Column /
Milou van der Will: Research is een motherfucker
Research is goed. Het is verdieping, kennis, inspiratie en heel wat meer. Research brengt je bij nieuwe inzichten, die je – zittend achter je laptopje, uitkijkend op een witte muur – anders nooit had gehad. Om even kort te gaan: ik heb dus positieve gevoelens bij research.
Okido, dan heb ik dat punt in elk geval gemaakt. Toch vind ik research ook een geniepige motherfucker, een creativiteitsblokkade, een vieze vuile vermoeiende moodkiller, een kleverig web van zogenaamd interessante feitjes en gebeurtenissen, een dommig en uitzichtloos tijdsverdrijf en een bodemloze put waarin je een verdrinkingsdood sterft. Bovenal is research een sluipend excuus om het schrijven zonder schuldgevoelens te kunnen uitstellen.
Nee, ik kan nog niet beginnen met het boek, ik zit nog in de researchfase...
Fuck die researchfase!
Ik ben toch een schrijver? Verzin die shit. En toch kan ik het niet loslaten. Misschien is het een journalistiek ticje dat is blijven hangen, of een puntje van onzekerheid, maar ik. Moet. Research. Doen. Het moet gewoon. Kan niet anders. Klaar.
Zo heb ik mezelf al tot deskundige geresearcht in menig interessegebied – inmiddels weet ik bijvoorbeeld als geen ander hoe het is om te schieten met een politiewapen (lastiger dan hoe het er in de film uitziet), hoe het is om digitaal pedo’s op te sporen en hoe het is om in te breken in huizen. In mijn hoofd gaat een onderwerp pas echt leven door mijn research – hoe meer ik heb gedaan, hoe beter ik me verplaats, zo lijkt het wel. Een mooi gegeven, los van het feit dat het doen van research mij dus ook weleens blokkeert. Het is een kunst om op een bepaald moment te durven zeggen: zo is het wel genoeg.
Die kunst begin ik beetje bij beetje onder de knie te krijgen. Mijn drang naar research, het opzuigen van feiten en achtergronden en het opsporen van ervaringsverhalen is iets wat ik langzaam maar zeker onder controle begin te krijgen. Het is als een verslaving die ik de baas begin te worden. Als een ex-roker die nog af en toe op een feestje een sigaretje opsteekt (en dan niet de volgende dag in één keer de rest van het pakje oprookt) begin ik mijn neigingen te temmen. Zo heb ik me echt compleet laten gaan door tijdens het schrijven van mijn nieuwe thriller In mijn bloed niet te checken of er wel echt in elke politiewagen een iPad ligt. En de haast onbeheersbare behoefte om een slimme advocaat te vragen zijn licht te laten schijnen op mijn verzonnen strafzaak, heb ik ook de kop in weten te drukken. Ik heb het uitgesteld, ik heb het nog iets langer uitgesteld en nu mijn boek af is, kan ik eerlijk gezegd geen reden meer verzinnen om die slimme advocaat nog op te bellen. Waarvoor zou ik? Zoals ik het nu heb opgeschreven, vind ik het geloofwaardig. Kan het in de feitelijke werkelijkheid ook zo gaan? Donno. Don’t care.
Living on the edge, mensen.
Nu maar afwachten wat Peter R. ervan vindt.