Column /
Melissa Skaye: Ik moest zorgen dat de dader slim te werk zou gaan
Waterlijken
Volgens afspraak liep ik in 2009 met een notitieboekje in mijn hand politiebureau Hoorn binnen. Hoorn is mijn woonplaats en ook het decor waar mijn thriller zich zou gaan afspelen. Ik moest even wennen aan de term thrillerauteur. Ik schreef destijds alleen fantasy, waar nauwelijks research voor nodig was.
Voor onderzoek is er tegenwoordig veel op internet of in de bibliotheek te vinden. Voor het eerste deel in de VT-thrillerreeks, Virtuele tango, moest ik bij de digitale recherche zijn, aangezien ik totaal geen kaas had gegeten van internetstalking, iets dat van belang was voor het verhaal. Ik moest zorgen dat de dader slim te werk zou gaan. Dat hij alles over zijn slachtoffers te weten zou komen, zonder dat de politie hem te pakken kreeg. Ik had het geluk dat mijn buurvrouw bij de recherche werkte. Ze bood meteen haar hulp aan voor het geval ik vragen had. En ja, die had ik volop.
Nadat ik een geheimhoudverklaring had ondertekend, liep de rechercheur met me mee. Ik schudde de hand van diverse andere rechercheurs en van de hoofdinspecteur, die vertelde een boekpresentatie op het bureau wel te zien zitten.
‘Wat een klein notitieboekje!’ zei een andere rechercheur toen ik vol verwachting op een stoel zat, klaar om mijn eerste vraag op hen af te vuren. ‘Daar kan je toch niets in noteren. Wil je een grotere?’
Er kwam nog een collega de kamer binnen. Ik stelde me aan haar voor, haar blik ging naar mijn hand. Een grote grijns verscheen op haar gezicht. ‘Die is snel vol.’
In totaal werd me vier keer voorgehouden dat ik een veel te klein notitieboekje had en ze wel een grotere voor me wilden pakken.
In één ding hadden ze gelijk gekregen: het boekje raakte bomvol tekst. Ik wist wat mijn dader te doen stond.
‘Verboden tranen is een aparte titel,’ vond de buurvrouw-rechercheur. We bespraken mijn vragen over deel twee van de reeks. ‘Het doet me wel meer aan een roman denken. Virtuele tango, Verboden tranen. Noem je het VT-reeks vanwege de titels?’
‘Goed opgemerkt! Maar het is ook een reeks omdat er steeds dezelfde politiepersonages in voorkomen.’ Over deel twee stelde ik haar de volgende vraag: ‘Stel dat je als rechercheur naar het buitenland gaat, hoe werkt dat? Heb je dan bijvoorbeeld jurisdictie?’
‘Waarom gaan Sanne en Luca naar het buitenland?’ wilde ze eerst weten.
Ik legde haar uit dat het alleen om rechercheur Sanne ging die tijdens haar werk in een impuls naar het buitenland vertrok.
‘Dan moet ze rechtshulpverzoek indienen, dan is ze namelijk juridisch gedekt. Ze kan dan hulp genieten van de recherche in het betreffende land.’
‘En als ze dat niet doet? Of dat verzoek niet op tijd heeft?’
‘Dan is ze gewoon een burger en moet ze haar wapen en alles inleveren.’
Arme Sanne, dacht ik, wetende dat ze op stel en sprong in het vliegtuig zou stappen en helemaal geen tijd had om een verzoek in te dienen.
‘Aan je gezicht te zien ga je het haar niet gemakkelijk maken,’ zei de rechercheur. Ik grijnsde. Ze had een punt.
Tijdens de interviews kreeg ik altijd het gevoel te praten over bestaande mensen. En in feite was dit ook zo, ik stond met mijn personages op en ging ermee naar bed.
Soms is het lastiger om iemand bereid te vinden je vragen te beantwoorden. Voor deel twee had ik dringend informatie nodig over zaakwaarneming en bewindvoering. Ik had een e-mail naar een notaris gestuurd, maar ik kreeg geen antwoord. Via social media deed ik een oproep. Facebook bood uitkomst: diverse mensen bleken iemand te kennen die verstand had van juridische zaken.
De research voor deel drie, Verleden tijd, beperkte zich niet alleen tot recherche Hoorn. Er dook in mijn schrijfflow ineens een lijk in het water op. Hoe kwam ik hierbij? Vast door een oud-rechercheur uit Amsterdam die ik sprak en vol verhalen over waterlijken zat.
Het toeval wilde dat mijn vriendin Marjon medewerker was bij het mortuarium in Hoorn. Voor vragen kon ik altijd bij haar terecht, dus ik stelde er een paar over een lichaam dat dagen in het water had gelegen.
‘Iemand komt pas bovendrijven als rottingsgas in de darmen en de borstholte is ontstaan,’ vertelde Marjon.
Jak, ik rilde ervan. Marjon had nergens last van en beantwoordde mijn vragen alsof we gezellig aan het lunchen waren op een terras in hartje Hoorn.
‘Het stinkt enorm. Soms blijft de geur dagenlang hangen.’
Ik zag het allemaal voor me terwijl ik licht misselijk alles in mijn boekje noteerde.
‘O ja!’ besloot ze. ‘Vergeet vooral de maden niet die over het waterlijk kruipen. Een dubbele lijkhoes wordt dan echt geadviseerd.’ ‘Bedankt,’ zei ik, en kreeg acuut jeuk over mijn hele lijf. ‘Rechercheur Sanne zal je ook dankbaar zijn.’
‘Had je nog meer vragen? Over de autopsie op een waterlijk bijvoorbeeld?’
Marjons enthousiasme bleek grenzeloos.
Ik ben benieuwd wat Marjon me gaat vertellen als ik vragen over deel vier van de reeks ga stellen. Over op elkaar gestapelde lijken in een put. Of misschien in een kelder. Een schoorsteen? Daar ben ik nog niet helemaal over uit. Ook recherche Hoorn zal mij met mijn inmiddels grotere notitieboek te zijner tijd weer gaan zien.
Research is hard nodig voor de geloofwaardigheid van je plot en daarbij is het ontzettend leuk om te doen. En leerzaam. Wie wil nou niet weten hoe een waterlijk eruit ziet?