Lezen /
Sneak Preview: Madame H. van Jacob Vis
Over Madame H.
Lynn Vos, de mooie molenaarsdochter uit Overijssel die een beroemde filmster werd in Engeland, keert terug naar haar geboortestreek om haar vader te helpen die door een ongeluk is uitgeschakeld. Ze wil ook het contact herstellen met commissaris Ben van Arkel met wie ze vroeger een gepassioneerde relatie heeft gehad en die ze, ondanks de glamour van haar huidige status en talloze huwelijksaanzoeken van haar aanbidders, maar niet kan vergeten.
Helga van Beuningen, een voormalige society-beauty uit IJsselmonde heeft een gevangenisstraf uitgezeten voor de dubbele moord op haar man en zijn minnares waarvoor Ben van Arkel haar in 1995 arresteerde. Nu woont ze in Frankrijk met Rob Baan, een gepensioneerd geneticus die al sinds hun jeugd verliefd op haar is, maar een rustige levensavond met zijn geliefd is hem niet gegeven. Helga wordt verteerd door wraak op de man die haar van haar vrijheid beroofde: een obsessie die haar leven en dat van haar minnaar dreigt te beheersen. Ben van Arkel weet niets van Helga’s wraakgevoelens. Hij koestert de hernieuwde relatie met Lynn die echter onder druk komt te staan als ze betrokken raken bij de jihad, de heilige oorlog, die via de Marokkaanse broers Ahmed en Hassan al-Rachid beangstigend dichtbij komt.
Madame H. verschijnt eind deze maand bij uitgeverij Ellessy.
Een fragment uit Madame H. van Jacob Vis
Twee dagen voor kerst 2014 viel mijn vader van de trap. Ik zat op mijn oude meidenkamertje te werken aan het scena-rio voor een Engels kostuumdrama waarin ik, Lynn Vos, de ‘mooie molenaarsdochter uit Balk’ de hoofdrol ga spelen. Zover is het nog lang niet. Ik worstelde net met een lastige scène die al mijn concentratie vereiste toen ik op de overloop een luide kreet hoorde, gevolgd door een bons die de molen deed schudden en de geluiden van een zwaar lichaam dat van de trap bolderde. Daarna bleef het ijzig stil. Ik bleef een paar seconden als verlamd zitten. Toen rende ik naar de trap. Onderaan lag mijn vierenzestig jaar oude vader: roerloos, ogen dicht, krijtwit gezicht, hevig bloedend uit zijn achter-hoofd. Ik rende bijna net zo snel de trap af als hij er vanaf was gevallen en knielde naast hem neer. Hij ademde en daar was dan ook alles mee gezegd. Hij had net zo goed dood kunnen zijn. ‘Pa,’ zei ik zachtjes en toen hij niet reageerde schudde ik aan zijn schouder en riep harder: ‘Pa! Word wakker!’
Geen reactie. Ik rende weer omhoog, graaide mijn tele-foontje uit mijn tas en belde dokter Haayer, onze oude huisarts die mij nog gehaald heeft en nu allang met pensioen is, maar die je in noodgevallen nog steeds kan bellen. Hij nam meteen op en toen ik in twee zinnen had uitgelegd wat er was gebeurd zei hij: ‘Ik kom eraan.’ Hij was er binnen vijf minuten. Hij zette zijn fiets tegen de molen, kwam binnen met zijn dok-tersvalies, gaf me een hand en knielde met krakende knieën naast de patiënt neer. Hij onderzocht hem met de routine van meer dan veertig jaar huisartservaring, schudde zijn hoofd en mompelde: ‘Hier wil zelfs het flesje niet helpen.’ ‘Het flesje’ was een heupflacon oude cognac die hij altijd bij zich droeg en waaruit hij in noodgevallen een borrel offreerde die vaak een wonderlijk goede uitwerking had op de getroffene. Maar deze patiënt was te ver van de wereld om hem zelfs met het wondermiddel van onze oude huisarts weer bij de levenden te halen. Toen hij het bloeden had gestelpt zei Haayer: ‘Help me eens overeind en geef me dat ding van jou aan.’ Het duurde even voor ik begreep dat hij met ‘dat ding’ mijn mobieltje bedoelde, een van die moderne fratsen waarmee hij, nog steeds in het bezit van een bakelieten draaischijftelefoon, niets te maken wilde hebben. Nu zou hij toch toe moeten geven dat het handig was zo’n ‘ding’ bij de hand te hebben. Ik toetste 112 voor hem in en daarna nam hij het heft weer in handen. Iedereen in de medische wereld van Noordwest Overijssel kent hem en ze weten dat er echt iets aan de hand is als hij belt. Ik haalde een stoel voor de oude baas en zo bleven we wachten. De ambulance was er binnen twintig minuten. In een stad zou het rijkelijk laat zijn, maar in een gehucht als Balk is het flitsend snel. Onze molen staat centraal in het dorp dat je alleen kunt bereiken over smalle kronkelende dijkjes die in de winter en in de bietentijd verraderlijk glad kunnen zijn en waarop je, zelfs als je een ambulance bestuurt waar-voor iedereen aan de kant moet, een ingewikkelde manoeuvre moet uitvoeren om tegenliggers te passeren.
