Interview /
Neil Gaiman – Zwemmen in een Oceaan van ideeën
De Oceaan is een prachtig boek, zowel in het Engels als in het Nederlands. Ik raad de vertaling zeker aan voor de verzamelaars, zelfs als je de Engelse editie al hebt, want het is erg fraai vormgegeven en voorzien van een paar mooie extra’s. Ook is het boek een uitstekende leeservaring voor beginnende fantasy en sciencefictionlezers: het is een veelzijdig verhaal, goed geschreven, spannend en met heel veel fantasie, dat zelfs sff-sceptici zal overtuigen.
Namens Holland SF en de Paul Harland Prijs toog ik op 16 augustus 2013 naar het Ambassade hotel in Amsterdam. Ik werd ontvangen door uitgever Hajnalka Bata, PR-medewerker Marc van Biezen en auteur en Gaiman-interviewer Marcel van Driel. Ze waren net terug van de lunch met Neil Gaiman en de sfeer was goed. Gaiman was verrast door American Book Center met een eigen etalage, die hij natuurlijk even moest bezoeken. Ook waren de voorbereidingen voor de twee grote openbare interviews door Van Driel bij Polare boekhandels in Rotterdam en Utrecht afgerond. Die goede sfeer wist niet af te wenden dat ik enigszins starstruck was, toen Neil Gaiman zich bij ons voegde. Ik was nerveus voor het interview, maar dat ik zou gaan hakkelen had ik toch niet verwacht. Dat geeft wel aan hoeveel indruk Gaiman maakt. Gelukkig stelde hij me snel op m’n gemak en installeerden we ons in een kamertje naast de hal voor het interview. Als opening gaf hij aan dat hij een fikse jetlag te pakken had.
Thuis
Neil Gaiman (NG): “Het is een aparte toestand, waarin de wereld er niet zo echt als normaal uitziet.” Hij was de hele dag al bezig met zelfmedicatie met groene thee. “Ik heb inmiddels zoveel groene thee gedronken als menselijk mogelijk is.” Ik stelde me voor en vertelde over Holland SF en de Paul Harland Prijs.
Martijn Lindeboom (ML): “U bent op een grote boektournee over de hele wereld en u bent voortdurend op pad. In De oceaan aan het einde van het pad geeft de ik-figuur aan dat hij niet meer weet waar zijn thuis is. Bent u dan zelf aan het woord?”
NG: “Ja en nee. Anders dan de hoofdpersoon weet ik inmiddels waar mijn thuis is. Dat is waar Amanda Palmer (Neil Gaimans vrouw, zangeres van The Dresden Dolls, red.) zich bevindt. Op dit moment wonen we in Cambridge, Massachusetts, maar waar we over een jaar terecht komen, dat weet ik niet. Thuis is voor mij een persoon. Thuis kan op dit moment een hotelkamer zijn, als dat is wat we hebben.
ML: “Maar jullie toeren niet samen?”
NG: “Dat doen we wel eens, maar niet vaak. Zij is een toerende muzikant. Het laatste wat zij ‘on the road’ nodig heeft, is iemand om voor te zorgen. Op dezelfde manier als ik, als ik op tournee ben. Ik ben de hele dag en nacht bezet en ben druk bezig met mijn ding. Ik wil me niet zorgen moeten maken over een ander menselijk wezen. Amanda was bij mijn allereerste signeersessie. Ik was te gast in Brooklyn en ze speelde de ukelele. Later die dag interviewde ze me voor een volle zaal en het was erg leuk. En toen zag ik haar weer, toen de tour afgelopen was. In de tussentijd ging zij toeren in Europa, ze speelde in Utrecht en bij het Glastonbury festival en zo en waar we kunnen komen we bij elkaar.”
ML: “Plannen jullie dat?”
NG: “Ja, we plannen heel, heel erg. Hetgeen we het minst leuk vinden in de wereld is plannen, het is zoiets als naar de tandarts gaan. ‘OK, let’s sit there with our calendars. What are you doing on the 18th of October. I don’t know, well look, this weekend, I’m doing this, you’re doing this, we get together here.’ Er zijn akelig veel van dat soort sessies. Maar als we het niet doen, dan zien we elkaar gewoon niet.
