Vertalersgeluktournee: Een literaire Tarantino
Door: Charlotte Pothuizen, vertaler
Ergens in 2018 las ik op aanraden van een vriendin Król, zoals De koning in het Pools heet. Ik vond het fantastisch, zo’n filmische roman had ik lang niet gelezen en het speelt zich ook nog eens af in een setting die geknipt voor me leek. Het is een veelzijdige roman, een combinatie van genres; een misdaadverhaal, maar ook een historische roman, vol symboliek en intertekstualiteit – een enorme uitdaging voor een vertaler. Wat was ik blij toen de redactrice van Nieuw Amsterdam de Duitse vertaling bleek te hebben gelezen en het ook een heel goed boek vond. Tegelijkertijd was ik bang dat ik wellicht te veel hooi op m’n vork had genomen als beginnend literair vertaler; het is geen makkelijk boek, met z’n Warschause dialect, Jiddisj, vele dialogen en ook innerlijke monologen. De nominatie voor de Europese Literatuurprijs kwam dus als een grote verrassing. Het werk van Szczepan Twardoch is in Polen al veelvuldig onderscheiden, maar De koning is pas zijn eerste boek dat in het Nederlands is vertaald. Vooral toen ik hoorde dat ook De Jacobsboeken van Nobelprijswinnares Olga Tokarczuk en vertaler, Karol Lesman, mijn vertaalmentor, op de longlist stonden, kon ik mijn geluk niet op.
Het was al een heel gelukkig vertaaljaar. Vertalersgeluk is mogen vertalen wat je zelf het liefste leest. Vertalen is werk dat veel tijd kost, dus het is heel prettig als je je maandenlang mag bezighouden met iets waar je ook als lezer veel plezier aan blijft beleven. De koning is zo’n boek. Je blijft lezen dankzij de actie, maar ook de achtergrond, het criminele en multiculturele Warschau van eind jaren dertig, is fascinerend. Het verhaal speelt zich af op een interessant kantelpunt, onheil dreigt, maar hoe het af zal lopen is nog niet duidelijk. Erg actueel in onzekere tijden als nu.
Het was een genoegen van alles uit te moeten zoeken: wapens, luxe auto’s, vooroorlogse cafés, legendarische personages, armoedige straatjes, de dieventaal en om de literaire verwijzingen uit te pluizen. Zo ook het ‘bedenken’ van dialogen, zoals onderstaand gesprek tussen de Joodse hoofdpersoon Jakub Shapiro en Bobiński, een journalist van een extreemrechtse krant. Hij gebruikt de vorm ‘pan jesteś’, wat het midden houdt tussen de beleefdheidsvorm en het informele ‘ty jesteś’, wat geringschattend kan overkomen, maar hier eerder wat teders heeft. Deze vorm hebben we in het Nederlands niet en ik heb voor ‘u bent’ gekozen. Ik hoop dat de Nederlandse lezer toch een dandy voor zich ziet die openlijk met Shapiro zit te flirten:
‘‘U bent een bijzonder mooie man,’ verbrak Bobiński het zwijgen.
‘Pardon?’ zei Shapiro verrast.
‘Bijzonder mooi. U hebt iets van een antiek beeld, die armen, die schouders; meneer Shapiro, uw gezicht hoeft helemaal niet semitisch te zijn, het kan evengoed Grieks zijn, toch?’
‘Hm, nou, ik weet het niet…’ antwoordde Shapiro.
‘Ik zeg het u. Als ik u zo zie, verslapt mijn vaste overtuiging dat Joden moeten worden gedwongen tot emigratie naar Madagaskar. Iets anders begint echter hard te worden.’
Shapiro proestte zijn koffie uit.’
Geweld staat in het boek centraal. Jakub Shapiro, een Joodse zwaargewicht bokser, is de rechterhand van maffiabaas Peet Kaplica, en ambieert de koning van Warschau te worden. In een vorig leven was hij een arme jongen die door zijn vader werd afgeranseld, maar hij heeft zich weten op te werken tot een succesvol crimineel met onweerstaanbaar sexappeal. Wanbetalers van Peet slacht hij af, tegenstanders ramt hij bruut in elkaar. Het lijkt wel een lofzang op de fysieke, mannelijke kracht. Een schoft, maar wel een verleidelijke, menselijke schoft.
