hele tijd een raar geluid. Allerlei mensen. Sirenes. Ze weerklonken hard. Het ging haar door merg en been, hoewel ze haar oren dichthield. Honden had ze ook gehoord. Ze hield van honden, maar deze klonken zo boos. Maar nu was al het geluid weg. Ze zong zacht voor zich uit, hoewel papa had gezegd dat dat niet mocht. Zo ging de tijd sneller. Het was een liedje dat mama vroeger voor haar zong. Ze hoorde mama’s zachte stem de noten neuriën. Was mama er maar geweest, dacht ze. Papa was echt vreemd, die liet haar zo zonder kleren naar buiten gaan. Dat zou ze van mama nooit hebben gemogen. Had ze maar vanaf het begin tegen mama gezegd dat ze eigenlijk niet in haar eentje met papa durfde weg te gaan, maar ze was zo blij geweest dat hij alleen haar had uitgekozen om mee te gaan. Ze had van blijdschap een rondje om de keukentafel gedanst toen ze hoorde dat ze voor het eerst van haar leven zou gaan varen. Ze had kriebels over haar hele lijf gehad. Ook al was ze een beetje bang, ze had zo naar papa verlangd. Hij had beloofd dat ze ook naar oma zouden gaan. De eerste dag van de reis was het leuk geweest. Ze hadden gevaren op de grootste boot die ze ooit had gezien. Hij was groter dan hun hele huis en er was plek voor allerlei spullen. In een winkel had zij mogen kiezen welk snoep ze wilde. Daarna hadden ze een andere winkel gevonden. Daar had papa een knuffelbeer en een armband met witte steentjes voor haar gekocht. Hij was zo aardig geweest. Ze had mogen opblijven tot halfelf en daarna mocht ze in een bed slapen boven papa’s bed. Het was helemaal niet akelig geweest om op de boot te slapen, zoals haar zus had gezegd. Ze had verteld dat er altijd zulke grote golven waren dat je ’s nachts uit bed viel, maar de boot was maar een heel klein beetje heen en weer gegaan, net als wanneer mama haar wiegde toen ze klein was. Pas toen ze aan land kwamen begon al het akelige. Toen werd papa ontzettend stom. Dat was vreemd, want hij was soms aardig en soms stom. Ze wilde elke avond met de teddybeer slapen die ze op de boot had gekregen, maar na slechts één nacht had hij hem van haar afgepakt. Hij had gezegd dat hij ziek was geworden en dat hij een prikje moest krijgen en ook nog een medicijn om weer beter te worden. Dat was raar. Teddyberen kunnen toch niet ziek worden? Soms vroeg ze zich af of papa misschien ziek was, maar ze deed alsof ze geloofde dat het de teddybeer was, zodat papa niet boos zou worden. Hij deed altijd zo stom als hij boos was. Dan schreeuwde hij en zwaaide met zijn armen. Vroeger sloeg hij haar zus en mama dan. Dat was lang geleden, voordat ze weggingen bij papa. Hij sloeg Olivia toen nooit. Dat was omdat zij lief was. Hij deed alleen stom tegen stommelingen, zei hij altijd. Olivia probeerde de hele tijd lief te zijn, maar soms was dat moeilijk, want ze wist niet altijd wat hij van haar wilde. Omdat ze traag van begrip was, zei hij. Daarom probeerde ze altijd bliksemsnel te denken. Soms zei papa dat ze stom was geweest zonder dat ze überhaupt wist waarom. Zoals vandaag. Ze moest wel heel traag zijn geweest, hij had haar gedwongen moeilijke dingen te doen. De rugzak was het moeilijkst, omdat die zo zwaar was. En het was zo koud. Maar papa zou haar komen halen als het donker was. Daar verlangde ze naar, want dan zou hij zeker weer aardig zijn. Ze ging even op haar hurken zitten. Het was zwaar om zo lang te staan, maar ze kon niet gaan zitten, want het was nat. En er waren ook gekke kevers op de grond. Niet zulke kleine ronde rode met zwarte stipjes zoals op de bloemen bij het zomerhuisje van haar andere oma. Deze waren veel groter en hadden lange voelsprieten op hun neus. Helemaal niet lief. Het klonk vreemd als ze zich bewogen. Ze krabbelden als het ware. Ze konden ook tegen de muur op lopen. Eentje was op haar been gesprongen, maar daar had ze naar uitgehaald en die was op zijn rug terechtgekomen. Daar lag hij te spartelen. Twee andere aten iets van de grond. Olivia had ook honger. Papa had haar vanochtend een boterham en een banaan gegeven. Meer kreeg ze niet te eten, en ook geen drinken, want anders moest ze alleen maar plassen, had hij gezegd. Ze voelde de smaak van de banaan in haar mond. Zoet en romig. Had ze er nu maar een. ***