Lezen /
Sneak Preview: Vector van Simon de Waal
Over Vector:
Een demente oude man krijgt in een tehuis in Rusland regelmatig bezoek van zijn zoon. Zijn vader reageert bijna nergens meer op. De zoon krijgt in de gaten dat hij niet de enige is die zijn vader bezoekt, ook een andere man verschijnt regelmatig en die krijgt wel reacties van de oude man, met name als het woord Vector valt. De zoon gaat op onderzoek uit, er is hier iets gebeurd wat hij niet weet en wat zijn vader is vergeten. Zijn zoektocht brengt hem weer terug naar Nederland waar de zoon is opgegroeid, het blijkt te gaan om ampullen met het levensgevaarlijke Marburg virus. Als die in verkeerde handen vallen, dan zijn de gevolgen niet te voorzien. Zijn vader heeft, na plotselinge sluiting van het instituut waarbij hij werkte, de ampullen proberen te verbergen, maar nu is de jacht op de kostbare inhoud heropend.Vector is het geschenkboek van de Spannende Boeken Weken 2016.
Een fragment uit Vector van Simon de Waal
Novosibirsk Oblast, Siberië, USSR, 1988
De bossen rond Novosibirsk waren akelig donker, de lucht ijskoud, de wegen spekglad. Kameraad Ustinov legde met het klamme zweet in zijn handen de laatste kilometers naar het onheilspellende Vector Instituut af. Onhoudbaar gleed zijn Lada van links naar rechts, dwars de weg over als hij niet uitkeek.
Goddank komt hier bijna nooit iemand, en al zeker niet ’s nachts.
Hij rukte nerveus aan het stuur. Dikke bomen scheerden plots akelig dicht langs zijn raampje, de wielen verloren hun grip en de wagen kwam uiteindelijk langzaam glijdend achterstevoren in de berm tot stilstand. Hij haalde diep adem, twee keer.
Het heeft echt geen enkele zin je nu dood te rijden, te laat ben je toch al. Wat een waanzin dat Moskou ons nu ook ’s nachts laat werken, in een van de meest afgelegen en koudste gebieden van de wereld.
Hij draaide de weg weer op, de motor loeiend. Met zijn linkervoet hield hij het pedaal diep ingetrapt en zo reed hij met slippende koppeling stapvoets verder.
De warme rondingen en de uitgestrekte armen van zijn vrouw in hun bed waren veel te verleidelijk geweest, maar als hij hard en lang doorwerkte zou hopelijk niemand er een probleem van maken dat hij alweer te laat was. Opgelucht zag hij de contouren van het immense complex tussen de bomen opdoemen. Hij liet de wagen uitglijden tot aan de poort, waar een in uniform geklede man opdook, die Ustinov bars om zijn papieren vroeg. Zuchtend overhandigde Ustinov hem zijn legitimatiebewijs. Hij werkte hier al zes jaar en zag deze man nagenoeg elke dag. De zaklantaarn van de bewaker bewoog zich heen en weer tussen het geplastificeerde document en zijn gezicht.
‘Gezien?’ vroeg Ustinov.
‘Nog even...’ zei de bewaker.
‘Je bent te laat, is het niet? Alweer.’
‘Sodemieter op, Gregor...’
Ustinov probeerde zijn kaart terug te pakken, maar Gregor was sneller.
‘Rustig aan. Het is koud. Het is nacht. Zo heb ik tenminste nog wat te doen. Je mag trouwens wel eens een nieuwe pasfoto laten maken. Ik herken je bijna niet meer. Je bent oud geworden,’ glimlachte hij.
‘Schiet nou op...’
De glimlach verdween van Gregors gezicht.
‘Nou weten jullie wetenschappers ook eens hoe het is om hier ’s nachts te moeten werken,’ zei hij.
Ustinov knikte vriendelijk.