ML: “En op de tour wordt alles voor je gepland?”
NG: “Klopt. Maar tussen de grote UK en US tour door hebben we, om een beetje spanning aan mijn leven toe te voegen, dit kleine Nederlandse tussendoortje. En daar zijn twee redenen voor: vooral omdat mijn schoonzus en –broer in Utrecht wonen en ik zo een excuus heb om mijn familie te zien. Maar ook omdat mijn Nederlandse uitgever andere uitgevers heeft afgetroefd door de vertaling van Ocean nu al klaar te hebben.
De Nederlandse editie
ML: “Het is een prachtige editie geworden, De oceaan aan het einde van het pad.”
NG: “Zo mooi! Ik vind dat ze iets erg slims hebben gedaan, namelijk dat ze de lezers in Nederland een reden hebben gegeven om de vertaalde editie te kopen, omdat hij feitelijk mooier is dan de Engelse editie. Daarom heb ik ook een aparte introductie geschreven en zijn er prachtige platen uit de Engelstalige speciale editie in verwerkt. Als ik Nederlands kon lezen, dan zou ik deze editie nemen.”
Genre
ML: “In het boek stelt de ik-figuur zich de vraag of wat hem overkomt echt is. ‘Is it true?’. En in de Nederlandse introductie geeft u aan dat u dit een realistische roman vindt, dat dit is hoe een kind de wereld kan zien. Bedoelt u daarmee dat de lezer dit boek niet als een genre, sff verhaal moet beschouwen, maar als algemene literatuur?”
NG: “Ik vind eigenlijk dat vragen over genre verbazingwekkend irrelevant zijn. Ik bedoel, de recensie in de London Times zei dat als ik een Zuid-Amerikaan zou zijn, dit boek onder magisch realisme zou vallen. In mijn hoofd, als we het dan toch moeten typeren, is het een boek dat in de sciencefiction traditie past, niet in de fantasy. Voor mij voldoen de Hempstocks aan Clarke’s Law: ‘sufficiently advanced technology is indistinguishable from magic.’ Alles in Ocean is erg precies beschreven, het is ook sciencefiction vanuit het oogpunt van een zevenjarige jongen. Maar goed: alle fictie is fantasy, tenzij het waargebeurd is. Het punt is: als je personen gaat bedenken, een huis dat er eerder niet was, dan is het feitelijk al fantasy.”
ML: “Dus fantasy is het zelfde als fictie?”
NG: “Voor mij wel! Weet je, op elk moment dat je schrijft, speel je voor god. Je kunt fantasy op heel kleine schaal creëren en zelfs zeggen dat er niets in het verhaal gebeurt wat afwijkt van de natuurwetten in de wereld, zoals ik ze beschrijf. Maar jouw begrip van de wereld en dat van de persoon naast je, is misschien wel totaal verschillend.”
Vertellen
ML: “Wat wil u vertellen met dit boek?”