Pa bleef geheel onkundig van de commotie die hij had veroorzaakt. Dokter Haayer en ik hadden een matras gemaakt van een stapel lege meelzakken en het zware lichaam van mijn vader er heel voorzichtig op geschoven. Pa kreunde toen we dat deden, maar hij bleef buiten bewustzijn. Een kwartier later kwamen twee verplegers binnen met een verrijdbare brancard. De oudste keek onze huisarts aan en vroeg: ‘Wat is de diagnose, dokter?’
‘Hij heeft alles gebroken wat iemand maar breken kan die van zo’n steile molentrap dondert,’ zei Haayer. De verple-ger keek naar de vijf meter hoge, steile trap. Inderdaad, een levensgevaarlijk ding. Het is een godswonder dat niemand er eerder vanaf gevallen is. Toen we klein waren gleden mijn broertje en ik stiekem van de leuning en we lieten knikkers van de trap rollen waarover pa en de knecht (die we toen nog hadden) bijna hun nek gebroken hadden. De verpleger keek zijn collega aan en schudde zijn hoofd. ‘Is hij daar vanaf gevallen?’ vroeg hij met duidelijk ongeloof in zijn stem. ‘En hij leeft nog?’
‘Zo’n beetje,’ zei Haayer kortaf. ‘Schiet op. Als we blijven kletsen gaat hij alsnog dood.’
De verplegers grijnsden. Die grijns stelde me nog meer gerust dan de diagnose van dokter Haayer. ‘Lynn, jij gaat mee naar het ziekenhuis,’ zei Haayer. ‘Ik kom later.’
‘Later’ was op kerstavond. Annie Hulst, pa’s nieuwe vrouw die inmiddels zijn naam draagt en die ik in gedach-ten nog steeds Annie Hulst blijf noemen, mijn broer Robin en ikzelf hadden om beurten bij de patiënt gewaakt. Zoals dokter Haayer al had gezien had pa gecompliceerde botbreu-ken opgelopen en inwendige bloedingen in zijn schedel die er eerst ernstig uitzagen, maar later goddank bleken mee te vallen. Hij was na een paar uur in het ziekenhuis weer bij kennis gekomen en na twee etmalen waarin hij, omringd door apparaten die hem in leven hielden, roerloos in het hoge bed had gelegen, mocht hij van de infusen af.
‘Hoe gaat het, Peter?’ vroeg dokter Haayer terwijl hij een stoel aan de andere kant van het bed bijschoof. ‘En met jou, Lynn?’
‘Met mij gaat het prima,’ zei ik. ‘En met pa ook. Hij krijgt alweer praatjes voor tien.’
Dokter Haayer glimlachte. ‘Dan heeft hij een borrel ver-diend.’ Pa staat erom bekend dat hij geen drie woorden zal gebruiken als hij het met twee af kan, maar voor een borrel kun je hem wakker maken. De dokter haalde het flesje uit zijn zak, haalde drie zilveren bekertjes uit een andere zak, zette ze naast elkaar op de buik van de patiënt en schonk ze tot de rand vol.
‘Mag hij dat wel hebben?’ vroeg ik bezorgd.
