Column /
Lisette Jonkman: Advies van de jurytafel
Mijn mailbox stroomde begin september vol met verhalen over een chick in een kippenpak. Als jurylid mocht ik me volop met de uitslag bemoeien. Ik heb enorm genoten van al jullie verhalen! Nu kan er bij deze wedstrijd (net als vroeger bij de Mini-playbackshow) maar één de winnaar zijn. Maar dat betekent niet dat de andere deelnemers met lege handen naar huis moeten. Ik geef graag wat advies om in je zak te steken.
Voordat ik losbrand, wil ik benadrukken dat dit algemeen advies is. Voel je dus vooral niet beledigd als je al deze tips al ter harte hebt genomen. Voel je dan liever een baas :)
1. Lees de opdracht.
Het lijkt zo makkelijk: ‘Maak het fragment af.’ Toch gingen opvallend veel mensen hier de mist in. Het fragment was geschreven in de derde persoon, verleden tijd. Ik moest dan ook af en toe twee keer kijken als ik een inzending onder ogen kreeg die het fragment afmaakte in de eerste persoon, tegenwoordige tijd. ‘Willa keek Nick aan,’ veranderde op die manier plotseling in: ‘Ik kijk Nick aan.’ Uiteraard hebben we allemaal een favoriete vorm. Zo dacht ik tot een jaar geleden dat het onmogelijk voor mij zou zijn om een verhaal in het hij/zij-perspectief te schrijven. Maar als de opdracht is ‘maak het fragment af’, en het fragment is geschreven in de derde persoon, verleden tijd… tja, dan weet je wat je te doen staat.
2. Denk na over je plot.
Bij een aantal verhalen had ik het idee dat de auteur het verhaal maar gewoon op gevoel verder schreef, en ondertussen zocht waar het eigenlijk heen moest. Na 1000 woorden kwam er dan plotseling een geniale inval en vanaf dát moment was er een duidelijk doel zichtbaar. Maar hé, die 1000 woorden heb je al geschreven, dus weggooien zou zonde zijn, nietwaar? Laat me je geruststellen: die 1000 woorden waren geen verspilde moeite. Ze hebben je geholpen bij het leren kennen van je personages. Gooi ze dus vooral niet zonder meer in de prullenbak, maar schaaf wel aan je verhaal om het scherper te maken. Knoop lijntjes die nergens heen leiden vast en schrap overbodige elementen, zoals gebabbel over koetjes en kalfjes. 3000 woorden klinkt misschien als best veel, maar in werkelijkheid valt dat toch tegen.
Een paar schrijvers liepen ook duidelijk tegen dat probleem aan: die kapten hun verhaal gewoon af met een cliffhanger die nooit beantwoord zou worden, alsof deze 3000 woorden het begin van een roman waren in plaats van een kort verhaal. En dat terwijl het idee juist was om een afgerond geheel te schrijven. Natuurlijk mag je een open einde hebben, maar je lezer moet niet zich niet afvragen waar de rest van het verhaal is als hij de bladzijde omslaat.
3. Druk af en toe eens op enter.
Als íets je lezer afschrikt, is het wel een baksteen van een tekst. Zo’n verhaal waarin nergens lucht zit en het aantal enters op één hand te tellen is. Dat nodigt niet echt uit tot lezen. Functioneel wit is niet voor niets functioneel: het geeft je lezer de ruimte om in één oogopslag de algemene indeling van de tekst te zien. Druk dus eens op enter. Bijvoorbeeld als personage 1 iets heeft gezegd en personage 2 antwoord gaat geven, als je overgaat naar een nieuwe locatie of als je van perspectief wisselt.
4. Maar niet te vaak.
Lieve mensen die naar een nieuwe pagina gaan door driehonderdachtentwintig keer op enter te drukken, ik wend me hierbij even persoonlijk tot jullie. Laat me je een tip geven die je in de toekomst enorm veel moeite, opmaakleed en mogelijk zelfs carpaal tunnelsyndroom gaat besparen: ctrl+enter.
Probeer het maar eens. Druk op control en tegelijkertijd op enter. Tadaa, je staat ineens op de volgende pagina! Nooit meer verschoven hoofdstuktitels doordat je halverwege toch een woordje toegevoegd of verwijderd hebt én nooit meer gezeur als je bestand niet in het juiste lettertype of in de juiste tekstverwerker is geopend. Graag gedaan!
5. Die of deze en enkelvoud of meervoud?
Dit is er eentje voor tijdens het redigeren. Enkelvoud: het oog. Het oog dwaalde. Meervoud: de ogen. De ogen dwaalden. ‘Haar ogen dwaalde door de ruimte’, is dus niet correct. Dit soort dingen kwam ik in schrikbarend veel verhalen tegen, net als verwijsfouten. ‘Ze was niet een meisje die dit soort dingen deed.’ Meisje is een het-woord, dus verwijs je ernaar met ‘dat’. Het meisje dat de stoel optilde. De stoel die heel toevallig een poot miste.
6. Letterlijk ≠ figuurlijk.
Zaken als nummer 5 hierboven kan ik door de vingers zien onder het mom: ‘Oké, je had haast, je wilde graag meedoen - snelheidsfoutje.’ Zo vergevingsgezind ben ik echter niet wanneer het gaat om ‘letterlijk’.
‘Het felle zonlicht stak letterlijk als een dolk in haar ogen.’
Echt? Letterlijk? Dat moet een bloedige bende zijn geweest. Letterlijk en figuurlijk zijn twee verschillende dingen. Wat je hierboven ziet, is het gebruik van figuurlijk. Het zonlicht stak niet écht als een dolk in haar ogen. De hitte sloeg hem niet letterlijk in het gezicht. En de muren kwamen niet letterlijk op hen af. Ik snap dat je je punt graag wilt benadrukken, maar een sterke zin heeft het woord ‘letterlijk’ niet nodig. En vooral niet als dat wat er verteld wordt helemaal niet letterlijk is, maar figuurlijk.
Ik kan nog wel pagina’s vol blijven tikken met tips, maar dan begin ik waarschijnlijk gewoon met het herhalen van alle adviezen die ik in mijn hup-ga-nou-eens-schrijven-gids Schrijven kreng! heb opgeschreven.
Bovendien was de opdracht ‘een beknopte adviescolumn’. Hm, mislukt. Zie je, zelfs die zeikerds uit de jury houden zich niet altijd aan hun eigen advies.
De longlist van de Zomerliefde-schrijfwedstrijd is bekend! Klik hier voor de tien beste verhalen en voor meer informatie over de bekendmaking van de uiteindelijke winnaar.