Vertalersgeluktoernee: Houellebecq en de werkelijkheid - over het vertalen van realia
Door: Martin de Haan, vertaler
Praten of schrijven over een vertaling die je hebt gemaakt, heeft altijd iets bedrieglijks. Je kunt vertellen over de problemen waarop je bent gestuit, over woordspelingen, verwijzingen, lastige constructies, moeilijk te begrijpen passages, of over het belang van klank en ritme en de noodzakelijke (onvermijdelijke) verschillen tussen bron- en doeltaal. Het punt is alleen dat het allemaal achteraf praten is: de vertaling ligt er al, alle problemen zijn (als het goed is…) min of meer bevredigend opgelost en eigenlijk, om heel eerlijk te zijn, snap je als vertaler zelf ook niet meer waarom het nou zo moeilijk was. In het beste geval heb je, zoals ik zelf al jaren doe, je eigen vertaalkeuzes op het moment zelf zo goed mogelijk geannoteerd om later in elk geval nog een reconstructie te kunnen maken van de stappen die hebben geleid tot de definitieve vertaling. Vertalers krijgen vaak de vraag waarom ze iets zus of zo hebben vertaald, en vaak weten ze het zelf ook niet meer – wat allerminst betekent dat de gekozen oplossing slecht is. Sterker nog: juist de vraag waarom iets zus of zo is vertaald, duidt er (als het goed is…) al op dat er iets aan de hand moet zijn geweest waardoor de vertaler heeft moeten kiezen voor een ‘verschuiving’, zoals dat in de vertaalwetenschap heet: een oplossing die de schijn van identiteit tussen brontekst en doeltekst in elk geval oppervlakkig gezien doorbreekt. De enige manier om te begrijpen waarom de vertaler deze keuze heeft gemaakt, is zelf het hele proces opnieuw te doorlopen. En dat is dus ook wat vertalers achteraf vaak moeten doen als ze naar hun eigen keuzes kijken en géén aantekeningen hebben waarmee ze de gezette stappen kunnen reconstrueren.
Bij het vertalen van Serotonine, de zevende roman van Michel Houellebecq, ben ik zoals altijd op allerlei interessante problemen gestuit. Het feit dat ik nu al ruim twintig jaar zijn vaste vertaler ben, maakt natuurlijk uit: ik weet wat voor soort problemen me te wachten staan. In zijn geval: de typische toon, het gebruik van jargon en populaire uitdrukkingen of clichés, de verstrengeling van ernst en ironie, de verwijzingen naar de actualiteit en de wereld van nu. Maar sneller ga ik er helaas niet van vertalen. Misschien zelfs wel langzamer, want door die twintig jaar ervaring zie ik meer mogelijkheden die moeten worden afgewogen en allerlei verwijzingen en relaties met eerdere boeken die moeten worden gecheckt.
Een tijdrovend aspect bij het vertalen van Houellebecq zijn altijd de realia, de verwijzingen naar de werkelijke wereld. Dat begon al meteen in 1998 toen ik mijn eerste boek van hem vertaalde, Elementaire deeltjes, waarmee hij me dwong me te verdiepen in allerlei specialistische onderwerpen waar ik niet per se erg in thuis was, van New Age tot kwantummechanica. In de daaropvolgende boeken heb ik me onder andere moeten buigen over hengelsport, reclame, toeristenindustrie, economie, grootbeeldcamera’s, schildertechnieken, geweersoorten en ga zo maar door. Een speciale plaats onder de realia nemen de plaatsbeschrijvingen in. Houellebecq heeft in tegenstelling tot ikzelf een uitmuntend visueel geheugen en maakt daar gretig gebruik van, sowieso houdt hij ervan om de plaatsen van handeling sterk visueel neer te zetten. Dat betekent overigens niet dat de beschrijvingen altijd moeten kloppen met de werkelijkheid. Het levert me soms vermakelijke lezersbrieven op: een meneer die boos constateert dat ik een vertaalfout heb gemaakt omdat er bij het busstation van het Thaise Pattaya helemaal geen draaihekjes staan. Of een mevrouw die zegt dat de beschrijving van een Parijse zonsondergang niet kan kloppen, omdat het raam van het appartement in kwestie niet op het westen uitkijkt. Houellebecq verzucht over dat soort opmerkingen: ‘Mensen snappen niet hoe fictie werkt.’ De romancier mag de werkelijkheid volledig naar zijn hand zetten. Als hij vindt dat de Istmus van Kra maar tweeëntwintig kilometer breed is, terwijl zijn vertaler na een niet erg nauwkeurige meting met de meetlat op zestig uitkomt, mag de schrijver gewoon voet bij stuk houden. Maar Houellebecq is de kwaadste niet, dus we besloten het gemiddelde te nemen (dat toevallig ook ongeveer het juiste getal blijkt te zijn).