‘Klets niet,’ gromde pa. Hij pakte het bekertje dat Haayer hem gaf en rook eraan met een verzaligd gezicht. Een kin-derhand is gauw gevuld en dat geldt ook voor de reusachtige klauw van mijn vader als je er een borrel in stopt. Dokter Haayer gaf mij het tweede bekertje, hief het derde op, keek ons met twinkelende ogen aan en zei: ‘Vrolijk kerstfeest.’
Wat doe ik hier toch, had ik me in de dagen daarvoor vaak afgevraagd. Die vraag is door de val van mijn vader in één klap beantwoord: ik moet een molen runnen. Dat is wel het laatste dat ik had voorzien, maar pa is uitgeschakeld en er zijn drie goede redenen waarom ik voor hem moet waarnemen: ik ben zijn dochter, ik heb een molenaarsdiploma en er is geen geld voor een professionele vervanger. Dat laatste is niet helemaal waar. Ik verdien genoeg om iemand in te huren die de molen kan draaien. En als hij een poosje niet zou draaien is er ook niet zoveel aan de hand, maar die molen is pa’s leven en als hij terugkomt en ziet dat zijn troetelkind in verval is geraakt dan komt hij er niet meer bovenop. Ik heb er een avond met Annie en Robin over gepraat en we werden het erover eens dat wij als familie de zaak aan de gang moesten houden. Voor dat ‘wij’ kun je gerust ‘mij’ lezen, want het molenaarswerk komt nu op mij neer. Ik vlei me nog met de gedachte dat het veldwerk is voor mijn scenario dat immers gaat over een jonge vrouw in het begin van de vorige eeuw die in dezelfde situatie belandt: haar pa, de molenaar, wordt ernstig ziek en de molen moet blijven draaien anders vallen de gezinsinkomsten weg. Zo dramatisch is het bij ons niet. Robin en ik verdienen samen genoeg om de twee oudjes hun verdere leven te onderhouden. We zijn er allebei ook toe bereid, maar ze willen het zelf niet. Pa ligt zich in dat ziekenhuisbed te verbijten en Annie, loyale echtgenote, zal doen wat mogelijk is om de zaak overeind te houden. Zij beheert de winkel. Daarmee brengt ze de helft van het gezinsinkomen binnen, zodat Robin en ik alleen voor de andere helft hoeven te zorgen. Pa vond een arbeidson-geschiktheidsverzekering te duur. Nu zou het een uitkomst zijn geweest. Ik sta voor dag en dauw op en zet de molen in beweging. Het is zwaar werk. Eigenlijk veel te zwaar voor een vrouw, dus heb ik Annies potige zonen gevraagd om me met het zware werk te helpen. Daardoor heb ik zelfs tijd af en toe aan mijn scenario te werken en zo mijn regisseur Peter James tevreden te stellen. Lieve God, wat moet ik toch veel doen om kerels te pleasen! Pa met die molen, Peter met dat scenario, Robin door hem niet uit zijn eigen autohandel te halen. Het leidt me af van de onderliggende reden waarom ik uit het veilige Engeland weer naar huis ben gegaan. Die reden heet Ben van Arkel, mijn ex-vriend met wie ik jaren geleden een gepassioneerde relatie heb gehad die als een nachtkaars uitging en die ik desondanks niet kan vergeten. Hij ook niet, heb ik gehoord. Hij weet niet dat ik hier ben. Ik was van plan hem tussen Kerst en Nieuwjaar op te zoeken. Dat werd nu doorkruist. Ach, misschien is het ook geen goed idee een oude liefde op te rakelen. Misschien moet ik hem gewoon vergeten en me richten op mijn bewonderaars in de Angelsaksische landen waar de ongelofelijk succesvolle tv-serie liep die Peter heeft gemaakt en waarin ik de hoofdrol speelde. Ik had een rijk societyhuwelijk kunnen sluiten, maar ik wilde niet: ik wilde Ben. ‘Sukkel, waarom heb je hem dan niet opgezocht of gebeld,’ zei Jannie, mijn hartsvriendin in IJsselmonde aan wie ik in de week voor kerst had opgebiecht wat ik hier zocht. Zij is zelf smoorverliefd geweest op Ben, wat onze vriendschap bijna kapot heeft gemaakt. Mag hij nooit weten. Fucking embarrassing!