NG: “Er zijn duizenden dingen die ik met dit boek wil vertellen. En het is gelukt om een boel daarvan erin te stoppen. Waarschijnlijk het meest belangrijke dat ik wilde vertellen met dit boek is, als ik terugkijk, wat de verschillen zijn tussen het zijn van een kind en een volwassene. Wat zijn de kloven, wat geef je op als je een volwassene wordt, wat zijn de offers die je maakt en welke daarvan ben je vergeten dat je ze gemaakt hebt? Zijn die offers het waard? Hoe is het om een kind te zijn? Het fascineert me dat veel volwassenen vergeten lijken te zijn hoe het was om kind te zijn. Hoe het is om te leven in een wereld die bevolkt wordt door grotendeels welwillende reuzen, die doorgaans begaan zijn met je welzijn, maar die geen echt idee hebben van wat jij doet, als ze niet aan het opletten zijn. En die je absoluut enorme hoeveelheden verdriet en ontreddering kunnen bezorgen, als ze zelfzuchtig, naar binnen gekeerd of zelfs behulpzaam zijn. Ik was als de dood voor woensdagen, want op school kregen we dan salade als maaltijd. Dat hield in: een half ei, een klont sla, een halve tomaat, een ingemaakte biet en een kledder van wat ze saladecrème noemden, wat lijkt op mayonaise, maar dan akelig. Ik herinner me nog goed hoe ik uit probeerde te vogelen hoe ik de ingemaakte biet, die ik meer dan alles in de wereld haatte, naar binnen moest werken. Ik ontdekte dat als ik ‘m in heel erg kleine stukjes sneed en het met water wegspoelde, stukje voor stukje, dat ik er zo vanaf kon komen. Dat was mijn woensdag, toen ik zes of zeven jaar oud was. Je mocht geen voedsel overlaten, omdat er kinderen verhongerden in China. Ik kon er niet over uit waarom we niet gewoon mijn bieten naar China konden sturen, dan was iedereen blij.
De Hempstock familie
ML: “De Hempstock familie, er zwerven er nog meer rond in uw boeken. Is dat dezelfde familie?”
NG: “Er zijn twee boeken waar de Hempstocks ook in voorkomen, er is een Hempstock in The Graveyard Book en er zitten Hempstocks in Stardust (vertaald als Ster, red). Daisy Hempstock in die laatste, die met Dunston Thorn, de vader van Tristran, trouwde. Het zijn verre verwanten. Aan het einde van Ocean vertelt Ginnie Hempstock over de Hempstock mannen, die de wereld in trekken en je mag aannemen dat Liza en Daisy Hempstock allemaal afstammen van die Hempstock-mannen, die op enig moment de wereld in getrokken zijn.
ML: “Is het een bewuste keuze om de Hempstocks in Ocean te laten voorkomen? Was het tijd om deze familie meer aandacht te geven? Of zaten ze sowieso in dit boek?”
NG: “Oh nee, de Hempstocks bestonden al lang voor de boeken. Het idee van een oeroude familie, die aan het einde van de laan waar ik opgroeide in een boerderij wonen, dat ging vooraf aan al mijn schrijven. Toen ik aan het schrijven van Stardust begon, dacht ik, zou het niet leuk zijn om één van de Hempstock-vrouwen erin te verwerken? Hetzelfde gebeurde bij The Graveyard Book. Ik had geen idee of ik ooit een verhaal zou schrijven met de familie in een hoofdrol, maar nu heb ik dat eindelijk toch gedaan.
Hoe een kort verhaal een roman werd
ML: “Ocean begon als een kort verhaal, las ik ergens. Werd het opeens een roman?”
NG: “Nee, het was meer alsof ik naar de horizon aan het wandelen was. Als je van hier naar de horizon kijkt, dan denk je ‘dat is ongeveer een dag lopen’ en je begint te wandelen. Aan het einde van de dag denk je ‘misschien nog een dag’. Ik dacht dat ik een kort verhaal aan het vertellen was, veel verder ging het nog niet, toen ik begon te schrijven. Toen nam Lettie Hempstock onze verteller mee naar die andere plaats om Skarthatch te verdrijven. Tot daar kwam ik. En toen, aan het schrijven, kom ik op het punt waar Skarthatch ten tonele verschijnt en ik denk: ‘Oh jij! Jij bent niet het einde van het verhaal. Dit voelt niet als het einde, dit voelt als het begin.’ En dat was wat ik toen echt besloot: OK, ik ga door. Ik denk dat zij de hoofdpersoon terugvolgt naar onze wereld. En als ze dat doet, dan… Het een volgde als het ware uit het andere, stukje voor stukje. Het was alsof ik in het donker reed, ik kon niet veel verder zien dan m’n koplampen. Maar ik kon altijd zien wat er in die lampen opdook. Elke dag als ik klaar was, had ik een idee waar ik morgen over zou schrijven. Maar ik was er zeker van dat ik aan het einde van de week klaar zou zijn. En elke keer had ik het mis.
