Column /
Marcel Vaarmeijer: De weduwnaar
Na de dood van mijn vader heeft mijn moeder geen man meer gehad. Ze wilde het wel, maar ik stond het niet toe. Telkens als er een vreemde man over de vloer kwam, schold ik hem uit en schopte ik net zolang tegen zijn schenen tot hij vertrok. Mijn moeder was niet boos. Ze wist dat ik alleen haar nog had en dat mijn angst om haar te verliezen groot was.
Toen ik twaalf was kreeg ik spijt. Ik ging naar de middelbare school en was vaker in de bieb of op het sportveldje dan thuis. Mijn moeder sukkelde met haar gezondheid en luisterde naar plaatjes van Udo Jurgens. Voor mij hield ze zich groot, maar ik zag dat ze eenzaam was.
‘Zet een contactadvertentie in de krant,’ zei ik.
We zaten aan de keukentafel. Het was drie uur, ik had geen school, de bieb was dicht en mijn bal was lek.
‘Doe niet zo mal,’ zei mijn moeder, ‘daar ben ik veel te oud voor.’
‘Zevenenvijftig is niet oud, mama.‘
Mijn moeder stond op en pakte een doos krakelingen uit de kast. ‘Ik wil geen gefrunnik aan m’n lijf,’ zei ze. ‘Dat is wat kerels willen, frunniken aan je lijf, en daar heb ik geen trek meer in.’
We dronken thee en aten krakelingen. Ik dacht aan frunnikende kerels aan het lijf van mijn moeder. Ik gunde haar een lieve man, maar de gedachte dat hij aan haar ging frunniken stond mij ook tegen.
Een paar dagen later bedacht mijn moeder zich en plaatste ze een advertentie in de krant. Er kwamen vijftien brieven binnen en een bos tulpen van een man die was vergeten zijn naam op het kaartje te zetten. Met een schilmesje sneed ik de enveloppen open. Mijn moeder haalde de brieven eruit en stapelde ze op.
‘Vijftien is best veel,’ zei ik.
‘Vijftien is teveel,’ reageerde mijn moeder nors. ‘Ga naar je kamer, ik moet lezen.’
Ik ging weg, mijn moeder las de brieven en koos er drie uit. De eerste was een timmerman uit Losser, de tweede een masseur uit Buurse en de derde een kippenboer uit Overdinkel. Het waren nette mannen met een goed inkomen en een auto. Dat was verstandig. Onze financiële situatie was niet florissant en met een auto konden we uitstapjes maken.
Een week bleven de brieven liggen, toen pakte mijn moeder de telefoon en ging ze bellen. Ik moest erbij zijn, zei ze, ze had mijn morele steun nodig.
De timmerman heette Rinus. Hij had een eigen bedrijfje en soms een zwart klusje voor wat extra centen. Mijn moeder had niets tegen extra centen, maar zwarte klusjes vond ze walgelijk.
Het gesprek met de masseur duurde nog geen halve minuut. Hij zei dat hij liever vrouwen masseerde dan mannen en dat hij uren kon frunniken.
De kippenboer (Lubbert) was een weduwnaar. Hij sprak met een zwaar Twents accent, van zwarte klusjes had hij geen verstand en frunniken stond niet hoog op zijn verlanglijstje. Ik stak mijn duim omhoog, mijn moeder maakte een afspraak en Lubbert had nog een laatste vraag: ‘Komt uw man ook mee?’
‘Mijn man?’ reageerde mijn moeder verbaasd. ‘Mijn man is dood, net als uw vrouw.’
Lubbert schoot in de lach. ‘Ach, natuurlijk,’ zei hij. ‘Het spijt me, ik ben een beetje nerveus.’
Mijn moeder vond het ook wel lollig, ze sloten het gesprek af en Lubbert stelde opnieuw zijn vraag. Met een hulpeloze blik keek mijn moeder mij aan. Ik haalde mijn schouders op en ze vertelde hem voor de tweede keer dat haar man dood was en niet op de afspraak zou komen.
‘En daarna,’ vervolgde Lubbert, ‘als het wat wordt tussen ons, is uw man er dan wel bij?’
‘Nee, Lubbert,’ antwoordde mijn moeder. ‘Mijn man is dood, ik ben alleen, net als u.’
Weer lachte Lubbert. Hij bood zijn verontschuldigingen aan, mijn moeder toonde begrip en herhaalde de tijd en de plaats van de afspraak. Lubbert ging akkoord, de lucht was geklaard.
‘Een fijne dag nog,’ besloot Lubbert.
‘Insgelijks,’ zei mijn moeder.
‘En de groeten aan uw man.’
Mijn moeder zuchtte en sloot haar ogen. Het werd stil in de kamer. Ik voelde haar verdriet, maar ik kon haar niet helpen. Na een paar minuten opende mijn moeder haar ogen, legde de hoorn zachtjes op het telefoontoestel en verzoende zich met de eenzaamheid.
De roman Voor wie ik heb liefgehad van Marcel Vaarmeijer is op dit moment onderwerp van gesprek in een Hebban Leesclub. Ter illustratie van dit eerste deel van een romanreeks, die is gebaseerd op het leven van Vaarmeijers moeder, schrijft de auteur vier gastcolumns op Hebban. 'De weduwnaar' is de derde in de reeks.
Gastcolumn #1: WiedergutmachungGastcolumn #2: Saartje