Dossier /
René Appel: Schrijver in het hier en nu
Ideeën
‘Soms haal ik dingen uit kranten of ik zie iets op tv, waarbij ik denk: daar zit misschien een verhaal in . Een andere keer hoor ik iets of wordt me iets verteld. Niet dat er allerlei moorden in mijn omgeving gebeuren, maar je vangt iets op van het soort conflict dat mensen hebben. Dan denk ik er over na hoe dat conflict verder uit de hand zou kunnen lopen.’
(interview in dagblad De Limburger, 2005)
Spanning
‘Mijn boeken moeten een beetje verontrustend zijn. Ik houd van subtiel opgebouwde spanning: een persoon die door het bos loopt, achter zich wat hoort en het gevoel krijgt dat er iets of iemand dichterbij komt. Voor mij geen wilde achtervolgingen of auto’s vol cocaïne. Een kleine misdaad die heel heftig kan uitpakken, is veel interessanter.’
(interview in de Telegraaf, 2005)
Ritme
‘Gelukkig kan ik snel schrijven. Acht tot tien boekpagina’s per dag, als ik lekker in het ritme zit. Ik heb zelfs een keer honderd pagina’s per week geschreven, toen ik alleen in een vakantiehuisje zat. Ik hoef over het algemeen ook weinig te schrappen en te verbeteren. Het staat er meestal in één keer goed op, zoals dat heet.’
(interview in de Volkskrant, 1998)
Observerend
‘Ik denk dat je twee soorten schrijvers hebt. Voor de eersten is het eigen leven vooral de bron die inspiratie levert voor hun verhalen, terwijl de anderen hun verhalen buiten zichzelf plaatsen. Ik behoor tot het tweede type schrijver. Ik ben nogal observerend ingesteld. Ik kijk erg naar mensen en wat er om me heen gebeurt. Daar heeft mijn vrouw nogal eens last van. Zitten we in een restaurant en kijkt ze me een beetje dwingend aan. Dat merk ik niet omdat ik weer bezig ben met observeren. Dan zie ik mensen die een half uur tegen elkaar zitten te zwijgen. Dus interpreteer ik er lustig op los, zo van hoe zou het huwelijk van die twee zijn. Ik heb een grote mate van nieuwsgierigheid naar mensen. Wat ze doen, wat ze bezielt. Hoe ze zich gedragen.’
(interview in Twentsche Courant Tubantia, 2005)
Triviaal
“Nee, dat soort boeken lees ik niet.’ Die frase hoorde ik nogal eens wanneer mensen erachter kwamen dat ik thrillers schreef. Ik werkte tenslotte op de Faculteit der Letteren en in de jaren tachtig hield men zich daar ver van dit triviale genre. De eerste (en laatste) associatie van dergelijke boeken was immers met schrijvers als Havank of Ellery Queen, en boven dergelijke pulp voelde je je ver verheven nadat je de middelbare school had verlaten.’
(column in Vrij Nederland, 2011)
Literatuur
‘De literatuur bevat veel gebakken kunstproza. Mooie zinnetjes heten al snel een mooie stijl, maar een goede stijl is als je weet hoe je karakters moet introduceren, hoe je dialogen schrijft, enzovoorts. Bij mij creëren juist mooie woorden een afstand tot het verhaal. Wat ik ook zo vreemd vind aan literair proza is dat mensen in die boeken ook nooit tv kijken. Ze lezen ook zelden kranten. De alledaagse werkelijkheid waarin mensen leven, dringt niet in die romans door. Mensen die de hele dag thuis zitten, kijken wel eens naar belspelletjes en dat schrijf ik dan weer wel op.’
(interview in GPD-dagbladen, 2005)
Clichés
'Ik verzet me tegen de clichés in de misdaadliteratuur. Eén van mijn boeken heeft een open einde. Er zijn recensenten die hebben gezegd dat dat absoluut niet kan. Flauwekul. Waarom moet er altijd een ontknoping zijn? Zoals ik het ook onzin vind dat het traditie is dat de misdadiger altijd gepakt wordt in de misdaadliteratuur. Het kwaad wordt gestraft en het goede zegeviert, dat vind ik een cliché. Dat gebeurt in het werkelijke leven toch ook niet.’
(interview in het AD, 2001)
Realiteit
‘Misdaadliteratuur schurkt vaak wat meer tegen de realiteit aan. Zo heeft de opkomst van de LPF met Fortuyn geen enkele spoor nagelaten in de vaderlandse letteren, terwijl er maar liefst drie thrillers zijn verschenen, die wel dit onderwerp als uitgangspunt hebben gekozen, inclusief interessante speculaties over mogelijke complotten.’