ML: “Hoe kwam het einde van het verhaal dan toch in beeld? Bereikte u de oceaan?”
NG: “Het ging geleidelijk, sommige dingen overvielen me. Wat er met Lettie gebeurt verraste me. Tot aan dat punt dacht ik ‘dit is leuk, misschien komen we er wel achter wat er gebeurt als hij terugkomt als hij dertien is, of later’, dat zou interessant zijn geweest. Maar toen kwam ik er achter: ‘Ah, dat gaat helemaal niet gebeuren.’
Advies voor schrijvers
ML: “Dan iets heel anders: heeft u advies voor ambitieuze beginnende auteurs? Natuurlijk kennen we uw prachtige speech ‘Make good art’, maar misschien heeft u nog extra advies voor Nederlandse schrijvers?
NG: “Het belangrijkste wat ik een beginnende schrijver kan zeggen is: schrijf! Dat moet je doen. Er komen ’s nachts geen elfjes langs die het voor je doen. Dat zou leuk zijn, maar dat doen ze niet, ik heb het ze gevraagd. Je moet het zelf doen. En je moet het afmaken. Je leert als beginnende schrijver meer van één verhaal dat je afgemaakt hebt en dat niet zo goed is, dan van honderd veelbelovende beginnetjes die je hebt laten liggen. Dat is echt enorm belangrijk. Vooral als je echt begint, maak alles af wat je doet. Ga door tot het einde, zelfs als het slecht is. Dat is OK. Chuck Jones, die Bugs Bunny tekende en die de grootse Bugs Bunny en Roadrunner cartoons regisseerde, zei eens: je hebt een miljoen slechte tekeningen in je. Het is jouw taak als kunstenaar om ze uit je pen te krijgen, voordat de goede tekeningen beginnen te komen.
ML: “Wanneer weet je wanneer je klaar bent om je werk de wereld in te sturen? Het is nu niet meer zoals eerder: je hebt niet altijd een uitgever meer nodig. Kun je zelf bepalen wanneer je klaar bent om te publiceren of zou je toch altijd via een uitgever moeten gaan?”
NG: “Ik denk niet dat je altijd naar een uitgever hoeft te gaan. De functie van een uitgever is traditioneel die van een poortbewaker. Zij zeggen ‘ja, je bent er klaar voor’. Het is prettig om iemand te hebben die zegt dat je er klaar voor bent. Tegenwoordig heb je diegene niet per se meer. Dus, als je er voor kiest om niet-traditioneel te gaan publiceren, dan heb je zelf de klus om jezelf gehoord te krijgen, opgemerkt te worden, een signaal in het ruis te worden. Je moet vindbaar zijn, in plaats van een naald in een hooiberg. Maar hoe weet je wanneer je er klaar voor bent? Dat weet je niet! Eerlijk gezegd heb ik met mijn vroege verhalen een heleboel mazzel gehad. Het eerste verhaal dat van mij gepubliceerd werd, was een 8.000 woorden kort verhaal. De uitgever las het en zei: ‘we publiceren het als je er 4.000 woorden uit schrapt.’ Dus ik schrapte 4.000 woorden en hij publiceerde het en ik leerde er enorm van. Over wat je nodig hebt in een verhaal en wat niet. Ik herinner me het volgende goede verhaal dat ik schreef, het was er één waar alles werkte, behalve het einde. Ik gaf het aan een redacteur en hij zie: ‘weet je, het einde werkt voor mij niet echt.’ Ik was er eerder niet zo zeker van en nu had ik iemand die het van me wilde kopen als ik het eind voor elkaar kreeg. Dus maakte ik het eind voor elkaar en hij kocht het en het werd gepubliceerd. En nog een andere keer gaf ik hem een verhaal en hij zei: ‘denk het niet, je moet het hele verhaal opnieuw bedenken.’. Ik nam het verhaal terug, las het nog een keer en bedacht me: ‘er is absoluut niets mis met dit verhaal’. Dus hertypte ik de coverpagina in een ander lettertype en gooide het een week later weer op zijn bureau, met de woorden: ‘ik hoop dat je de herschreven versie goed vindt.’ Hij belde me later: ‘Geweldige herschrijving. Ik publiceer het!’.”