Waarom is de liefde zo ingewikkeld? Ik heb alles wat een vrouw zich kan wensen: schoonheid, esprit en talenten waar-op menigeen jaloers is. Toch lukt het me niet om de juiste man aan me te binden die in staat is alles uit me te halen en me gelukkig te maken. Als ik mezelf zo hoor jammeren, kan ik me wel voor mijn kop slaan: doe er dan iets aan! Rustig maar, dat doe ik heus wel. Ik ben niet voor niets beroemd geworden, zij het natuurlijk niet geheel op eigen kracht. Zonder Peter en Julia, zijn vrouw en tevens mijn nicht en alle anderen in de filmploeg had ik nooit bereikt wat ik nu heb bereikt. Ik sta er nog steeds verbaasd van. Ooit begon ik als lerares teke-nen op de kunstacademie in IJsselmonde en verdiende een paar centjes bij met koeien tekenen voor boeren. Nu ben ik de riant betaalde ster van een tv-serie die mensen in veertien landen van de straat houdt. Peter en Julia zorgen ervoor dat ik niet naast mijn schoenen ga lopen. Dat was ik toch al niet van plan, want een van de goede dingen van een jeugd in een dorp, waarin iedereen iedereen kent, is het aloude gezegde dat er van kindsbeen af ingeramd wordt: doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg.
Ben kwam op een hoogst ongelukkig moment. Ik was bezig boekweitmeel op te zakken en zat van onder tot boven onder het meel: de slechtst denkbare outfit om het weerzien te vieren. Hij keek me verbaasd aan, alsof hij nauwelijks kon geloven dat die door meel bestoven heks in een ander leven de mooiste vrouw van Engeland was. ‘Hallo Lynn. Long time no see.’
‘Dat kun je wel zeggen,’ zei ik onvriendelijk. ‘Waar bleef je verdomme?’
‘Ik..’ begon hij.
‘Laat maar,’ zei ik op dezelfde norse toon. ‘Kom je voor mij, of voor iets anders?’
‘Voor je pa, eigenlijk. Ik hoorde dat hij een doodsmak gemaakt heeft en kwam hem eens opzoeken. Zonder te weten dat jij hier bent.’ Hij grijnsde, niet in het minst onder de indruk van mijn agressieve toon. ‘Want dan was ik natuurlijk voor jou gekomen.’
Ik wees met mijn duim over mijn schouder. ‘Pa is binnen. Je weet de weg nog, hoop ik.’
‘Natuurlijk,’ zei hij kalm. ‘Kom jij ook?’
‘Straks, als ik hier klaar ben.’
Ik keek hem na. Ik mag er dan niet op mijn fraaist uitgezien hebben, ook bij hem is de tijd niet ongemerkt voorbij gegaan. Zijn zwarte krulhaar was nog vol, geen inham te zien, maar voor minstens de helft grijs en bij zijn mond en ogen zaten diepe rimpels die er een paar jaar geleden nog niet waren. Maar zijn ogen hadden niets van hun dwingen-de kracht verloren en zijn stem was nog precies zoals ik me herinnerde: alsof een bronzen klok had leren praten. Ach, bullshit, Vos! Je was verliefd en als je niet oppast, word je het weer. Wat een lef om mij zo uit mijn evenwicht te brengen! Ik schoof de volle meelzak met een geroutineerde voetbeweging bij de andere zakken, klopte me af en ging naar mijn kamer. Toen ik nog thuis woonde had pa een badkamertje naast mijn meidenkamer gemaakt, met een stortdouche, waar ik na het werk wel een halfuur onder stond. Nu beperkte ik het tot vijf minuten. Daarna maakte ik me op alsof ik op de set een scène met close-ups moest draaien. Ik trok de negentiende-eeuwse jurk aan die ik in de laatste aflevering van His mistress’ slave had gedragen en die inmiddels door talloze Engelse meisjes was gekopieerd. Ondanks de wijde, lange rok komt mijn figuur voortreffelijk uit in die jurk. Ik bekeek mezelf in de lange spiegel met de kritische blik van een andere actrice en grijnsde naar mezelf: je kunt er mee door, Vos.