‘Twee dagen later zat ik in Peets rode Chrysler op het klapstoeltje met mijn rug naar de rijrichting, en we rolden door Warschau, door dat andere, Poolse, christelijke Warschau dat ik niet kende, waar ik bang voor was, dat ik haatte, en waarvan ik deel zou gaan uitmaken, wat ik al wist terwijl ik in de auto zat met goj Kaplica en Jood Shapiro, die opgewonden waren van de drugs, de alcohol en het geweld. Ook ik voelde die opwinding.’
En ik ook. Het is een opwindend boek vanwege de mooie mannen en de erotische scènes, maar vooral vanwege het excessieve geweld. En dat was een verrassing – het naar het Nederlands omzetten van de knokscènes bleek ik het leukste te vinden aan het vertalen van deze literaire Tarantino. Ik stel me zo voor dat acteren voelt zoals het vertalen van De koning. Ik ging zo op in het vertalen dat ik ervan droomde; ik moest de boksring in maar had geen bitje. Ik had nooit gedacht dat geweld me zo zou kunnen fascineren.
Een voorbeeld van een passage waar ik met veel plezier aan heb gewerkt is de scène op de universiteit, waar Shapiro wraak komt nemen voor de zogenaamde gettobanken, collegebanken enkel voor Joodse studenten:
‘Jakub verkoopt de eerste een trap in zijn buik, geeft hem een opstoot tegen zijn kin, en het studentje met de Patria-pet duikelt als een lappenpop over de balkonbalustrade van het Auditorium Maximum, dondert op de lessenaars en leuningen en breekt beide armen.
Die armen moeten daarna in het gips en de rechter wordt met schroeven in elkaar gedraaid, en acht weken lang zal zijn moeder zijn kont moeten afvegen, net als vroeger.’
In het Pools duikelt de ‘studenciak’ over de balustrade, terwijl ‘student’ de normale vorm was geweest. De verkleiningsuitgang ‘ak’, die vooral in spreektaal wordt gebruikt, geeft het woord iets neerbuigends. De verteller staat duidelijk aan de kant van de aanvallers. Naar mijn gevoel heeft ‘studentje’ hetzelfde effect. Hij ‘dondert’ op de lessenaars: in het Pools stond ‘wali się’, neerstorten, hij maakt duidelijk een pijnlijke landing met het nodige lawaai.
Ik noemde al de setting: het criminele Warschau van voor de oorlog. Ik ken de stad goed, ik heb er jaren gewoond. Tijdens mijn studie en de jaren erna had ik me al enigszins verdiept in de gecompliceerde Pools-Joodse verhoudingen, maar de vooroorlogse Warschause onderwereld kende ik nog niet. Het was een feest om te lezen en te vertalen wat er zich allemaal afspeelde in ‘mijn’ stad, waar welke cafés en restaurants zaten, welke winkels... Mede daarom wilde ik de couleur locale in het boek zo veel mogelijk behouden, maar om de lezer een handje te helpen heb ik een verklarende woordenlijst aan het boek toegevoegd.
In het begin, tijdens mijn studie, woonde ik in de ulica Długa, tussen de Oude Stad en Muranów. Het is vlakbij de Nalewki, nu de Stare Nalewki, waar in De koning de hoofdpersonen Jakub Shapiro en Moisje Bernstein wonen. Voor de Tweede Wereldoorlog was dit het hart van de Joodse buurt, vol winkeltjes en bedrijvigheid; nu is het een stil straatje dat in het Krasińskipark doodloopt. Het is op een steenworp afstand van de ulica Tłomackie, waar vroeger café Metropol zat en waar Shapiro het een Joodse journalist betaald zet dat hij hem in de krant beledigd heeft:
‘‘Meneer Singer?’ vroeg Shapiro.