(Artikel René Appel in VARA-magazine, 2005)
Herkenbaar
‘Voor mijn werk is het heel erg belangrijk dat de omgeving herkenbaar is: ik laat er nu eenmaal dingen gebeuren die heel bizar en heftig zijn. De lezer gaat daar alleen in mee als die gelooft in de situatie. Daar investeer ik veel tijd in en ik laat de eerste versie van een verhaal daarom altijd door een expert lezen. Ik streef er niet naar om tijdloos te schrijven, mijn thrillers spelen zich af in het hier en nu.’
(interview in de Telegraaf, 2005)
Baantjer
‘Mensen denken ook vaak: die Appel is misdaadschrijver, dan zal hij Morse en Frost wel mooie vinden. Ik hou niet van formuleverhalen. (…) Voor mij geen Baantjer. Het is clichématig, een voortdurende recycling. Appie Baantjer vind ik een aardige man, maar zo’n serie is opgewarmde prak.’
(VARA TV Magazine, 2005)
Wraak
‘Er zijn grote verschillen tussen René Appel als privépersoon en René Appel als schrijver. In het eerste geval sluimeren bij mij wel wraakgevoelens als ik me slecht bejegend voel, maar loop ik meestal weg van het conflict; het blijkt dan namelijk meestal vanzelf over te gaan. Als schrijver zoek ik het conflict uiteraard juist op. Als mogelijke slachtoffers geen wraak meer willen, dan heb je geen verhaal. Hoe verrassender de wraak des te mooier het verhaal. Dus misschien sublimeer ik mijn wraakgevoelens wel in mijn boeken.’
(interview in GPD-dagbladen, 2009)
Bestselleritis
'Ik ben blij dat de Nederlandse misdaadroman beter verkoopt, ik gun iedereen een forse verkoop, maar het zou aardig zijn als het spectrum van wat er over de toonbank ging, wat breder was. De bestselleritis, met als extreem voorbeeld De Da Vinci Code van Dan Brown, is niet alleen voor de misdaadromans een probleem, m aar voor de hele boekenwereld. Rinus Ferdinandusse vertelde laatst een mop: er is een vliegtuig zoek geraakt in de Bermudadriehoek, er zijn geen overlevenden gevonden, maar wel 321 exemplaren van De Da Vinci Code. Die bestselleritis benauwt auteurs enorm, want iemand die De Da Vinci Code heeft gekocht, gaat niet nog een Nederlandse thriller meenemen. (…) Die bestselleritis is echt een verarming van de cultuur.’
(interview in Boekblad Magazine, 2006)
Recensenten
‘Als het om recensenten gaat: ik zou ze – bij negatieve opmerkingen over mijn boeken – graag van repliek dienen, maar dat is iets heel anders dan het koesteren van wraakgevoelens, laat staan het daadwerkelijke overgaan tot een wraakneming. Het is wel jammer dat een debat schrijver-recensent vrijwel onmogelijk is. Het zou schrijvers eens de kans geven hun gemoed te luchten.’
(interview in GPD-dagbladen, 2009)
Van kwaad tot erger
‘De problemen komen niet altijd van buiten, die zitten ook in je. Ik schrijf over situaties waarin ik niet terecht denk te kunnen komen. Dat klinkt wellicht wat arrogant. In mijn boek Tegenliggers schrijf ik bijvoorbeeld over een rijschoolhouder die volledig ontspoort als de echtscheidingsprocedure waarin hij zit uit de hand loopt. Zo’n typisch van-kwaad-tot-erger-scenario, dat ik veel om me heen heb gezien. Mij is dat niet op die manier overkomen. Mijn scheiding, zo’n 25 jaar geleden, is zo soepel verlopen, dat mijn dochter bij mij is komen wonen. Die heb ik min of meer alleen opgevoed. Het is in redelijk goede harmonie gegaan. Zeker van de kant van mijn dochter die papa’s nieuwe vrouw volledig accepteerde.’
(interview in PZC, 2005)
Lymfeklierkanker
‘Je hebt ook mensen bij wie de knop kanker indrukt en ze lopen leeg. Toen (in 1995, red.) ik de diagnose hoorde, dacht ik: ik ga dood. Heel simpel. Ik vond het vooral voor mijn gezin heel erg, voor mezelf niet zo. Want als je dood bent, merk je het niet meer. Naarmate ik meer informatie kreeg over behandelingen, won bij mij de gedachte terrein dat ik het er levend vanaf zou brengen en weer gezond zou worden. Er is leven vóór de dood en het moment van sterven wilde ik zo lang mogelijk uitstellen.’