ML: “Wat gebeurde er in de tussentijd?”
NG: “Ik denk dat een verhaal soms na de eerste keer lezen nog moet bezinken. Toen hij voor de tweede keer las, kwam het beter aan. Ik heb hem nooit verteld dat ik niets veranderd had. Ik nam mijn check voor driehonderd pond aan, verzilverde ‘m en at ervan. Het was geweldig.”
Plannen en projecten
ML: “Wat zijn de plannen en de projecten voor de toekomst?”
NG: “Het lastige aan de toekomst is, dat het er al is, terwijl je nog andere plannen aan het maken was. De toekomst is wat er echt gebeurt. Als je me in januari 2012 had gevraagd wat ik in december 2013 zou doen, dan had ik je niet verteld over de nieuwe roman die ik geschreven zou hebben. Omdat het gewoon gebeurde en het verraste me. Ik schrijf nu aan Sandman, op dit moment. Er komen nog zes afleveringen, ter viering van de 25e verjaardag van de serie. Daarnaast ben ik bezig aan een boek over mythen. Alle soorten mythen, ik zal zien hoeveel ik er in kwijt kan. Er is een lezerskring van kinderen die niet opgegroeid zijn met Bullfinch’ mythologie (een popularisatie van de Griekse mythologie, lang een standaardwerk, red.). De mythologieboeken waar ik als kind van hield, zijn er niet meer. Dus ik bedacht me dat ik die kinderen zelf zo’n boek kan geven. Het wordt voor alle leeftijden, maar speciaal voor kinderen. Sommige mythes zijn nogal lastig om te zetten naar een voor kinderen acceptabel verhaal.” Hij vertelt een nogal grafisch verhaal uit de Egyptische mythologie, over de strijd tussen Horus en Set, vol met homo-erotica, sperma op slaplanten en grove taal.
NG: “Misschien laat ik die er maar uit.”
De rol van mythologie
ML: “Mythologie speelt vaak een belangrijke rol in uw verhalen, zoals in American Gods. Klopt het dat daar een tv-serie van komt?”
NG: “We hebben een pilotaflevering geschreven, we wachten af en zullen zien wat er verder gebeurt. Het lijkt door te sudderen.”
(Intussen is de serie alweer gecancelled en inmiddels weer opgepikt, dus het blijft spannend, red)
ML: “En in Ocean komen ook wezens voor, die mythologisch aanvoelen, maar heel anders zijn dan anders, zoals de hongervogels. Zijn ze gebaseerd op bestaande mythologie?”
NG: “Nee, ik hou van het idee dat ze van voor mythologie dateren. Mensen roepen: ‘Oh, ik snap het, de Hempstocks zijn maagd, moeder en oude vrouw!’. Maar het is veel meer dat de Hempstocks er daarvoor al waren. Alle maagd, moeder en oude vrouw verhalen komen voort uit de Hempstock-vrouwen, niet andersom. Wezens zoals de hongervogels horen niet bij een mythologie, ze zijn veel meer basaal en primair en vreemd. Zij zijn de opruimers en ze komen als er iets gevaarlijks, dat hier niet thuishoort, onze wereld binnendringt. Ook in andere werelden trouwens. Als wij in andere werelden zouden komen en blijven hangen, dan zouden ze misschien ook achter ons aan komen. Ze zijn eng en ik had enorm veel plezier met ze schrijven.”
ML: “Op een gegeven moment vreten ze dingen uit de wereld, waaronder een eik, een vos en het sterrenbeeld Ossenhoeder (Boötes in het Engels, red.). Koos u die drie met opzet?”
NG: “Ja, Boötes koos ik specifiek, want ik wilde een sterrenbeeld dat een kind niet zou herkennen aan de naam, maar wel aan de vorm. Het lijkt op een vlieger. De vos en de eik hebben meer met de omgeving te maken: er waren meer eiken in dat deel van de wereld dan wat dan ook. En natuurlijk waren er ook veel vossen, want het was een rustiek stukje Engeland.”
