Lezen /
Sneak Preview: De stalen Madonna van Ate de Jong
Over De stalen Madonna van Ate de Jong
Iemand in Hollywood is schuldig aan de moord op de vrouw van Leo Berliner. De kans om die moord te onderzoeken komt wanneer een filmverzekering hem vraagt om de moord op een Amerikaanse producent op te helderen. Een routineklus volgens de opdrachtgever: de maffia heeft het gedaan, een snoepreisje naar een Amerikaanse filmset. Leo grijpt de buitenkans met verscheurd enthousiasme aan. Maar Hollywood blijkt een nog grotere slangenkuil dan Leo had verwacht.
De stalen Madonna verschijnt in maart bij uitgeverij The House of Books
Een fragment uit De stalen Madonna
Pittige appeltaart
Lloyd Bloom huurt een villa waarvan de ramen aan de voorkant gesloten ogen lijken die de wereld niet willen zien. Niemand kijkt vanuit de onverlichte kamers door het glas naar buiten, niemand ziet dat het nachtelijk donker overheerst. Het weinige licht van de maan dat door de gebroken wolken sluiert, maakt de omgeving nauwelijks zichtbaar voor de rondzwervende wilde dieren en werpt een fletse, nare, vaalblauwe gloed op het zachte teer van de opritten die allemaal stoppen bij een aangestampt zandpad.
Er is nog geen aangelegde weg en geen straatverlichting. Okerkleurig poeder zweeft, losgewoeld door de wind, vlak boven de grond, hecht zich aan de joshua bomen, de bovengrondse telefoondraden, de zeven geteerde opritten, de bodem van zes lege zwembaden en het klontert tot drab in het water van Blooms pool, de enige die wel vol is.
Zijn villa is de laatste in een rij identieke, twee verdiepingen hoge, droompaleizen. De nieuwe villawijk lijkt overdag het meeste op een nagebouwd Hollywood-decor, een betiteling waar Lloyd Bloom van houdt, tenslotte betaalt een filmproductiemaatschappij zijn huur. Zijn vrouw is minder enthousiast omdat het gezin alleen en afgelegen woont en zij het nare gevoel meedraagt dat hun verblijf, na zonsondergang, ideaal kan dienen als locatie voor een maffia-afrekening die, onvermijdelijk, aan het einde van de wijk, aan de rand van de woestijn, vlak bij hun villa zal plaatsvinden. De geluiden ’s nachts maken haar bang. Uit de kelen van onbekende beesten, in haar fantasie groot en gevaarlijk, jankt een dreigende symphonie. Mary zingt psalmen om het duivelse orkest te verdrijven; dat deed ze eerst hardop, maar sinds een week hoort ze de beschermende klanken in gedachten omdat haar man haar gezang niet langer wilde aanhoren.
Aan de zijkant van de villa ontsnapt een kiertje licht uit de enige kamer waar lampen branden. Lloyd heeft de dichtgetrokken gordijnen in zijn kantoor niet aangeraakt. De jongste van zijn twee bezoekers gluurde meteen na binnenkomst even naar buiten. Duisternis zag hij, niks meer, zijn ogen drongen hoogstens twintig meter diep in het zwart van de late avond door. Hij was tevreden, hij wilde niets zien en onzorgvuldig liet hij de gordijnen weer dichtvallen zonder te merken dat de stroken elkaar niet helemaal overlapten.
De jonge man had een paar minuten eerder bij het betreden van het huis na een teken van zijn metgezel de lichten in de hal en woonkamer uitgedaan en Lloyd stelde geen vragen. Ze waren keuvelend naar Blooms kantoor gelopen, de deur ging na binnenkomst meteen dicht, de jonge man controleerde het uitzicht terwijl zijn baas zijn billen het zachte leer van de fauteuil liet zoenen voordat het aanbod om plaats te nemen Lloyds mond kon verlaten. Lloyd babbelde door, vooral over de luxe inrichting en als bewijs demonstreerde hij de soepele rijvaardigheid van zijn bureaustoel. De jonge man ging als laatste zitten, maar pas nadat hij de bureaulamp omdraaide en op Lloyd richtte. Alles was klaar voor de aanval, al verdrong de gastheer die gedachte op elke bewuste en onbewuste manier.
‘Weet je het zeker?’