(interview in GPD-dagbladen, 2005)
Zijn vader
‘Later ben ik erachter gekomen dat hij een man was met heel gefrustreerde artistieke ambities. Hij las niet, maar hij schreef wel. Mijn vader (die een schildersbedrijfje had, red.) was de dorpsdichter van Hoogkarspel. Schreef de jaarlijkse revue voor de plaatselijke gymnastiekvereniging en mensen kwamen wel eens bij hem langs voor een gedicht bij een zilveren bruiloft. Hij was ook muzikant. Speelde vaak in orkestjes, die dan bij ons kwamen repeteren. Hij had dan wel een gewoon beroep, maar was ook artiest. Zo werd hij in het dorp ook bekeken. Daar geneerde ik me hevig voor. In de ogen van kinderen kunnen ouders maar beter zo gewoon mogelijk zijn.’
(interview in GPD-dagbladen, 2005)
Patricia Highsmith
‘Ik ben als schrijver erg door haar beïnvloed. Ik houd van de manier waarop ze spanning creëert. Bij haar gaat het vooral om de ontwikkeling van haar karakter. De figuren zijn bij haar echt onderdeel van het verhaal. (…) Als ik schrijf, weet ik niet wat er gaat gebeuren. Al schrijvende vormt zich het verhaal. Ik heb de indruk dat zij ook zo werkt.’
(interview in Het Parool, 1995)
Tomas Ross
‘Wat betreft productie, consequentie en niveau Nederlands beste misdaadauteur – als ik mezelf even wegcijfer. Ik vind het heel knap wat hij doet. Ik zou het niet kunnen. Ik zou het ook niet willen, hoor. Het is mijn genre niet. Bij hem draait het vooral om de plot. Daar is hij echt heel goed in. Psychologisch vind ik hem echter niet sterk. Zijn personages hebben niet veel diepgang, ontwikkelen zich nauwelijks: het zijn marionetten in het verhaal.’
(interview in Het Parool, 1995)
Damesthriller
‘Ik kan me iets voorstellen bij de kritiek op dat genre die je wel hoort: het is nogal stereotiep allemaal. Een aantal vrouwelijke auteurs schrijft steeds hetzelfde boek, lees er één en je kent het hele verzameld werk. Aan de andere kant: het geslacht van de auteur zegt helemaal niets over de kwaliteit. Kijk maar naar het fantastische werk van Ruth Rendell (…) en Patricia Highsmith. Vrouwen kunnen het dus best.’
(interview in Vrij Nederland, 2014)
Betrouwbaarheid
‘Wat ik ontzettend belangrijk vind, is betrouwbaarheid. Dat je op mensen kunt rekenen als ze wat toezeggen. Het zou best kunnen zijn dat ik dat in mijn jeugd heb meegekregen. Voor hetzelfde geld heb ik het helemaal zelf ontwikkeld. Mensen in mijn boeken zijn vaak niet betrouwbaar. Dat maakt de verhalen juist interessant.’
(interview in GPD-dagbladen, 2005)
Taalchauvinisme
‘Wat wel ten nadele van het Nederlands kan werken, is dat ons taalchauvinisme niet zo groot is. Het Nederlands is bezig enig terrein te verliezen. Nederlanders doen tamelijk vlug afstand van hun eigen taal. (…) Als een buitenlander ons iets in gebroken Nederlands vraagt, dan hebben wij enorm snel de neiging over te gaan in het Engels. Britten en Amerikanen die hier komen, klagen er wel eens over: zij willen zich de Nederlandse taal eigen maken, maar worden er niet tot in staat gesteld.’
(interview in BN/De Stem, 2001)
Seksscènes
‘Ik vind ze zelf behoorlijk gênant om te lezen. Bovendien heb ik moeite met het benoemen van de essentiële lichaamsdelen. Je kunt kiezen tussen kut en vagina. Dat laatste vind ik te medisch en kut weer te plat. Wat doe je dan? Dan doe je het niet, dan suggereer je het maar.’
(interview in GPD-dagbladen, 2005)
Curriculum Vitae
René Appel werd op 19 september 1945 geboren in Hoogkarspel. Hij studeerde Nederlands en legde zich toe op de taalkunde. Binnen die taalkunde richtte hij zich op de verwerving van het Nederlands als tweede taal, waarin hij tot 2003 bijzonder hoogleraar was aan de Universiteit van Amsterdam, de stad waar hij ook woont. Na een op eigen initiatief geschreven kritiek over De terroristen van Sjöwall en Wahlöö, werd hij in 1976 vaste recensent voor misdaadliteratuur, wat hij tien jaar bleef. In 1987 verscheen zijn eerste psychologische thriller Handicap. Daarna publiceerde hij ruim 25 thrillers en enkele verhalenbundels. Hij ontving twee keer de Gouden Strop: voor De derde persoon (1991) en Zinloos geweld (2001). Eind oktober 2015 kreeg hij op het Nederlands Thrillerfestival een prijs voor zijn gehele oeuvre: De Gouden Vleermuis.