Maar meestal kloppen zijn plaatsbeschrijvingen wel. Hoe dan ook moet ik me er als vertaler een beeld van zien te vormen, want een vertaalfout zit in een klein hoekje. En het is lastig vertalen als je je niet precies kunt voorstellen hoe iets eruitziet. Gelukkig zijn er tegenwoordig digitale hulpmiddelen waarvan ik twintig jaar geleden alleen nog maar kon dromen. Vooral Google Street View is onmisbaar voor de vertaler die wil weten hoe een plaats die wordt beschreven er precies uitziet. Ter plekke een kijkje gaan nemen is natuurlijk nóg beter, maar meestal zal de uitgeverij of het Letterenfonds geen reisje naar Thailand willen bekostigen om de beschrijving van een misschien wel niet bestaand draaihekje kloppend te krijgen.
In Serotonine voert Houellebecq een aantal plaatsen op waarvoor ik het nodige onderzoek moest doen. Het begint al met het driekamerappartement dat de hoofdpersoon, Florent-Claude Labrouste, met zijn gehate Japanse vriendin Yuzu deelt op de negenentwintigste verdieping van de Parijse Tour Totem. Die woontoren, gelegen ‘midden tussen de andere torenflats in het Quartier de Beaugrenelle, recht tegenover het Île aux Cygnes’, wordt door Houellebecq (of liever gezegd Labrouste, die het verhaal in de ik-persoon vertelt) beschreven als ‘une espèce de structure alvéolée de béton et de verre posée sur quatre énormes piliers de béton brut, qui évoquait ces champignons d’aspect répugnant mais paraît-il délicieux que l’on appelle je crois des morilles’, en ik moest toch echt even een plaatje van het gebouw zien voordat ik het met een gerust hart in het Nederlands kon neerzetten als ‘een soort honingraatvormige structuur van beton en glas op vier enorme ruwbetonnen pilaren, die deed denken aan de weerzinwekkend ogende maar naar het schijnt overheerlijke paddenstoelen die geloof ik morieljes worden genoemd’.
Later neemt Labrouste zijn intrek in het Mercurehotel in de Avenue de la Soeur-Rosalie, vlak bij de Place d’Italie, het enige hotel dat hij kan vinden waar nog gerookt mag worden. Hij verkent de hele wijk rond het hotel en heeft er algauw zijn vaste wandelronde, met voor de vertaler allerlei details die moeten worden uitgezocht. Neem bijvoorbeeld de ingang van het hotel zelf, ‘curieusement constituée par un grand porche donnant sur une cour intérieure décorée destatues, un décor que l’on aurait plutôt imaginé dans un palace de rang moyen’ – hoe moeten we dat voor ons zien? Google Street View leerde me dat het met die poort wel meevalt, maar dat er inderdaad een soort binnenplaats (eerder voorplaats) is, met standbeelden boven op het hotel. Ik ben er later zelf nog wat foto’s gaan nemen in het kader van een langetermijnproject om zoveel mogelijk Houellebecqiaanse plaatsen in beeld te brengen.
Niet ver van het hotel zit brasserie O’Jules, waar Labrouste aandachtig het aanbod aan salades bestudeert: ‘Jules dans le Sud’, ‘Jules en Norvège’, ‘Jules à la ferme’, ‘Jules berger’… Het lijkt te kluchtig om waar te zijn, maar de brasserie blijkt echt te bestaan – waardoor een eventuele vernederlandsing van de hele situatie wat mij betreft niet meer aan de orde was. Ik kon tijdens het vertalen geen menukaart op internet vinden, maar heb bij mijn latere bezoek aan de buurt de eigenaar kunnen spreken, die inmiddels wist dat zijn zaak in de roman van Houellebecq voorkwam en me na enig zoeken nog een foto van het oude menu kon toesturen – met daarop keurig alle gerechten die in het boek genoemd worden.