‘Daar ben ik al achter. Het is inderdaad niet leuk,’ gaf hij toe, in de hoop deze kameraadambtenaar gunstig te stemmen. Gregor keek hem even twijfelend aan. Meende Ustinov nu wat hij zei, of nam hij hem in de maling?
‘Da,’ zei hij uiteindelijk. Het klonk niet eens onvriendelijk. Alsof hij daarmee een geheim signaal had gegeven, schoof de enorme metalen poort achter hem open. Ustinov reed het enorme terrein over tot hij uiteindelijk bij een gebouw kwam dat onheilspellender leek dan alle andere eromheen. Het werd door hem en zijn collega’s omschreven als een duikboot in een kluis. Zwaailichten naast de deuren en waarschuwende borden hielden de eventuele argeloze bezoeker op afstand. Ustinov liep naar binnen, gooide zijn tas in een hoek en kleedde zich om.
‘Klotebeest...’ mompelde hij uren later, vechtend tegen de slaap en worstelend met een weerbarstig proefdier. De cavia schoot piepend naar een uithoek van de kooi, in een wanhopige poging aan zijn noodlot te ontkomen. Ustinov zuchtte machteloos en keek naar de klok. Nog zoveel te doen, en zo weinig tijd. Hij trok de enorme handschoen van zijn indrukwekkend grote beschermende pak, dat veel weg had van een astronautenpak, uit en greep de cavia zijn nekvel.
Waarom had Ustinov de grote handschoen uitgedaan? Die vraag stelde hij zichzelf later wel duizend keer. Dacht hij dat de dunne rubber handschoen daaronder wel genoeg bescherming bood? Dacht hij misschien dat het gevoel van zijn hand de cavia wat rustiger, en dus handelbaarder, zou maken? Of wilde hij gewoon sneller werken vanwege de druk die Moskou op het onderzoek legde? Hij wist het zelf niet.
Het beest bleef even rustig zitten onder de hand met de rubber handschoen zodat Ustinov met zijn rechterhand de injectienaald dichterbij kon brengen. Net op het moment dat de punt van de naald het vel raakte, maakte het beest een wanhopige sprong. In plaats van meteen los te laten, trachtte Ustinov in een reflex de cavia op zijn plek te houden.
Hij bleef een halve seconde bewegingloos staan, terwijl het koude zweet hem aan alle kanten uitbrak.
Hij voelde het nog niet, maar zag de lange injectienaald, die dwars door het vel van de cavia en zijn rubberhandschoen was gegaan, een halve centimeter diep in zijn hand steken. Vol ongeloof keek hij naar zijn duim op de injectiespuit, die tot halverwege was ingedrukt. Hij had zichzelf zojuist geïnjecteerd met het dodelijkste virus ter wereld. Hij voelde de adrenaline door zijn lichaam pompen. Zijn hart ging als een razende tekeer. Elke slag joeg het dodelijke virus verder zijn lichaam in.
Misschien valt het mee... misschien... misschien... er zijn ook cavia’s die het overleefd hebben.
Zijn hand ontplofte zowat. Hij keek om zich heen. Er brandde flauw licht achter het raam van zijn onderzoeksruimte.
Mijn God... ik ga dood. En niet gewoon...nee, op de gruwelijkste manier die je kunt bedenken.
Hij voelde een kleine beweging onder zijn hand. De cavia keek op, leek Ustinov recht in zijn ziel te kijken. Wij beide zijn ter dood veroordeeld.
Ustinov haalde diep adem en trok de naald terug, hopend op een wonder. Mogelijk was de naald afgebogen, vlak voor zijn huid. Had God hem gespaard. Misschien was de naald afgebroken in de cavia. Alles, alles... als hij maar niet in zijn hand zat. De wanhoop overheerste alles. Maar met iedere millimeter die hij terugtrok wist hij dat het hopeloos was.
Hij voelde het nu ook. Kloppende aders in zijn hand. Zijn lichaam was al aan het vechten tegen de meedogenloze indringer.
‘Ja?’ klonk de stem slaperig.
