Succesvol debuteren: do's en don'ts volgens de genomineerden voor de Hebban Debuutprijs 2019
Als ik nog eens zou kunnen debuteren zou ik het anders doen
Eigenlijk zijn de meeste genomineerde debutanten heel tevreden met de manier waarop ze zijn gedebuteerd. Ze staan volledig achter hun verhaal, vonden het traject spannend en leerzaam en zouden het als ze het over mochten doen weer precies hetzelfde doen. ‘Debuteren is verrast worden door alles wat je overkomt. Juist die onvoorspelbaarheid en die confrontatie met nieuwe ervaringen maakte het voor mij zo bijzonder, leerzaam en rijk’, zegt Erik Betten, schrijver van de thriller Quarantaine. Een conclusie waarin de anderen zich ook kunnen vinden.
Het enige wat Herlinde Leyssens, die in mei vorig jaar debuteerde met haar roman Kongokorset, anders had willen doen, is eerder debuteren. Dan had ze meer tijd gehad om professionele schrijfervaring op te doen en had ze een heel oeuvre kunnen schrijven. ‘Maar ik sta sinds mijn achttiende op mijn eigen benen, en heb tot mijn vijftigste hard gewerkt voor brood met beleg op de plank (wat als debuterend auteur gewoon onmogelijk is).’ Tim Kamps, schrijver van De verschrikkelijke jaren tachtig, had ook wel eerder willen debuteren: ‘ik heb best wel last van uitstelgedrag, daardoor heeft het denk ik tien jaar langer geduurd.’ Toch is ook Herlinde heel blij dat haar droom uiteindelijk alsnog is uitgekomen. ‘Het leven loopt zoals het moet. Ik blijf ervan overtuigd dat mijn ontmoeting met Gabrielle Deman in het Afrika-archief voorbestemd was. Zonder haar inspirerende moed om voor haar meisjesdroom te gaan en Afrika te gaan ontdekken, zou ik nooit auteur zijn geworden.’
Je kunt alleen bij een reguliere uitgeverij echt debuteren
‘Natuurlijk niet!,’ vindt Aafke Romeijn, schrijfster van Concept M. Volgens haar bepaal je zelf wat je debuut is en waar het uitkomt. ‘Op papier, digitaal, bij een uitgever, uit je eigen printer: het is jouw feestje.’ Nadine Swagerman, die debuteerde met de YA-thriller Eén waarheid, deelt die mening: ‘Er zijn genoeg voorbeelden van schrijvers die een prachtig debuut hebben neergezet zonder de hulp van een reguliere uitgeverij.’ Mirthe van Doornik, schrijfster van Moeders van anderen, gelooft ook wel dat er pareltjes van zelf uitgegeven romans bestaan, maar ‘het probleem is dat ik ze als lezer niet zomaar tegenkom. Ik zie deze boeken niet in de winkel, ik lees er niet over in de kranten.’ Daarom is het volgens haar wel van groot belang om bij een reguliere uitgeverij aangesloten te zijn. Je bereikt er simpelweg een veel groter publiek mee. Dat belang ziet ook Erik Betten in. Als debutant bij een reguliere uitgeverij had hij het voordeel van goede redactie, marketing en distributie. ‘En de wetenschap dat zo’n uitgeverij de meeste manuscripten afwijst, leidt er wel toe dat de debuten die de schifting overleven, serieuzer worden genomen door de boekhandel en het brede publiek.’
Ondanks haar mening dat je ook kunt debuteren zonder dat je bij een reguliere uitgeverij bent aangesloten, is Aafke zich er wel van bewust dat selfpub-debutanten weinig tot geen aandacht krijgen. ‘In de muzieksector is dat ook lang zo geweest, totdat het voor muzikanten steeds makkelijker werd om zelf hun muziek digitaal uit te brengen (via Spotify bijvoorbeeld). Ik verwacht dan ook dat er nog een grote shift gaat plaatsvinden wanneer mensen steeds meer digitaal gaan lezen.’ Ook Herlinde denkt dat zolang lezers nog zweren bij papieren boeken, professionele uitgeverijen nog onontbeerlijk zijn om voor debutanten de weg vrij te maken naar zoveel mogelijk boekhandels. ‘Een boek dat niet wordt aangeboden, of waarvan de lezer niet weet dat het ergens op het wereldwijde web wordt aangeboden, wordt verkocht noch gelezen.’
