Column /
Loes den Hollander: 'U bent aangehouden'
Toegegeven: internet is een geweldige researchmogelijkheid voor een schrijver. Je vindt voor een onderwerp waar je zelf weinig van weet altijd wel een beschrijving, een verwijzing naar andere bronnen, forums, etc. Maar wat doe je als je wilt beschrijven hoe iemand zich voelt als hij bijvoorbeeld onverwacht wordt aangehouden voor een misdrijf dat hij niet heeft begaan?
Dat wilde ik weten toen ik werkte aan Zielsverwanten en omdat die aanhouding werd uitgevoerd door de politie van Den Helder, benaderde ik een hoofdagent van dat bureau en vroeg of het mogelijk was mijn aanhouding en opsluiting in scène te zetten.
Hij stemde voor mijn gevoel heel gretig toe.
Echtgenoot en ik togen op een zaterdagmiddag naar het bureau. We werden hartelijk ontvangen en eerst rondgeleid. Alle aanwezige agenten waren op de hoogte van het doel van mijn komst en ze vertelden me dat ze graag aan ‘het spel’ wilden meewerken, maar dat ik er wel op moest rekenen dat het zo waarheidsgetrouw mogelijk zou worden ‘gespeeld’. Bij die verkapte waarschuwingen kreeg ik het een beetje benauwd.
Ik hing net met mijn neus op een scherm waarop te zien was welke activiteiten er zoal plaatsvonden in de binnenstad van Den Helder, toen ik opeens een hand op mijn schouder voelde, die hand me overeind trok en een stem achter mijn rug me ervan op de hoogte stelde dat ik werd aangehouden, omdat ik verdacht werd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een persoon. Mijn handen werden op mijn rug getrokken, ik hoorde een klik, en was direct volslagen machteloos en uit balans.
Geboeid werd ik door een gang geleid. ‘We gaan u naar het cellenblok brengen,’ werd me duidelijk gemaakt door de agente die rechts van me liep. Ik kon alleen maar knikken.
Aan het einde van de gang was een zware metalen deur die automatisch openging. We kwamen in een halletje terecht, en de agenten haalden hun pistool tevoorschijn en stopten die in een kluis.
Achter de volgende metalen deur was weer een gang met aan weerszijden metalen deuren. Opeens begon achter een van die deuren iemand hard op het metaal te bonken en alle duivels uit de hel te vloeken.
Ik keek alleen maar naar die deur en dacht: stel je voor dat hij openspringt. Dan sta ik hier geboeid en de agenten hebben geen wapen.
In een cel werd ik bevrijd van de handboeien en ik kreeg een blauw pak aangereikt dat blijkbaar iedereen moest passen. Het elastiek van de broek zat in mijn nek en het jasje reikte tot mijn kuiten.
Er stond een toiletpot in de hoek. Als je je behoefte had gedaan, moest je op een knop drukken, en via de intercom melden dat er kon worden doorgetrokken.
Ik vond een krijtje, waarmee je op de metalen deur kon schrijven of tekenen. Pennen en potloden waren niet geoorloofd.
Op een stenen verhoging lag een dun matras.
Ik werd achtergelaten en zat me een kwartier in mijn blauwe pak op dat matras te realiseren dat ik me zelden zo door de hele wereld verlaten had gevoeld.
Later liet mijn man me de foto’s zien die hij had gemaakt. Ik zag mijn eigen verbijstering en schrik. En de vernedering.
Maar de scène waar het allemaal om ging, was daarna wel snel geschreven.