De drie beste verhalen van de schrijfwedstrijd Oranjebitter
Op de eerste plaats:
Oranjebitter door Matthijs Zantinga
Geuren van vocht, schimmel en jarenlang verraad hingen drukkend in de gang en ontnamen hem bijna de adem. Zelfs dood en al dan niet gebalsemd, verstikten ze de omgeving met hun aanwezigheid. Hij haalde een zakdoek uit zijn zak. Groot en rood, met een witte versierde rand. Vroeger zat de doek om de halsband van Paco, maar hij had hem gehouden als laatste aandenken, toen Mar hem definitief verliet. En zijn maatje zonder mededogen meenam. Die dag realiseerde hij zich pas hoezeer ze was vergiftigd door de Familie. Verdorven waren ze. Allemaal. Zijn eigen vrouw incluis.
Met de zakdoek voor zijn mond liep hij verder de gang in. Bij het punt waar de nieuwe en de oude grafkelder samenkwamen, bleef hij staan. Even, heel even dacht hij eraan om te draaien. Terug naar huis, het hele plan vergeten en zijn deprimerende leven vervolgen. Maar nee, ten eerste wás het zijn woning niet eens, hij logeerde er slechts. En daarbij was hij geen lafaard. Nooit geweest. Wie had het oorlogsverleden van Pappie aangekaart? Hij. Wie was er altijd tegen het tirannieke gedrag van Bea ingegaan? Hij. Lef kon niemand hem ontzeggen, perfectie wel, maar bestonden er überhaupt perfecte burgers? Bij de Klimop-zaak kwam hij goed weg en ook voor de geruchten over zijn geaardheid had men geen hard bewijs. En dan nog. Dat semi-adellijke gespuis was geen haar beter. Verre van. Hij haalde een mouw langs zijn voorhoofd. Ondanks de kou zweette hij en in het schijnsel van de zaklantaarn zag hij stoom van zijn jas afkomen. Genoeg getreuzeld. Nu afmaken waarvoor hij was gekomen. Bedachtzaam schuifelde hij in de richting van de nieuwe kelder. Op zoek naar het graf dat zijn én hun leven voorgoed zou veranderen.
Buitenissig. Het was het eerste woord dat in hem opkwam. Buitenissig en decadent. In dat opzicht waren de leden van de Familie hier op hun plaats. Al hoorden ze er niet thuis. Uit het rugzakje pakte hij de plattegrond. Op een onbewaakt moment zorgvuldig overgenomen van het origineel. Door de enige hofdame met ballen, drie dagen voor haar ontslag. Ze had het moeten zien aankomen, vertelde ze, toen ze hem de plattegrond en de code van het alarm overhandigde, maar toch verraste het ontslag haar nog. In elk geval de manier waarop. Haar bedoelingen waren goed geweest. Niet belerend, maar verzorgend. Een koningin behoorde nu eenmaal niet zoveel te drinken. Het kwam haar humeur en gezondheid ook niet ten goede. Tijdens de eerste jaren van haar dienstverband had de hofdame de andere kant opgekeken. Zwijgend vulde ze glazen bij en haalde ze nieuwe flessen uit de keuken. Tot de nuchtere episoden steeds spaarzamer werden. En openbare optredens eronder gingen lijden. Plaatsvervangende schaamte won het van terughoudendheid. Uitgesproken zorgen vormden de oorzaak en de beëindiging van het dienstverband was het gevolg. Na valse beschuldigingen van juwelendiefstal. Laaghartig. Walgelijk zelfs. En opportunisme in optima forma.
Alle kisten in de nissen waren op de plattegrond genummerd. Hij volgde de, met potlood aangegeven, stippellijn en bekeek onderweg de vaandels aan de muur. Prins Willem IV. Eerste erfstadhouder van de Republiek der Verenigde Provinciën. Alexander van Oranje-Nassau, bijgenaamd Sasja en zoon van koning Willem I. Voor het vaandel van Wilhelmina Helena Pauline Maria nam hij meer tijd. Wilhelmina. Koningin der Nederlanden van 1898 tot 1948. En de eerste onechte afstammeling. Haar vader, haar vermeende vader, was niet de enige schuinsmarcheerder geweest. Ook Emma, zijn tweede vrouw, had alleen voor de vorm een belofte van huwelijkse trouw uitgesproken. De kok, een tuinman en meerdere vrienden van haar man gingen eraan vooraf, totdat een jonge hofschilder daadwerkelijk raakschoot. En de geboorte van een leugen kwam tot stand. Zou ook nog generaties voortduren. Aan hem nu de taak om daar een einde aan te maken. Met een simpele DNA-test. De vernietigende uitslag, doeltreffend via de media, zou zijn eigen naam in ere herstellen. Hij liep naar de volgende kisten. Zuchtte diep, haalde het breekijzer uit het rugzakje en zette deze, met de zakdoek eromheen als handvat, onder het deksel van de kist van Willem III. Met al zijn kracht wrikte hij tot hij beweging voelde. Voorzichtig legde hij het breekijzer op de grond, schoof het deksel opzij en keek in de kist. Leeg. Op de linnen bekleding na was de kist leeg! Hij zakte door zijn knieën en met beide handen voor het gezicht huilde hij zonder tranen. Zijn gekerm echode door de holle ruimte. Hij zag ze niet. Hij hoorde ze niet. De eerste man had hem al in een klem, toen de tweede man zijn hoofd vastpakte. Een korte, harde ruk. Een laatste schreeuw kwam geluidloos uit zijn keel.
‘Zo zeg, hoorden jullie dat? Zijn nek knapte gewoon doormidden, man!’ Hij was bij de ingang van de kelder blijven staan, maar nu stapte de derde man naar voren. ‘Klonk net als bij die konijntjes vroegâh. Moeder snapte ‘r geen reet van, als er weer ‘n paar dood in hun kooitje lagen.’ De forse man veegde een haarlok van zijn voorhoofd. Al gleed die meteen weer terug. ‘Leg ‘m in die kist en sluit dat ding af. Kunnen we weer naar huis. Ik heb hongâh.’
Wassenaar, 14 september 2015
Hij genoot altijd van de wandeling over het landgoed. Even zijn benen strekken voordat hij verder ging met zijn werkzaamheden. Morgen de Troonrede. Appeltje-eitje. Max had hem nu zo vaak overhoord dat hij de tekst wel kon dromen. Maar vooruit, nog één keertje dan. Aan de rand van het terrein stonden hoge beuken en eiken. Hij liep naar de bomen toe, terwijl zijn hond hem op de voet volgde. In het gras vond hij daar een geschikte tak en brak deze in tweeën. Het droge, knappende geluid deed hem onbewust glimlachen. ‘Zoek tak, Skipper. Apport,’ riep hij en gooide de halve tak zover mogelijk weg. De zwarte labrador rende er pijlsnel achteraan. Om zijn nek een rode zakdoek met witte versierde rand. Enigszins verschoten en hevig wapperend in de wind.