Lezen: een sport met spelregels?
Emma Kustermans is docent Nederlands op een middelbare school en zou het liefst stiekem ieder lesuur met haar leerlingen willen lezen. Eerder studeerde zij Nederlands met een Master Letterkunde (specialisatie Literair Bedrijf). Ook werkte ze in de boekhandel en bij uitgeverij Podium. Ze leest vooral Nederlandstalige literatuur, maar heeft ook een zwak voor jeugdklassiekers en Afrikaanse poëzie.
Door Emma Kustermans
Ik herinner me mijn eigen leeslijst nog. Niet per se wat erop stond, wel wat erop moest. Twaalf boeken van twaalf verschillende schrijvers, waar je dan aan het eind van je schoolcarrière over ging vertellen. Alleen oorspronkelijk Nederlandstalige werken mochten meedoen, waarvan tenminste één boek héél oud moest zijn. En de niveaus? Zo hoog mogelijk natuurlijk – want daar scoorde je de punten mee.
Daar ging het bij mij alleen even mis.
Als twaalfjarige kwam ik soms vaker in de bibliotheek dan bij mijn grootouders. Er was nog geen Netflix, geen TikTok en internetten mochten we maar een kwartiertje per dag. Daarom dook ik maar de boeken in. Ik las alles wat Carry Slee schreef, spaarde de boeken van Francine Oomen en kon maar geen genoeg krijgen van verhalen die zich in het verleden of de toekomst afspeelden. Boek na boek verslond ik. Lezen werd haast een soort sport: het kon altijd beter, sneller én leuker.
Eenmaal aanbeland in de bovenbouw kreeg mijn sport plots officiële spelregels. Ik mocht natuurlijk nog steeds alles lezen, maar dat telde voor school dan weer niet mee. Alleen de sterspelers uit de Nederlandse literatuur mochten het veld op. De boeken die ik daarvoor leende bij de bibliotheek kregen een plekje op de reservebank. Heel veel over de 'echte' volwassenenboeken wist ik toen nog niet. Ik ging daarom af op dat wat volgens mijn docenten al decennia het meest gelezen werd. Of ik koos voor de boeken die op de lijst de meeste punten op zouden leveren.
'Een schraal resultaat voor een boekenfanaat die nota bene óók nog Nederlands wilde gaan studeren.'
En zo eindigde ik met een lijst van twaalf boeken, waarvan ik er maar tien écht gelezen had. Twee daarvan vond ik ook daadwerkelijk mooi, de overige acht hebben mijn langetermijngeheugen nooit gehaald. Een schraal resultaat voor een boekenfanaat die nota bene óók nog Nederlands wilde gaan studeren.
Inmiddels sta ik weer iedere dag in zo'n zelfde klaslokaal hetzelfde soort leeslijstcriteria te verkondigen. Lezen is gelukkig als vanouds weer een uit de hand gelopen hobby, maar liever nog maak ik er een sport van om met iedere leerling op zoek te gaan naar zijn of haar ideale volgende leesboek. Want dat boek bestáát, dat weet ik zeker. Dus áls die leerling en ik dan een voltreffer vinden voor op de lijst – dan is het echt alsof we allebei gewonnen hebben. En gaan we gewoon weer door naar de volgende ronde.
Het vinden van die voltreffer is alleen niet altijd even makkelijk. Gelukkig hoeven we die zoektocht tegenwoordig niet alleen te maken. Duizenden mensen proefden al van al die verhalen en vertellen graag over hun bevindingen. Is het niet in de vorm van een door sterren vergezelde recensie, dan is het wel in de vorm van een boekenprijs. Of beter nog: een boekenweek! En dan het liefst een speciaal voor dié leerlingen die nog zo veel moois te ontdekken hebben, georganiseerd door eigen leeftijdsgenoten. Want die weten vaak precies wat hun generatie aanspreekt en wat niet. Een boekenweek van jongeren en door jongeren, dus. Had ik dat vroeger óók maar gehad!