Uitgeverijen zijn dus vooral handig vanwege de goede redactie, marketing en het grote bereik, maar zijn boeken die bij deze uitgeverijen verschijnen kwalitatief ook beter? Oliver Reps, schrijver van De dag die nooit komt, denkt van wel. ‘Domweg omdat een zichzelf respecterende uitgever uit de enorme stapel manuscripten die hij dagelijks krijgt toegestuurd alleen maar de beste selecteert. En vervolgens ook nog al zijn expertise inzet om het nog beter te krijgen. Als ik naar mijn eigen debuut kijk: het manuscript dat ik destijds naar Uitgeverij De Harmonie heb gestuurd had weliswaar potentie, maar was nog allesbehalve perfect. Samen hebben we er nog zo’n jaar aan moeten sleutelen om het publicabel te krijgen. En ik denk dat dat voor de meeste manuscripten van startende auteurs geldt. Want schrijven is ook een ambacht, en hoe minder ervaring je hebt, hoe meer een goede uitgever voor je kan doen.’
Een debuut is pas een succes als het in de bestsellerlijst staat
Mirthe van Doornik is het hier absoluut niet mee eens: ‘In een bestsellerlijst staan niet per definitie de beste of mooiste boeken. Het is een lijst die ontstaat door geluk en marktwerking, en lang niet altijd zegt dit iets over kwaliteit. Succesvol is een debuut wat mij betreft wanneer het lezers weet te raken.’ Arjan Alberts, schrijver van Natan Z., vult aan: ‘Een debuut is een eerste stap in een oeuvre. Je moet als schrijver bouwen aan je naamsbekendheid. Het lezerspubliek is helaas terughoudend met de keuze voor een boek van een debutant. Dat maakt dat het voor debutanten wel lastig is om een plek tussen de gevestigde namen te verwerven. Uitgeverijen en boekhandels kiezen immers voor de boeken waarvan ze denken dat ze het beste verkopen. Een boek van een debutant maakt alleen kans als het een aansprekend thema heeft en/of uitzonderlijk goed is. Naar mijn mening is een debuut een succes als het in retro-perspectief de opmaat is geweest naar een veelgelezen oeuvre van een auteur.’
Kasper van Beek, gedebuteerd met de thriller Vogelvrij, vraagt zich af wanneer een debuut een succes is. ‘Als het door de meeste mensen wordt gelezen? Of als het de meeste prijzen wint?’ Voor Kasper is zijn debuut een succes om het überhaupt in de winkel ligt, in Duitsland wordt uitgegeven en werd genomineerd voor de Gouden Strop en de Hebban Debuutprijs. Oliver Reps denkt dat het succes van een debuut wordt bepaald door de intrinsieke kwaliteit van het boek. ‘Is het de auteur gelukt om een goed boek te schrijven of niet? Ik denk dat de meeste auteurs hun debuut als succesvol zullen beschouwen als het voldoende erkenning krijgt, in welke vorm dan ook.’ Volgens Annabel Jonk, vorig jaar gedebuteerd met Desalnietbemind, is je debuut een succes als je als schrijver zelf tevreden bent over wat je hebt gecreëerd, ‘ook wanneer het een boek is waarvan je al schrijvend veel geleerd hebt en weet dat het een volgende keer anders moet.’
‘Iedereen kan roepen van niet’, zegt Carolien Spaans, schrijfster van het autobiografische non-fictie boek Doet sneeuw pijn, ‘maar ik was zielsgelukkig met mijn twee weken in de Bestseller 60. Het betekent dat mensen nieuwsgierig zijn, en geraakt, en dat erover wordt gesproken. Een boek schrijven kost bloed, zweet en tranen (in mijn geval vooral dat laatste) en dan is een medaille bij de finish fijner dan een klopje op je schouder.’ Toch blijft ook Spaans realistisch. ‘Er wordt steeds minder gelezen, en als je geen Peter Buwalda of Sonja Bakker bent is het gewoon ontzettend lastig.’