Ik hoorde ze praten in de woonkamer. Hun stemmen lijken op elkaar. Ze lijken überhaupt op elkaar. Allebei beren van kerels met de oerkracht van een Neanderthaler. Toen Ben en ik nog samen waren heb ik eens gezien hoe ze met zijn tweeën een molensteen omkeerden. Ze zetten hem eerst op zijn kant en toen dat gelukt was lieten ze hem op zijn andere zijkant zakken. Zo’n steen weegt anderhalve ton. Elke molenaar keert hem om met behulp van takels en elektrische hefkracht, maar pa en Ben deden het met een ‘dompie’ zoals pa het noemde: waarschijnlijk dezelfde manier waarop de hunebedbouwers hun stenen verplaatsten. Toen de klus geklaard was gaven ze elkaar een high-five en grijnsden op de manier waarop diezelfde bouwers uit de oertijd elkaar waarschijnlijk ook aangekeken hadden als de stenen op elkaar lagen.
Ze hadden allebei een cognacglas in hun hand en het gesprek was zo geanimeerd dat ze niet hoorden dat ik de deur opende. Maar toen ik mijn entree maakte, werd het even bladstil. Ben rees op, zette zijn glas neer en staarde me met onverhulde bewondering aan. ‘Jezus, Lynn..’
Ik maakte een pirouette waarbij de rok uitwaaierde als die van Marilyn Monroe boven het luchtrooster. ‘Hoe vind je me?’
‘Ademstokkend.’ Hij liep naar me toe, pakte mijn schou-ders en kuste me op beide wangen. ‘En ik heb je nog niet eens behoorlijk begroet.’
Ik gaf hem een kuis kusje terug. Pa grinnikte. Ik keek hem kwaad aan waardoor hij nog harder begon te grinniken en zei: ‘Je weet dat je je moet matigen met alcohol.’
‘Ja moe.’ Hij noemt me ‘moe’ als ik dingen tegen hem zeg die hij liever niet hoort. Hij dronk zijn glas leeg, stak het uit naar Ben en vroeg: ‘Heb je nog meer van dat spul?’
‘Pa!’
‘Wat nou ‘pa’,’ zei hij met nauw bedwongen irritatie. ‘Heb ik eindelijk iemand die weet wat een mens toekomt, begin jij weer te zeuren.’
‘Ik zeur niet,’ zei ik nors. ‘Het is jouw lijf en als jij je te barsten wilt zuipen ga je je gang maar. Als je maar weet dat ik je niet weer opraap als je van de trap lazert met een zatte kop.’
‘Geen ruzie, mensen, alsjeblieft,’ zei Ben. Hij haalde nog een glas uit de kast. ‘Hier, neem jij er ook een en laten we het weerzien vieren.’
Ik ging naast pa op de rand van zijn bed zitten en pakte het glas aan. Het rook lekker. Ik spiekte op de fles. Courvoisier. VSOP. Geen wonder dat het lekker was. Pa legde zijn vrije hand op mijn heup en zei: ‘Je ziet er betoverend uit, dochter.’
‘Vind je?’ Een complimentje van mijn pa is net zo zeld-zaam als een streeploze zebra, dus tikte ik mijn glas tegen dat van hem en zei: ‘Dat je hier weer gauw aan het roer mag staan.’
‘Ja..’
Dat berustende toontje was nieuw. Ik keek hem onderzoe-kend aan en vroeg: ‘Geloof je er wel in?’
‘Kweenie. We hadden het er net over hoe we toen die steen omgedraaid hebben, weet je nog wel, vijf jaar geleden? Daar zou ik nou niet aan moeten denken..’
‘Nu doe je het op de manier zoals iedereen het doet. Het was ook belachelijk wat jullie deden. Jullie hadden allebei je rug wel kunnen breken.’
‘Ik heb nu genoeg andere botten gebroken,’ zei pa op die ongewoon sombere toon. ‘En als ik jou zo bezig zie dan snap ik wel dat het niet te lang moet duren.’
‘Het gaat anders best, hoor,’ zei ik.
‘Ja,’ zei hij warm. ‘Het gaat zelfs beter dan ik had durven hopen en ik ben je er verdomd dankbaar voor. Maar het is geen vrouwenwerk.’
‘Wat is dat dan wel?’
Hij streek over de zoom van mijn jurk. ‘Dit. Mooi zijn. In de film spelen. Verhaaltjes schrijven. En kerels het hoofd op hol jagen.’