‘Lloyd, weet ik ooit iets niet zeker?’ De stijlvol geklede vijftiger veegt het poeder van zijn Italiaanse designerschoenen zonder op te kijken. De man aanschouwt misnoegd zijn witte zakdoek die haar maagdelijke schoonheid verloren heeft door het opnemen van een bruine, roestkleurige streep; schoonvegen heeft weinig zin; samen met de iele, droge lucht dringt het nietsontziende stof onophoudelijk door elke openstaande porie van het huis binnen.
‘Ik zou juist bellen als ik het wel zeker wist,’ lacht Lloyd en tegelijk kucht hij met een schrapend, droog geluid alsof hij een hap zand niet weggeslikt krijgt door zijn onbehulpzame keel. ‘Maar, ik ben geen bolleboos zoals jij. Op wie gaan jullie stemmen? Bush of Gore?’
‘Ik wil graag je handen zien, vriend,’ zegt de jongere man zonder te bewegen. Hij oogt veel te fors voor zijn leeftijd, zonder een grammetje vet, hij bezit de getrainde spieren van een ervaren worstelaar, met runentatoeages op zijn bicepsen.
‘Wil je de naam van mijn manicure? Ze heeft prachtige…’ Lloyds handen knijpen in luchtledige borsten. Zijn armen springen omhoog, hij wappert zijn handen energiek rond met open palmen. Om zijn vingers zitten een paar ringen, alleen de trouwring past goed, en om zijn linkerpols slobbert een duur horloge.
‘Zijn je bureaulaatjes dicht?’ De gespierde jonge man schiet als een speer uit zijn stoel, buigt zich over het ebbenhouten bureau en kijkt aan Lloyds kant.
‘Zo dicht als de doos van een non.’
‘Prima, wij zouden erg schrikken als je ineens een pistool uit een la zou trekken, cowboy.’
‘We hebben het pistool nodig, Lloyd.’ De stem van de oudere man klinkt kalm en beheerst en dat is geen verrassing omdat hij weet dat in deze werkkamer alle macht bij hem ligt.
‘Is Hellcops pistool kapot?’ Een zweem van hoopvolle energie danst met de woorden uit Lloyds mond naar buiten.
‘We hebben het reservepistool nodig,’ herhaalt de baas.
‘Tuurlijk. Heb ik goed verstopt. Ik zou niet willen dat mijn vrouw of de werkster ineens een blaffer in handen krijgt. Je weet maar nooit...’ Voordat zijn stem nog hoger kan klimmen, altijd het teken van iemand die uit angst een grap maakt, kapt de krachtpatser Lloyd af.
‘Laat je vingers nog eens zien, vriend.’ Lloyd zet zijn ellebogen op het bureaublad en spreidt zijn vingers. De jonge man leunt voorover en duwt ze met zijn eigen wijsvinger heen en weer.
‘Ik heb deze twee ooit gebroken. Ongeluk met een motor. Knakten als luciferhoutjes.’ Hij laat de pink en ringvinger van zijn linkerhand in de lucht dansen. Ze zien er normaal uit.
‘Jouw vingers zijn te dik, Lloyd.’ De baas zegt het met een ijzige kilte.
‘Ik ben overal te dik.’
‘Een pianospeler moet lenige vingers hebben. Als gigolo maak je ook weinig kans. Jouw sportvrienden, die hebben vast lange vingers.’
‘Ze hebben meestal grote handen,’
‘Vingers zelf kunnen niks. De lenigste vingers kunnen geen drie maten Mozart spelen, de mooiste vingers falen bij sensueel strelen, lange vingers missen het alleenrecht om een bal in de basket te gooien. Denk je dat iedereen zomaar de trekker kan overhalen?’
Lloyd twijfelt. Dan, plotseling, veinst hij enthousiasme alsof er nooit gesproken is over pistolen en trekkers. ‘Willen jullie iets drinken? En taart? Jullie hebben mazzel, ik heb heerlijke taart, gebakken door mijn indiaanse huishoudster. Pittige appeltaart?’
De jongere man kijkt opzij; de baas beslist, zelfs als het over taart gaat.
‘Indiaanse appeltaart? Wat heeft ze erin gestopt? Gepeperd buffelvlees?’
‘Het is geen rotzooi. Gegarandeerd genieten.’ Lloyd staat op en dept, argeloos, tenminste hij hoopt dat het zo lijkt, snel met zijn mouw het zweet van zijn voorhoofd voordat hij de deurknop grijpt. De designerschoen schopt de hand van de bange gastheer weg zonder dat het maatpak de fauteuil uit komt.