Je moet veel lezen om een goede schrijver te kunnen worden
‘Eens!,’ zegt Samantha Stroombergen, schrijfster van de debuutthriller De witte kamer. Ze verbaast zich er altijd over als auteurs zeggen nooit te lezen. ‘Ik denk dat je nooit je plafond bereikt en altijd kan streven naar betere kwaliteit. Lezen draagt daar enorm aan bij, vind ik.’ Ook Astrid Boonstoppel, begin dit jaar gedebuteerd met de YA-thriller Dit is hoe het ging, kan zich niet voorstellen dat je ooit goed zou kunnen schrijven zonder zelf veel te lezen. Zij heeft het net als Aafke Romeijn nodig om regelmatig te lezen om goed te kunnen schrijven. Aafke leert daarbij veel van haar grote voorbeelden, en krijgt inspiratie van andermans teksten. Erik Betten vult aan: ‘De beste boeken laten je de onderliggende structuur en keuzes van de schrijver vergeten en verleiden je met het verhaal. Waarna ik des te harder probeer om toch die werkwijze te fileren.’
Nadine Swagerman gelooft niet dat je geen goede schrijver kunt zijn als je weinig leest. ‘Maar ik denk zeker wel dat het helpt, omdat je veel van andere auteurs kunt leren, zoals wat wel en niet werkt.’ Maar even belangrijk als veel lezen is volgens Arjan Alberts een rijke fantasie. ‘Een verhaal bedenken en het creëren van een andere wereld leer je wellicht niet door veel te lezen, maar vaak verliezen mensen die lezen zich wel graag in een andere wereld. Schrijven is voor mij net als lezen, ik creëer een wereld waarin ik mezelf als lezer kan verliezen.’ Ook voor Herlinde Leyssens is lezen de ultieme manier om in de huid van andere mensen te kruipen, naar andere tijden en ruimtes te reizen. ‘Na elk boek voel ik me een rijker en wijzer mens, die de ander steeds beter wil begrijpen. De romans die daar het best in slagen, zijn mijn klassiekers. Daarom lees ik mezelf al 45 jaar te pletter.’
Schrijven kun je leren
‘Ja en nee’, is het antwoord van de meeste debutanten. ‘Het is fijn om handvatten te hebben qua vorm en structuur,’ vindt Carolien Spaans, maar belangrijker is het vinden van je eigen stem en verhaal. Wat maakt jou en wat je wil vertellen anders, beter, bijzonder? Eerlijk gezegd denk ik dat je zoiets niet kunt leren, maar dat het in je moet zitten. Ik heb jarenlang bij tijdschriften gewerkt, en de School voor Journalistiek is bijvoorbeeld geen garantie voor een goede pen. Terwijl iemand die nota bene als jurist werkte en nul les had gehad, het allergrootste talent bleek. Ze staat nu al maanden in de Bestseller 60 en heet Roxane van Iperen.’ Nadine Swagerman is het met Carolien Spaans eens dat je schrijven kunt leren, maar het vooral ook in je moet hebben: ‘Neem zingen als voorbeeld: iedereen kan trucjes en technieken leren om beter te zingen, maar dat betekent niet dat je net zo klinkt als Beyoncé.’ ‘Je hebt bovendien doorzettingsvermogen nodig om een heel boek te schrijven,’ voegt Samantha Stroombergen toe. ‘Het kan echt hard werken zijn, vooral als je voor de zoveelste keer met een rode pen door je tekst moet gaan.’ Annabel Jonk had vooral veel aan de kritische mensen om zich heen: ‘genadeloze redacteuren, meedogenloze vrienden en een dosis eigenwijsheid waren onderdeel van mijn leerproces. Voorwaarts stuntelen, vallen, opstaan… en weer doorgaan.’
Een vakopleiding of schrijfcursus kan volgens Oliver Reps van toegevoegde waarde zijn, maar die moet wel bij een persoon passen. ‘Veel schrijvers zijn eerder introvert dan extrovert, een daarboven ook nog eens autodidact, waardoor een schrijfopleiding niet altijd voor de hand ligt.’ Tim Kamps volgde een jaar de dramaschrijfopleiding aan de HKU en leerde daar best wat dingen die hij later kon gebruiken bij het schrijven van zijn debuut. ‘Ik ben er daarna vanaf getrapt, dus heb niet genoeg geleerd, maar toch!’
Erik Betten volgde geen schrijfopleiding of cursus, maar is wel dol op boeken over schrijven. ‘En dan vooral boeken over al die systemen en modellen voor verhaalstructuur die allemaal kloppen en die je allemaal ook weer een beetje moet vergeten als je aan de slag gaat.’ Voor stijl, dialogen, tempo etc. heb je volgens Betten naast enige aanleg vooral oefening nodig.
‘En goede kritiek. En meer oefening. En nog meer goede kritiek. Misschien tissues. Chocola eventueel. En dan nog meer oefening…’