Ik keek hem hoofdschuddend aan. ‘Jij hebt toch wel een bijzonder beperkte kijk op de andere helft van de mensheid. Acteren is een vak. Scenario’s schrijven idem. Voor mannen en vrouwen. Het is net zo’n ambacht als molenaar zijn. En ook dat is voor beide geslachten.’
‘Je hebt gelijk, kind. Ik moet niet zeuren. Zo gauw mijn poot heel is en ik er op kan staan dan neem ik de zaak weer over.’ Hij hief zijn hand op toen ik iets wilde zeggen en ver-volgde: ‘Dat duurt nog drie weken en ik heb besloten dat er in die tijd iemand bij komt die jou kan helpen en zo zelfstandig is dat hij het over kan nemen. En als ik er weer sta kan ie gewoon blijven.’
‘Waar wil je dat van betalen, pa?’
‘Van mijn spaarcenten.’
‘Lieve man, volgend jaar ga je met pensioen. Dan heb je dat spaargeld hard nodig om je AOW aan te vullen. Of wil je nog doorgaan met de molen? Nee toch, hoop ik.’
‘Weet ik nog niet. Ik denk erover na. Ik heb nu toch tijd zat. Misschien verkoop ik het hele spul. Brengt genoeg op om ons een behoorlijke oude dag te bezorgen.’
‘Wat vindt Annie daarvan?’
‘Weet ik niet. We hebben het er nog niet over gehad.’ Ik keek hem verbaasd aan. ‘Komt dit zomaar in je op?’ ‘Mijn schuld,’ zei Ben die tot dan toe niets gezegd had.
‘We hadden het over de toekomst en wat we zouden gaan doen als we met pensioen zijn. Voor Peter is dat al volgend jaar.’
‘En voor jou?’ vroeg ik.
‘Formeel over tien jaar, dan ben ik 67. Mijn baas zei laatst dat ik over vijf jaar al weg mag, als hij het ministerie zover kan krijgen.’
‘Wat ga je dan doen?’ vroegen pa en ik tegelijk.
Ben lachte. De vrolijke, diepe lach die ik maar niet kon vergeten en die nu weer hetzelfde gevoel teweegbracht dat hij vroeger ook bewerkstelligde. We konden daverende ruzies hebben, maar zodra hij lachte, echt lachte, smolt ik en wilde ik het weer goed maken. ‘Dat vertel ik jullie wel als ik het zelf weet. Misschien ga ik reizen. En misschien koop ik een afgelegen huisje met een brede vensterbank en een open haard en ga ik hele dagen zitten lezen. Beetje muziek maken en ernaar luisteren. En jou het hof maken.’
‘Dan pas!’
Weer die lach. ‘Ik doe het nu al, meid, maar je hebt het nog niet door.’
Ik stond op, pakte zijn hand en trok hem overeind. ‘Laat zien hoe je dat doet.’ Ik grijnsde naar pa. ‘Ik neem je bezoek even mee. Straks krijg je hem weer onbeschadigd terug.’
Pa grijnsde terug. ‘Neem hem gerust mee. Als je die fles maar laat staan.’
We kletsten de hele middag en toen we eindelijk uitge-sproken waren en ik wist wat hij in de afgelopen jaren had gedaan en aan welke gevaren hij had blootgestaan keek ik hem hoofdschuddend aan en zei: ‘Je bent nou toch langzamerhand te oud voor dat soort dingen, Ben. Je bent commissaris, net zo’n figuur als Van der Poel, je baas. Die jaagt toch ook niet meer op de maffia? Daar heb je toch je mannetjes voor? En je vrouwtjes?’
‘Niet als ze die vermoorden,’ zei hij kortaf. ‘Gewoonlijk doe ik geen veldwerk meer, maar als ze een van mijn mensen doden dan moet ik optreden.’
‘Begrijp ik wel.. Maar ik vind het eng.. Jouw werk is echt gevaarlijk, besef je dat wel?’
‘Maar al te goed. En daarom doe ik het ook niet tot mijn 67e.’
‘Als je maar zo wijs bent.’ Ik aarzelde. ‘En hoe zit het dan met die Mariska Peters? Dat is toch een maffiafiguur?’