‘Geen lichten aan. Nergens anders in dit huis gaat licht aan.’
‘Er slingert soms speelgoed van de kinderen op de grond in de hal.’
‘Hoe oud zijn je kinderen ook al weer?’ vraagt de ondoorgrondelijke man.
‘Zes maanden en iets ouder dan twee jaar.’
‘Waar is je gezin vanavond?’
‘Phoenix. We zijn Born Again Christians. Er is morgenochtend een speciale kerkdienst in Phoenix.’
‘Born Again en Phoenix? Grappig. Waar ben jij uit de as herrezen, Lloyd?’
‘In de bajes,’ antwoordt hij haastig. Dan blijft het stil. De dikke vingers durven de deur niet te openen en de volvette billen wagen het niet om weer te gaan zitten.
‘Goed. Pittige appeltaart.’ De man met het volle, grijzende haar fluit kort tussen zijn tanden. De jongen veert op, zijn leeftijd kent nog elastiek, hij klikt het licht in de kamer uit. Het is plotseling aardedonker. Toch haast Lloyd zich om het kantoor te verlaten. Hij stoot met zijn voet tegen de bureaupoot. Hij vloekt. Onverstaanbaar. Meteen mompelt hij iets wat als een verontschuldiging klinkt, ook onduidelijk.
‘Lloyd.’
De stem van de oudste man in de kamer snijdt door het zwart.
‘Ja?’
‘Je hebt niet gevraagd wat ik wil drinken.’
‘Sorry. Wat wil je drinken?’
‘Wat heb je?’
‘Alles. Whiskey, wodka, cognac, martini, sherry, bier, de hele misjpoge.’
‘En dat heb je allemaal zelf ingekocht?’
‘De filmproductie betaalt mijn onkosten.’
‘Doe mij maar ijswater, half ijs, half water.’
‘’t Zelfde,’ zegt de gespierde jongeman. Lloyd schuifelt door de geopende kantoordeur de gang in. Zijn ademhaling is kort en heftig en maakt een bijna piepend geluid. Hij gedraagt zich als een vleermuis die geluidssignalen uitzendt en weer opvangt om nergens tegen aan te botsen, toch stoot hij met zijn voet tegen een geparkeerde speelgoeddriewieler; een nieuwe vloek, duidelijker deze keer.
‘Bang in het donker?’ echoot het door de gang.
‘Er woont niemand in de buurt. Geen hond kan licht zien branden.’
‘We doen het niet voor de honden. En ook niet voor de buren. We doen het voor jou. Kan je alvast wennen aan het donker.’
‘Waarom zou ik moeten wennen aan het donker?’
‘Nou, bijvoorbeeld als je dood bent, dan zie je ook niks meer. Tenminste, dat zeggen ze. Misschien kan jij voor ons gaan kijken of het waar is.’ De jonge worstelaar grinnikt om zijn eigen grap. Lloyd lacht niet mee.
‘Lloyd?’ De stem lijkt van drie verschillende kanten tegelijk te komen en Lloyd houdt meteen uit voorzorg zijn handen voor zijn gezicht.
‘Ja.’ Irritatie dringt dieper door in dat ene woord dan hij zou willen.
‘Het pistool. Niet terugkomen zonder Hellcops reserveblaffer.’
Het kost Lloyd moeite om de korte, rechte weg naar de keuken zonder problemen af te leggen. De dikke, wat gedrongen man loopt met zijn armen gestrekt voor zich uit en zwaait ze voorzichtig heen en weer. Zijn handen raken een paar keer een object; eenmaal de pronkkast, die behalve een paar ingelijste kinderfoto’s niks laat pronken, en iets verderop de leuning van de trap. Echt lopen doet hij niet, hij schuifelt. Nergens glijdt behulpzaam licht naar binnen, terwijl er een nagenoeg volle maan is, die Lloyd kort zag toen hij de deur opende voor zijn onverwachte bezoekers, weliswaar met sluierwolken ervoor, maar zelfs al was er een heldere hemel, alle ramen zijn door gordijnen of luiken geblindeerd.