Singer nam Shapiro van top tot teen op met een blik vol verachting, antwoordde niet, draaide zich weer om naar de bar en ging verder met het drinken van zijn biertje.
‘Meneer Singer, we moeten praten,’ zei Shapiro.
Singer gaf geen sjoege.
‘Nou ja, dan niet…’ zei Jakub somber. Hij haalde zijn schouders op en ramde Singers hoofd tegen de bar.’
(Eigenlijk stond er in het Pools ‘nie reagował’, reageerde niet; veel neutraler dus. Hier probeer ik lokale (spreek)taal waarvoor ik elders geen goed equivalent heb gevonden te compenseren.)
Op het Tłomackie-plein stond de Grote Synagoge, ‘waar de cantor het waagde de Heer in het Pools te loven’ en die in 1943, na het neerslaan van de opstand in het getto van Warschau, werd opgeblazen. Nu staat er de Blauwe Wolkenkrabber. Op het Plac Bankowy beschieten in De koning de socialisten en nationalisten elkaar, en een stukje verderop zit de pasteitjeszaak waar Peet en Radziwiłek elke ochtend hun louche zaken bespreken.
In het Auditorium Maximum, de grote collegezaal waar Shapiro en zijn kameraden de Poolse studenten te grazen nemen, heb ik zelf ook wel eens hoorcollege gevolgd.
Daarna heb ik een tijdje in het noorden van Warschau gewoond, in Bielany, waar Shapiro en Ryfka in het bos oefenen met schieten. Daarop volgde een kamer in de ulica Sienna met uitzicht op het Cultuurpaleis; deze keer binnen de vroegere gettomuren, aan de kant van Wola. De Kercelak-markt waar Shapiro beschermingsgeld voor maffiabaas Peet int, bevond zich zo ongeveer tussen dit en mijn volgende adres - in arbeidersbuurt Koło. Daar rijdt Shapiro langs om de lijken van wanbetalers te dumpen in de leemgroeves. De laatste jaren in Warschau woonde ik in een betere buurt, in Mokotów; één metrohalte richting het centrum van het bordeel van Ryfka en drie metrohaltes in zuidelijke richting van Peets villa.
Hopelijk gaat Nieuw Amsterdam over tot aankoop van de vertaalrechten van Het koninkrijk, het vervolg op De koning, dat zich afspeelt in het na de opstand verwoeste Warschau. Ik ben heel benieuwd hoe het zal zijn om deze keer te vertalen vanuit vrouwelijk perspectief: dat van Ryfka.
Foto's door Charlotte Pothuizen, beeld Grote Synagoge van Wikipedia.
Charlotte Pothuizen (1982) studeerde Poolse literatuur en cultuur en Muziekwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam en de Uniwersytet Warszawski. Na haar studie werkte ze jarenlang als commercieel vertaler in Warschau. In 2015 nam ze deel aan een korte cursus literair vertalen Pools onder leiding van Karol Lesman, georganiseerd door de Vertalersvakschool. Aan het einde van dat jaar mocht ze samen met Karol Lesman en twee medecursisten De misdaad en het zwijgen van Anna Bikont vertalen. Sindsdien vertaalt ze vrijwel uitsluitend Poolse literatuur. Haar vertalingen van o.a. Hugo-Bader, Marcin Wicha en Maciej Miłkowski verschenen in het Tijdschrift voor Slavische Literatuur en Oogst en ze vertaalt romans van o.a. Szczepan Twardoch, Olga Tokarczuk en Włodzimierz Odojewski.
Szczepan Twardoch (Silezië, 1979) is publicist en vooraanstaand schrijver van romans en korte verhalen. Morfina en Drach zijn in het Duits en Frans vertaald en werden zeer goed ontvangen. De koning was een bestseller in Polen en Duitsland, is in beide landen bewerkt voor het theater en verscheen onlangs in Engelse vertaling. Canal+ is bezig met een serie op basis van de roman, onder regie van Jan P. Matuszyński (bekend van onder meer The Last Family).