Vaardigheid in schrijven
ML: “Ik was erg onder de indruk van het einde. Was dat moeilijk te schrijven?”
NG: “Ik schrijf al dertig jaar, en er waren dingen in het boek waar ik die ervaring echt voor nodig had. Sommige stukken waren moeilijk, maar ik heb de skillset. Ik weet niet of ik het voor elkaar had kunnen krijgen, vijftien of tien jaar geleden. Een van die stukken is het deel waar ze in de oceaan zijn, ik vraag me af of ik de lezer eerder het gevoel had kunnen geven dat het allemaal klopt. En toen vergat hij het allemaal weer. Het andere stuk was het einde. Hij geeft zijn herinneringen op en je voelt hem vergeten, terwijl hij aan het praten is, tot aan dat ene, laatste moment, wanneer hij twee manen ziet en er niet achter kan komen hoe dat zit. Dat zijn de dingen waar ik erg tevreden over ben.
De vertelstem
ML: “Was het schrijven van American Gods (vertaald als Amerikaanse goden, red.) anders? De stijl van Ocean lijkt meer gelaagd. Komt dat ook door ervaring, of is er iets anders aan de hand?”
NG: “Het is een ander soort schrijven. Voor American Gods probeerde ik in een specifieke stijl te schrijven. Ik noem dat ‘American invisible’. Stephen King doet dat erg goed, net als Elmore Leonard. De schrijver verdwijnt, is niet aanwezig in het verhaal. En dat was precies het effect dat ik wilde bereiken. Stilistisch was er geen gelegenheid om mooi te schrijven in American Gods. Af en toe, om mezelf niet gek te laten worden, deed ik er een kort verhaaltje tussendoor, in de tekst. Dat werden de ‘coming to America’ verhalen in het boek, waarin ik de taal liet veranderen, afhankelijk van welk volk over kwam: de Cornish of slaven uit Afrika. In die stukken werd de taal rijker en dieper. De vertelstem van American Gods is niet de stem van Stardust. En de vertelstem van Neverwhere is niet de stem van Anansi Boys. Je zoekt de stem die klopt bij het verhaal en het boek en dat is hoe het moet klinken. Dat wordt alleen lastig als mensen zeggen ‘nou, ik heb iets van Neil Gaiman gelezen en nu weet ik wat hij schrijft en ik weet hoe hij is.’ Nee, je kent dat ene boek.
ML: “Levert dat wel eens teleurgestelde lezers op?”
NG: “Vast wel, maar die nemen geen contact met me op. Maar je ziet vast wel reviews online waar men zegt ‘Ik vond dit boek geweldig, maar wat is er met hem gebeurd in dat volgende boek?!’. Het gaat erom dat je de stijl en de vertelstem van een verhaal vindt. Je moet voordat je begint te schrijven al weten hoe het gaat klinken. Dat is waar ik van tevoren veel over nadenk en dat tikt steeds door in mijn hoofd, meer dan andere dingen over het verhaal. Voor mij is de stem veel belangrijker dan wat er precies gebeurt.”
ML: “De verhalen die voor de Paul Harland Prijs ingezonden worden, focussen vaak heel erg op wat er gebeurt. Is het misschien een teken dat je klaar bent voor publicatie, als je los komt van de actie?”