Lloyd gromt zachtjes in zichzelf, nauwelijks hoorbaar, nog minder verstaanbaar. Waarom is zijn vrouw deze avond niet thuis? Zij is goed in dit soort situaties. Hij zou zijn vrouw een tekstbericht kunnen sturen. Zijn mobiel brandt bij de gedachte in zijn broekzak. Zijn vingers betasten het apparaat. Kan hij blind een bericht verzenden, vanuit zijn broekzak, zonder het apparaat eruit te halen? Zijn vrouw zou spelfouten niet erg vinden. Te gevaarlijk, besluit Lloyd, Mary zou in paniek kunnen raken en ze is al zo’n slechte chauffeur, stel je voor dat ze door zijn bericht een ongeluk krijgt met de twee kleintjes.
Wat moeten ze met het pistool? vraagt hij zich af. Hellcops gun is een filmprop, maar het ding werkt wel. Als er een losse flodder in past, dan eet ie ook een gewone kogel die met evenveel plezier en met volle kracht uitgespuugd kan worden. Zou de getatoeëerde spierbundel vlak achter hem lopen? Hij durft zijn bolle hoofd met wangen, die vaak een gezonde blos hebben maar nu verhit zijn door angst, niet om te draaien. Waarom die grap over zijn dood? Wat willen ze van hem? Kan hij beter stiekem wegvluchten? Ach, er is niets aan de hand, hij kent ze toch? Het is vast een grap, hij moet gewoon het spelletje meespelen.
In de keuken botst hij tegen de keukentafel die met een oorverdovend geschraap op de tegelvloer verschuift. Na veel tasten vindt hij de koelkast. Vergezeld door het slurpende geluid van plakkerig loslatende zuignappen trekt hij de deur open en plotseling is er licht in de keuken. Het lampje in de koelkast schijnt feller dan de zon die boven de horizon van de woestijn opduikt. Lloyd draait zich geschrokken om. Een ogenblik, korter dan een seconde, flitsen twee lichtpunten in de gang, zoals de ogen van een hond of een kat. Ze hebben geen huisdieren; Mary houdt niet van beesten. Snel sluit hij de koelkast.
‘Sorry. Sorry,’ fluistert hij.
Er volgt geen reactie.
‘De taart en het ijs staan in de koelkast, dus ik moet...’ De stilte geeft hem moed. Hij opent de deur opnieuw, ver genoeg om de taart en het ijs te kunnen pakken, duwt de deur dan weer toe, niet te hard zodat de zuignappen niet plakken en een gloed van licht kan ontsnappen. Bordjes uit de kast boven het aanrecht. Vorken. Glazen. Water. Dienblad. Niks vergeten?
Hij grijnst nerveus: het pistool! Hij wilde het wapen niet op een gemakkelijke plek verstoppen. De huishoudster zou het achter de pannen of in de oven of tussen de blikken bonen kunnen ontdekken en hij kent haar nauwelijks. Lloyd vertrouwt geen enkele indiaan, en zeker geen Hopi squaw met een gezandstraalde huid en verrotte tanden. Wie weet wat ze met een pistool zou doen, zelfs al is het een filmprop. Zijn vrouw wil de werkster niet ontslaan – vrouwen onder elkaar, onbegrijpelijk - ze verstaan elkaar niet eens. Lloyd ziet de indiaanse soms op totaal onverwachte momenten door de ramen gluren en op andere momenten ziet hij haar grijnzen als zijn vrouw met een doekje voor haar mond uit de airconditioned SUV zo snel als haar hakken het toestaan hun airconditioned huis in vlucht, maar haar stem heeft hij nog nooit gehoord. Onder het matras in de slaapkamer leek een goede verstopplaats, totdat zijn fantasie voorspelde dat zijn vrouw Mary, gevoelig als een sprookjesprinses, het pistool zou voelen tijdens hun zeldzame momenten van intimiteit. Uiteindelijk was zijn keuze gevallen op de afzuigkap boven het fornuis. Veel koken doen ze niet. Als bescherming tegen vettigheid heeft hij het pistool in plasticfolie gewikkeld dat hij er nu gejaagd vanaf trekt. Hij duwt met zijn elleboog tegen de koelkastdeur. Totale duisternis is plotseling zijn vriend. Hij laat de patroonhouder uit de Glock 9 mm glijden. Op de tast drukt hij met zijn duim de kogels uit de houder en stopt ze in zijn broekzak. De Glock krijgt een plaats tussen de taart en de bordjes op het dienblad waarmee hij terugschuifelt.