En zo zijn er meer plekken die onderzocht moesten worden: het kasteel van Olonde, waarvan de beschrijving zonder plaatje echt niet te volgen en dus niet te vertalen was. Het stadje Falaise, waarvan ik de plattegrond nodig had om de beschreven situatie te begrijpen. Het afgelegen huis van Camille in de bossen bij het meer van Rabodanges. Het dorp Bagnoles-de-l’Orne met ‘het rare wit-rood geblokte torentje op hotel-restaurant La Potinerie du Lac (gespecialiseerd in tartiflettes), […] het curieuze belle-époquehuis met bontgekleurde bakstenen dat er bijna tegenaan stond [en] het gebogen bruggetje over de uiterste punt van het meer’: allemaal na enig zoeken teruggevonden op Street View, waarvan de visuele informatie in de meeste gevallen onmisbaar was voor een goede vertaling. Voor de woontoren bij de Porte de Choisy waarin Labrouste uiteindelijk een appartement koopt geldt dat misschien niet, maar het is wél nuttig om te weten dat Houellebecq daar zelf ook woont – en er foto’s van te hebben om de sfeer te proeven.
Hoe tijdrovend realia kunnen zijn voor een vertaler, blijkt tot slot nog wel uit de volgende anekdote. Nadat Houellebecq diverse ontwerpen voor de cover van de Nederlandse Serotonine had afgekeurd (waaronder een gestileerd vormgegeven hartje, het is tenslotte een liefdesroman) stelde ik voor iets te doen met het serotonine-molecuul, C₁₀H₁₂N₂O, dat grafisch mooi kan worden vormgegeven met de welbekende bolletjes en stokjes. Er kwam een ontwerp van Ron van Roon: een prachtig molecuul, maar in de verste verte geen serotonine (de uitgever vond het al prima). Er kwam een tweede ontwerp: nog prachtiger, maar nog altijd geen serotonine. De oorzaak bleek de voorbeeldtekening te zijn die ik in het begin had meegestuurd: daarop waren tien bolletjes zwart (de C-atomen) en twee bolletjes donkerblauw (de N-atomen), maar zowel de uitgever als de vormgever had het kleurverschil niet gezien. Dat bleek qua kleurstelling lastig te herstellen, vandaar dus dat het enige zichtbare N-atoom op het omslag (het andere verschuilt zich achter de naam Houellebecq) uiteindelijk wel zwart is gebleven, maar als enige bolletje glanzend is gedrukt. Het is nu een van de mooiste omslagen die ik ken, in zijn eenvoud bijna een Japanse prent.
Martin de Haan (Middelburg, 1966) werkte na zijn studies Frans en literatuurwetenschap enkele jaren aan een proefschrift over de poëzie van Raymond Queneau, maar zei in 1995 de wetenschap vaarwel om zelf literair actief te worden, als vertaler, criticus en essayist. Was lange tijd recensent Franse literatuur voor de Volkskrant, waarvoor hij nu in een vrijere rol schrijft. Auteur van talloze essays voor diverse Nederlandse en Vlaamse tijdschriften en van een boek over Michel Houellebecq (Aan de rand van de wereld: Michel Houellebecq), van wie hij ook de vaste vertaler is. Vertaalde ruim veertig boeken van o.a. Milan Kundera, Jean Echenoz, Régis Jauffret, Marcel Proust, Denis Diderot en Choderlos de Laclos. Sinds 2019 is hij ook actief als fotograaf. Voor zijn vertalingen werd De Haan bekroond met de Letterenfonds Vertaalprijs, de Dr. Elly Jaffé Prijs en de Filter Vertaalprijs.
Michel Houellebecq (1958) publiceerde essays en poëzie voordat hij zich in 1994 met de roman De wereld als markt en strijd opwierp als belofte van de Franse letteren. Die status bevestigde hij in 1998 met Elementaire deeltjes (Prix Novembre en Impact Dublin Literary Award), waarmee hij internationaal doorbrak. Sindsdien staat elke nieuwe Houellebecq-roman garant voor een seismische reactie tot ver buiten de literaire wereld: Platform (2005), Mogelijkheid van een eiland (2005), De kaart en het gebied (2010, Prix Goncourt), Onderworpen (2015) en Serotonine (2019).