Zijn gezicht betrok. ‘Ze is arts en ze heeft een bijzondere connectie met een van de leidende figuren in de Oekraïense onderwereld. Als arts en vertrouwenspersoon. Aan haar heb ik mijn leven te danken. Als zij er niet was geweest dan had ik hier niet gezeten.’
‘Dat zei je al.’ Weer aarzelde ik. Toen keek ik hem aan en vroeg: ‘Heb je iets met haar?’
‘Gehad.’
‘Nu niet meer?’
‘Nee. Ze zit nu trouwens in Canada. Het werd te gevaarlijk in Oekraïne.’
‘Hebben jullie nog wel contact?’
‘We mailen.’
‘Het gaat me niet aan, natuurlijk, ten slotte hebben we elkaar jaren niet gezien, maar als we de banden weer aan-halen, wil ik wel graag weten wat jouw plannen zijn. Als er iemand elders op de wereld op jou zit te wachten dan kunnen we beter meteen stoppen.’
‘We zullen altijd vrienden blijven, maar we hebben geen relatie en zij, noch ik hebben de intentie daartoe.’ Hij keek me van opzij aan. ‘En hoe zit het met jou?’
‘Wat bedoel je? Met mij en de mannen?’ Ik lachte, een tikje wrang. ‘Ik word overstelpt met huwelijksaanzoeken en niet van de eersten de besten. Als ik in Londen ben is het soms niet leuk meer, al die belangstelling die ik krijg. Maar de ware Jacob heb ik nog niet ontmoet.’
‘Wel relaties gehad?’
‘Ja.’
‘Nu ook?’
‘Nee, nu niet.’
‘Wat dacht je toen ik vanmiddag opeens voor je neus stond?’
‘Ik dacht: waarom komt die klojo nu pas?’
‘Je zult het niet geloven, maar ik durfde niet eerder. Ik was bang dat je me honend de deur zou wijzen.’
‘Jij bang?’ Ik keek hem oprecht verbaasd aan. ‘Jij bent voor niemand bang heb ik altijd gedacht. Dat is een van je aantrekkelijkheden.’
‘Bang is ook niet het goede woord. Onzeker, dat is beter.’
‘Commissaris Ben van Arkel beducht voor een filmster op jaren. Het is om te gillen..’
‘Lynn, we zijn in de jaren dat we elkaar niet meer gezien hebben ver uit elkaar gegroeid. Jij bent een beroemde ster geworden, een societyfiguur in Engeland en ik ben dezelf-de gebleven: een politieman op leeftijd. Dodelijk saai voor iemand die zo’n turbulent leven leidt als jij. Ik heb geen gla-mour en in feite niets anders dan een burgerlijk verlangen naar rust. Past dat nog in jouw leven? Geef daar eens een eerlijk antwoord op.’
‘Nee, het past voor geen meter.’
‘Nou dan. Waar beginnen we aan?’
‘Die glamour van mij is buitenkant, Ben. Het hoort bij mijn vak, zoals soberheid bij het jouwe hoort. Jij ziet me in mijn filmgedaante en ik wilde dat je me zo zou zien. Ik ben ijdel, zoals iedereen in dit vak. Maar ik hecht aan jouw mening. Ik weet ook dat jij me met meel bestoven net zo lief vindt als nu. Dat is het verschil met al die andere kerels die om me heen zwermen. Als die me daar bij die opzakmachi-ne hadden gezien dan waren ze gillend weg gerend. Het is allemaal uiterlijk en dat is best leuk voor een tijdje, maar het gaat je ook de keel uithangen. In die paar weken dat ik hier de molen heb gedraaid en ja, toegegeven, ook op jou heb gewacht, voelde ik me prima. Ik merk tot mijn vreugde dat ik moeiteloos terug kan schakelen naar dit leven en vandaar met een glimlach naar al die glamour kijk die jou zo beducht maakt. Nou ja, ik kan het niet duidelijker zeggen. En weet je, bij alles wat ik daar meegemaakt heb en bij alle geestige, intelligente, talentvolle mannen die mij wel in deze outfit zien zitten weet ik dat er één man is die daar dwars door heen kijkt en ziet wat er in me huist. Jij. Wat hebt u daarop te zeggen, commissaris van Arkel?’
Hij glimlachte. ‘Ik ook van jou.’