Lezen /
Exclusieve prequel: Later als ik dood ben van Ilse Ruijters
Het enige wat anderen van je zien, is dat wat jij besluit aan hen te laten zien. Zo kwam het dat ik in de bus zat met twee verschillende sokken aan – één zwarte en één wit-grijze – en dat iedereen dacht: daar zit een vrouw aan wie alles volkomen normaal is. Normaal. Ik droeg mijn laarzen over mijn jeans heen en had een blouse gekozen die het midden hield tussen zakelijk en mensenmens, vrouwelijk en alles behalve aanstootgevend. Ik droeg mijn tussenjas, de zomer was definitief over, en rolde het hoekje van mijn OV-routeplanner tussen duim en wijsvinger heen en weer.
‘Het komt allemaal wel goed.’
Ik keek op. De mevrouw die naast me op het bankje zat, keek me glimlachend aan. Ze was één halte geleden ingestapt en terwijl ze makkelijk naast iemand anders had kunnen gaan zitten, had ze juist de plek naast de mijne uitgekozen. De jongen die achteruit reisde keek op. Hij had al een paar keer mijn kant op gekeken, onze ogen hadden zich telkens per ongeluk gekruist. Inmiddels was het tempo opgevoerd en was het kijken een soort van expres geworden. Kijken kon geen kwaad.
‘Hoe bedoelt u?’ vroeg ik aan de mevrouw.
‘Nou, ik weet niet wat je gaat doen, maar het komt allemaal wel goed.’
Haar blik daalde af naar het ezelsoor aan mijn papier.
‘Sollicitatiegesprek.’
De achteruitreisjongen deed niet eens zijn best om te doen alsof hij ons niet hoorde.
‘O,’ ze zei het alsof in dat geval mijn nervositeit helemáál ten onrechte was.
‘Niet zenuwachtig zijn. Als ze je willen, dan willen ze je. En bedenk maar dat het – zelfs bij sollicitaties – niet zozeer gaat om wat je zegt, maar om wie je bent.’
De jongen trok een fractie zijn wenkbrauw op en keek me uitdagend aan. Normaal. Wat anderen van je zien, is dat wat jij besluit aan hen te laten zien. Maar onder dat laagje uiterlijk vertoon, zit jezelf. Jezelf kun je niet uittrekken, opslaan in een tijdelijke garagebox, kwijtraken, van de ene op de andere dag verlaten, losschudden.
‘Heb nou maar vertrouwen,’ zei de mevrouw. ‘Je kunt het, anders hadden ze je nooit uitgenodigd voor een gesprek toch?’
Toen ik uitstapte, stapte de jongen ook uit. Ik trok mijn jas recht, hij haalde een pakje sigaretten tevoorschijn en hield dat naar me op. Ik schudde mijn hoofd. Hij haalde zijn schouders op.
‘Nou, succes hè.’
‘Thanks.’
Ik stak de weg over, naar de kliniek en voelde hoe hij me nakeek vanaf de halte.
‘En, wie is Elin?’
Siham El Aichi, de vrouw die, als ik aangenomen zou worden, mijn leidinggevende zou worden, keek me vragend aan. Ze was het type dat haar hele leven op orde had. Iemand die je om een boodschap kunt sturen, zou mijn moeder zeggen.
‘Wie ben ik…’
Eén tel staarde ik uit het raam dat uitkeek op het binnenterrein. Er stonden acht gebouwen in twee rijen opgesteld, in het midden lagen een voetbal- annex basketbalveld en meerdere, goed onderhouden tuinen.
‘Uhm, nou, ik ben dus zesendertig, ik heb altijd als therapeut in een bejaardenhuis gewerkt, maar ik ben hard toe aan iets anders.’
‘Maar… zo anders als dit?’
Ik knikte, lachte.
‘Misschien een vroegtijdige midlifecrisis.’
Ik had dit antwoord al misschien wel twintig keer gerepeteerd. Luchtig, geloofwaardig.
‘Ik heb natuurlijk geen kinderen en zal ze waarschijnlijk ook niet krijgen, en op een ochtend dacht ik: dit kan het toch niet zijn. Begrijp me niet verkeerd, ik heb mijn werk altijd met heel veel plezier gedaan, maar ik ben gewoon klaar voor iets anders, voor het échte werk, begrijp je.’
Ook mijn pauze was ingestudeerd.
‘Klinkt dat raar?’
Siham schudde haar hoofd.
‘Maar weet je wel iets af van onze doelgroep?’
‘Tbs’ers…’
‘We hebben het liever over bewoners.’
Ik haalde mijn schouders lichtjes op. Ik wíst dat ze mensen nodig hadden. En hard ook.
‘Ik wil juist in een tbs-kliniek werken, omdat ik er weinig van weet. Natuurlijk heb ik de theorie gehad op school, maar hoe hun brein echt werkt... Ik vind het interessant, hersenen die ‘anders’ zijn.’
Siham lachte. Ze leek tevreden, stond op en ging voor het raam staan. Ik liep naar haar toe en keek naar het gebouwtje waar ze op wees.
‘Als sociotherapeut zal je een woongroep van elf mannen begeleiden.’
Ik knikte.
‘Elf zwaar gestoorde criminelen.’
Uit de deur onder ons kwam een jongen het terrein op gelopen. Was dat er één, een tbs’er? Een mix van angst en opgetogenheid joeg een kleur naar mijn wangen.
‘Moordenaars, sadisten, pedofielen, psychopaten...’
De jas van de jongen hing open en wapperde achter hem aan toen hij het terrein over stak.
‘Je lijkt me een prima hulpverlener, maar de vraag is: kun je dat aan?’
Opeens bleef de jongen staan. Alsof hij ons voelde kijken, keek hij op, naar boven.
‘Want als je dat niet kunt, is het voor niemand verstandig om hier aan te beginnen. Vooral voor jouzelf niet.’
De achteruitreisjongen. In zijn bruine ogen lag een twinkeling. Ik schudde mijn hoofd, haalde diep adem.
‘Ik weet zeker dat ik dit wil. Heel, héél zeker.’
Ik had natuurlijk ook geen keuze.
Lees ook de Sneak Preview van Later als ik dood ben