NG: “Ik denk dat het beide kanten op kan gaan. Ik heb lesgegeven aan Clarion (De Clarion West Writers Workshop, een zes weken durende schrijfopleiding in Seattle, USA, red.) dit jaar en ik had achttien opzienbarend goede jonge schrijvers voor me. De eerste week hadden we ongeveer zestien van de achttien verhalen die prachtig geschreven hadden, maar waar niets gebeurde. Zo zeer, dat ik die kids zei: ‘Luister, het is alsof jullie prachtige tafelkleden hebben gemaakt, maar er zit geen tafel onder. Wat jullie nu voor me moeten doen de aankomende week is een tafel maken. Zorg voor iemand die iets wil en iemand anders, die iets anders wil. Laat me zien hoe deze twee dingen kunnen gebeuren. Laat me zien hoe mensen elkaar ontmoeten en met elkaar praten. Laat er dingen gebeuren!’. Dus het kan ook helemaal andersom zijn: prachtige stem, maar geen actie. Je kan niet tegen een schrijver zeggen: ‘maak je daar geen zorgen over. Geef me alleen dat.’ De elfjes gaan het niet voor je oplossen, verdorie! Een goed verhaal moet interessant zijn doordat het goed verteld is. Goed verteld kan zijn onzichtbaar verteld. Goed verteld hoeft niet te zijn: ‘ik ga daar staan en kijk eens hoe goed ik ben!’. Het kan prima onzichtbaar schrijven zijn, afhankelijk van het verhaal. Het is zoals bij een acteur, die moet acteren op de manier die je nodig hebt. Je kunt een goede acteur krijgen die alles kan, van Shakespeare tot modern film acteren, waar je niet kunt zien dat er geacteerd wordt. In een goede film wil je geen vakmanschap zien, je wilt het idee hebben dat er een echt persoon staat die daar staat te praten, die die zinnen voor het eerst uitspreekt. Je wilt niet het idee hebben dat het iemand met een vaardigheid is. Terwijl je op het toneel, tijdens een uitvoering van Shakespeare, juist iemand wilt hebben die zijn vakmanschap laat zien: grote gebaren, toneelstem. Dat allemaal en juist zonder dat allemaal, dat is wat een acteur doet. Een acteur moet veel meer kunnen dan alleen maar weten in welke stijl hij moet acteren. Maar als je weet hoe de tekst gebracht moet worden, brengt je al wel een heel stuk verder. Voor schrijven geldt het zelfde: ‘OK, ik wil een verhaal vertellen dat voelt als een erg standaard, middeleeuwse fantasywereld. Is het dan interessanter als ik het in een vertelstem breng die past bij middeleeuwse fantasy, of werkt het beter als ik een erg scherpe stijl kies? Of misschien is het interessant om een middeleeuwse fantasy te vertellen zoals Raymond Chandler een ‘hard boiled’ detective schreef? Of misschien juist een hedendaagse verteltrant: ‘easy going’ zoals je zou vertellen over misdaad, drugdeals op de straten van Amsterdam vandaag, maar ik plaats het vijfhonderd jaar geleden en er is magie in de wereld. En weerwolven op straat. Waar brengt dat ons in het verhaal? Je kunt heel veel doen, als je de vertelstem van je verhaal uitgepluisd hebt, voordat je begint met schrijven. Want stem is geen plot. De stem leidt de manier waarop je je verhaal vertelt.”
Afsluiting
Na een foto namen we afscheid en ik had nog even tijd om met de andere aanwezigen te praten. Iedereen was erg onder de indruk van deze open en prettige auteur, bij wie geen spoortje arrogantie of sterallures te ontdekken zijn. Die avond en de volgende middag trad hij samen met Marcel van Driel op in twee boekhandels. Er was zelfs een ‘Gaiman Gate’ ontstaan doordat fans ontevreden waren over de beperkte toegang tot die evenementen, maar beide interviews werden een groot succes. Ook zijn optreden op Lowlands was een hit. Terecht, want Neil Gaiman is niet alleen een begaafd schrijver, hij is ook iemand die prachtig kan vertellen en die een publiek aan zijn lippen kan laten hangen.
Martijn Lindeboom
Dit interview is eerder verschenen in Holland SF en (in delen) op de website van de Paul Harland Prijs.
Martijn Lindeboom is schrijver, organisator, ondernemer en redacteur van Hebban Fantasy. Hij heeft acht boeken op zijn naam staan, hij organiseert de Paul Harland Prijs schrijfwedstrijd sinds 2011 en sinds het begin van Hebban Fantasy denkt en schrijft hij mee aan het concept en de inhoud. Lees meer op Lindeboom Concepten.