‘Met Ustinov.’
‘Ustinov?’
‘Ik ben in bsl4*. Er is een ongeluk gebeurd.’
‘Wat voor ongeluk?’
Ustinov kon het hoofd van Lev Sandakchiev, de directeur van Vector, het instituut waar de Russische biologische wapens werden getest en geproduceerd, in gedachten voor zich zien. Hoe hij nu rechtop in bed zat. Alert. Doodsbang waarschijnlijk, al zou hij dat nooit laten merken. De stem vertoonde dan ook geen enkel spoor van slaperigheid meer, integendeel. Een ongeluk in een bsl4 lab is ernstig. Dodelijk ernstig.
‘Wat voor ongeluk?’ herhaalde Sandakchiev.
‘Ik heb mezelf per ongeluk geïnjecteerd met het marburgvirus.’
Sandakchiev deed zijn ogen dicht en zweeg even. Een fractie van een seconde dacht hij aan de mogelijkheid dat iemand een morbide grap met hem uithaalde, de stem van Ustinov klonk verdacht kalm. Maar hier in Siberië maakte men geen grappen.
‘Waar ben je?’
‘Nnnog in bsl-4.’ Ustinovs stem trilde nu hoorbaar. Dit was geen grap.
‘Je kent de procedure.’
‘Ja, kameraad Sandakchiev.’
‘Ik zal Moskou inlichten. We zullen alles voor je doen wat we kunnen, Ustinov.’
Hij hing op.
Binnen enkele seconden gingen de tllampen in het laboratorium uit en overal rode waarschuwingslampen aan. Ustinov stapte de desinfecterende douche in, eerst met zijn pak nog aan, vervolgens naakt. Hij zag een minuscuul bloeddruppeltje op zijn hand en aan de binnenkant van de rubber handschoen zitten. Het virus zat in zijn lichaam, daar was geen enkele twijfel meer over mogelijk. Ustinov zag de eerste ongeruste gezichten voor het raam verschijnen, aan de buitenzijde van de douche. Doktoren en verpleegsters, allemaal gehuld in de beschermende pakken die hij zo goed kende, maar nooit had willen zien op het moment dat hij een bsl 4 verliet.
Ustinov werd naar een bio-containmentziekenhuiszaal gebracht, waar hij onder het strengste toezicht geplaatst werd. Doktoren en verplegers kwamen alleen in beschermende kleding bij hem. Niemand die hem met blote handen aanraakte. Ze waren meelevend, liefdevol zelfs soms, maar zich altijd bewust van het verschrikkelijke risico dat deze man vormde. Het marburgvirus was uiterst dodelijk, maar stelde wetenschappers nog altijd voor een raadsel. Het was volslagen onvoorspelbaar wat er precies met Ustinov ging gebeuren. Hij hield goede moed, was zelfs af en toe vrolijk en maakte grapjes in zijn bed. Hij was bij vlagen optimistisch over zijn kansen.
‘Misschien ben ik door een wonder toch niet besmet,’ zei hij dan.
Tot de ochtend van de derde dag. Hij klaagde over misselijkheid en hoofdpijn, en toen hij iets wilde aanpakken zag hij vreemde blauwe plekken op zijn onderarm.
‘Het is begonnen,’ zei hij.
De vrouwelijke arts deed onwillekeurig een stapje achteruit en zag dat Ustinovs ogen rood waren.
‘Zorg dat ik een schrift krijg, en een pen,’ verzocht hij dringend.
‘Ik ga een dagboek bijhouden.’
‘Een dagboek van uw dood?’ vroeg ze.
‘Een dagboek van mijn ziekte. Zolang ik kan. Wat ik voel, wat ik meemaak. Ik ben tenslotte nog steeds wetenschapper,’ zei Ustinov.
‘Uw dood lijkt me onafwendbaar, nauwelijks wetenschappelijk. Laat het los. Laat het ons...’ ze zocht het goede woord, ‘... dragelijk voor u maken.’