‘Oké,’ roept hij naar de onzichtbare kantoorruimte aan het einde van de gang: ‘Ik kom eraan!’ Hij blijft na kordaat doorschuifelen stilstaan met het dienblad op borsthoogte. Een zachte luchtverplaatsing en een korte klik vertellen hem dat de deur achter hem gesloten wordt. Het licht gaat aan, verpletterend, alle kleuren lopen in elkaar over, geen lijntjes scheiden de objecten van elkaar.
‘Je zweet, Lloyd. Is de pittige appeltaart zo zwaar? Je had best om hulp mogen vragen.’
‘Goeie oefening. Als ooit de electriciteit uitvalt, en we hebben geen kaarsen, dan kan ik mijn weg vinden. Ken je die mop over die blinde hoer…’
‘We willen graag weten welke opdracht je kreeg van de mannen die hier vanavond waren.’
‘Welke mannen?’ vraagt Lloyd met de overtuiging van een bange wezel. Hij geeft de grijzende man een glas water met ijs en daarna een stuk taart op een bordje.
‘Je had beter “welke opdracht” kunnen vragen. Dat had minder stom geklonken.’
De baas glimlacht kil. Lloyd gaat in zijn bureaustoel zitten en eet, gulzig, zijn appeltaart.
‘Heb je de instructies en namen al doorgefaxt?’
‘Ik ben niet gek,’ zegt Lloyd met hese stem.
‘Als ik het nog eens versjtier, ga ik voor tien jaar de bak in.’
‘Ik heb hier een nieuwe lijst.’ De ranke vingers, die nooit eelt hebben toegelaten, houden het papier omhoog zodat Lloyd het goed kan zien.
‘Ik doe alleen nog film.’ Zijn stem klinkt schor terwijl hij ziet dat de jonge man een pistool trekt. Ook een Glock 9mm net zoals het wapen op het dienblad.
‘Kijk. Broertjes.’
De twee pistolen zijn identiek bewerkt, beschilderd met vikingsymbolen en uitgebouwd met een dubbele loop. De krachtpatser pakt de reserve Glock van het dienblad en laat de patroonhouder in zijn hand vallen. Hij laadt de houder met twee kogels. De oudere man neemt een bescheiden slokje van het water. Hij spuugt een ijsklont terug in het glas.
‘Ik wil graag dat je deze nieuwe instructies en namen doorfaxt, Lloyd.’
‘Dat meen je niet. Dat kun je niet aan me vragen.’
‘Ik meen het wel, maar ik vraag het niet.’
Hij laat het papier vlak voor Lloyd op het bureau neerdwarrelen; een doodvonnis door de veroordeelde zelf te ondertekenen. Met een nadrukkelijk luide klap duwt de gespierde jongeman de patroonhouder terug in het pistool. Trillend draait Lloyd zich met de lijst naar zijn fax op het tafeltje naast het bureau. Hij typt een nummer in en schuift het papier in de machine. Na een paar seconden dreunt een grommend geluid door de kantoorruimte, hortend en stotend.
‘We willen ook graag een uitdraai van de gebelde nummers. We zijn benieuwd of de laatste twee faxnummers hetzelfde zijn,’ zegt de baas met uiterst kalme stem.
Lloyd drukt op de stopknop. Het papier spuugt zichzelf uit de machine. Met bevende vingers die hij niet helemaal meer onder controle heeft, typt hij een ander nummer in en voedt de bladzijde opnieuw aan de hongerige machine.
‘Je had zeker per ongeluk je moeder gefaxt,’ merkt de oudere man op. ‘Hoe gaat het met haar?’ Hij glimlacht, niet met zijn ogen, alleen met zijn mond.
‘Ze ligt al acht jaar tussen zes planken.’
‘Ach. Wat sneu voor je.’
De lijst is doorgefaxt. Lloyd geeft het origineel terug.
‘Je begrijpt dat we niet willen dat je na ons vertrek opnieuw een fax stuurt naar hetzelfde nummer.’
‘Zou ik nooit doen. Je kan me vertrouwen.’
‘Lloyd, zes jaar geleden heb je de hele boel belazerd. Je hebt net je vrienden die eerder vanavond langskwamen bedrogen. Waarom zou je mij dan over vijf minuten niet bedonderen?’
‘Ik zweer het, ik zou nooit sjoemelen. We zijn makkers.’