Ustinov schudde zijn hoofd.
‘Ik doe het op mijn manier. Ik wil mijn vrouw en kinderen niet meer zien.’
De arts wist dat protesteren zinloos was, bovendien wilde ze zijn laatste wensen zoveel mogelijk inwilligen. Ze wist dat Ustinov zijn vrouw en kinderen dolgraag wilde zien, maar ook wist ze dat het risico nu met het uur, misschien zelfs met de minuut, groter en on aanvaardbaarder werd. Ustinovs vrouw was tweemaal op bezoek geweest. Ze had urenlang met haar centimeters dikke handschoen door zijn haar gewoeld. Dat was hun laatste fysieke contact geweest. In de dagen daarna was Ustinov regelmatig buiten bewustzijn. Hij was te uitgeput om te bewegen, terwijl het virus zich woest door zijn lichaam verspreidde en vermenigvuldigde. Heel af en toe kwam hij bij, op sommige momenten leek hij zich zelfs iets beter te voelen.
Op de vijftiende dag verdween zijn koorts en zag het er even naar uit dat hij aan het herstellen was. Ustinov begon zelfs grapjes te maken en naar zijn familie te vragen, maar de dag daarop waren de blauwe plekken zwart, en zijn huid zo dun en bleek als perkament geworden. Niet veel later bloedde Ustinov tot ontzetting van de artsen uit zijn ogen, mond en neus. Het virus had de samenstelling van zijn bloed veranderd, de organen in zijn lijf losten letterlijk op. Die avond stierf Ustinov, alleen in zijn bed, terwijl hij bloed uit zijn huid zweette. Op de grond rond zijn bed zijn laatste onleesbare aantekeningen, zijn vingerafdrukken in vegen ongestold bloed op de volgekrabbelde vellen papier.
Sandakchiev had tot dan toe iedere dag een gecodeerd verslag naar Moskou gestuurd. Die avond stond er slechts één regel op het papier: ‘De patiënt is gestorven. Verzoek toestemming voor autopsie.’
De toestemming volgde meteen. Artsen in quarantainepakken verrichtten de sectie op het lichaam van Ustinov. Zijn lever, nieren en hart waren verdwenen, aangevreten en opgelost. Tot hun ontzetting bleek het verschrikkelijke marburgvirus in zijn lichaam twee keer zo sterk te zijn geworden. Zijn bloed en delen van zijn lichaam werden ingevroren voor verder onderzoek. Ustinovs resten werden verpakt in doeken doordrenkt met chloor, daarna in plastic verpakt en in een dicht gelaste stalen kist begraven.
KGB-agenten hadden de begraafplaats afgezet. Zijn weduwe ontving een beledigend bedrag aan roebels als compensatie voor haar verlies. Niet lang daarna stelde het Vector Instituut uit het bloed van Ustinov een nieuw biologisch wapen samen dat ze Marburg Variant U noemden, als een morbide eerbetoon aan Ustinov. Het was hen gelukt het virus zo te bewerken, dat het met Mirvraketten naar het westen verschoten kon worden, om daar hun afschuwelijk dodelijke werk te doen.
Kort daarop volgde de totale ineenstorting van de communistische Sovjet-Unie. Het Vector Instituut werd door President Gorbatjsov, en later door Boris Jeltsin, bevolen te stoppen met het testen en vervaardigen van biologische wapens. Het complex werd ontmanteld en voor regulier onderzoek ingezet. Verschillende artsen en onderzoekers van het Vector Instituut wachtten daar niet op en ontvluchtten de Sovjet-Unie, toen ze merkten dat er een omwenteling van de macht op handen was en het land voorgoed ineen dreigde te storten.
Een groot aantal ampullen met onder andere gevriesdroogd Marburg Variant U-virus is sinds die tijd spoorloos verdwenen uit het Vector Instituut.
* BSL4 is Bio Safety Level 4, het hoogste veiligheidsniveau voor laboratoria.