‘Een van deze twee pistolen heeft echte kogels, de andere losse flodders. Ik weet niet welke kogels in welk pistool zitten. Wat denk jij?’ De oudere man laat beide pistolen zien, de lopen naar het plafond gericht. Hij dreigt niet, maar Lloyd krimpt in elkaar.
‘Ik wil niet dood.’
‘Waarom niet?’
‘Mijn kinderen.’ Hij meent het, hij houdt van zijn kinderen.
‘Ben jij een goed voorbeeld voor je kinderen? Je hebt tenslotte in de gevangenis gezeten omdat je loog.’
‘Tegen de maffia.’
‘Liegen blijft liegen, en liegen tegen de maffia is oerstom. Weten je kinderen dat je oerstom bent?’
‘Ik wil niet dood,’ herhaalt Lloyd. Met zijn arm veegt hij langs zijn voorhoofd, het laat een natte vlek na op zijn mouw. Hij pakt de appeltaart van de man die slechts een enkele hap gegeten heeft. Lloyd eet de rest, hij duwt, propt het in zijn mond, alsof hij een race moet winnen.
‘Ik kan nog van zoveel genieten. Van taart, van film, stuifzand. Die teringzooi zit overal. Overal. De dag dat we in dit huis trokken was er een zandstorm. Onze verhuizers, allemaal Hopi indianen sisten steeds ‘Qö’angw wùuti’. Ze voelen het een uur, soms langer, van tevoren aankomen. Kan hun niks schelen, zij hebben nergens last van, ademen gewoon door zonder aarzelen. Ineens waren ze allemaal verdwenen en toen zagen wij het: een muur van wel vijftig meter hoog, het golfde over de hele woestijn en kroop naar ons toe. Het zag eruit als een tsunami. Ik vond het prachtig. Mijn vrouw dacht dat ze het voorportaal van de hel zag.’
‘Er is een woord voor, ‘haboob’. Komt uit het Arabisch.’
De baas gebruikt een vriendelijke toon. Lloyd springt erbovenop zonder na te denken wat hij zegt.
‘Arabisch? Ik ben een eenvoudige gozer, ik hou het liever op zandstorm,’ buitelt uit zijn mond.
‘Wat is er fout aan Arabisch? Onze auto’s rijden dankzij hun olie.’
‘Ik ben joods.’
‘Ik ook.’ Lloyd lacht nerveus. Eindelijk heeft hij de grap begrepen.
‘Oké. Ik voel me weer beter.’
‘Omdat je mijn appeltaart opgegeten hebt?’
‘Nee, de ene jid zal nooit de andere jid neerleggen.’
‘Jij bent geen jood meer. Je bent Born Again.’
‘Ik doe alleen mee aan die poppenkast om mijn vrouw een plezier te doen. Je hebt haar toch wel eens gezien? Dan begrijp je toch wat ik bedoel?’ Nu knijpen zijn handen niet alleen in denkbeeldige borsten maar daarna ook in volle billen.
‘Nette, brave joden schieten elkaar inderdaad niet dood. Maar wij, Lloyd, wij zijn gajes, uitschot. Jij bent een kleine zwendelaar met dikke vingers, alleen geschikt voor het graaien van andermans geld. Kijk naar je horloge, een dure Rolex, tegelijk een smakeloze prul. Kijk naar mijn uurwerk. Onbetaalbare klasse.’
Hij houdt zijn pols op en onthult een Patek Philippe.
‘Ik ben een onbetrouwbare schoft waar iedereen bang voor is omdat ik kleinere schoften mijn vuile schoenen laat poetsen.’
De man geeft zijn jonge metgezel een van de Glocks terug.
‘We moeten kiezen, of we vernielen de faxmachine, of we vernielen jou.’
Ze richten tegelijk hun Glock op Lloyd en vuren. Bloom roetsjt achteruit in zijn stoel en stoot tegen de muur, zijn hoofd slaat door het gordijn tegen het glas van het raam. Bloed spuit uit zijn hart door zijn overhemd. Vlak naast de inslag zit een schroeiplek van de losse flodder. De linkerimpact hoeft niet van de linkerschutter te komen. De kogels hebben kunnen kruisen. Kan het iemand iets schelen? Niet de twee schutters, en Lloyds mening telt niet meer.
‘Pak jij de faxmachine,’ zegt de baas en neemt weer een slokje.
‘Dan ruim ik de bordjes op.’ Hij zegt het op de toon van een zorgzame echtgenoot die zojuist met zijn vrouw thuis heeft gegeten.