Vertalersgeluktournee: Marianne Molenaar over 'Een schitterend wit'
Marianne Molenaar
Marianne Molenaar studeerde Scandinavische taal- en letterkunde in Groningen en Oslo. Op de lijst van door haar vertaalde werken staan romans van belangrijke Noorse schrijvers als Knut Hamsun, Per Petterson en Jon Fosse. Voor de vertaling Vader van Karl Ove Knausgård ontving ze in 2012 de Amy van Markenprijs, de vertaling De andere naam van Jon Fosse werd in 2020 genomineerd voor de Filter Vertaalprijs en verschillende romans van Knausgård en Fosse werden genomineerd voor de Europese Literatuurprijs.
Gevangen in Een schitterend wit van Jon Fosse
Door Marianne Molenaar
Heerlijk vond ik het altijd: een maagdelijk bestand, de eerste bladzijde van het te vertalen boek, en dan beginnen: woorden, zinnen, de tekst laten stromen. Daarna deze intuïtieve vertaling doorlezen, bewerken, corrigeren en zo langzamerhand tot een adequate, 'mooie' Nederlandse vertaling komen. Pas op het laatst lukte het me de Noorse bril af te zetten en de tekst puur als een in het Nederlands geschreven tekst te bekijken. Komisch genoeg bracht ik dan vaak nog een heleboel verbeteringen aan.
Die periode van bewerking vond ik altijd het boeiendst: hoeveel ruimte liet de tekst je, waar kon of moest je je van het origineel verwijderen of hoe dicht moest je erbij blijven. Genoten heb ik in deze fase altijd van vertalingen van Knut Hamsun: zijn rijke woordenschat, zijn genuanceerde en doelgerichte gebruik van de betekenis en gevoelswaarde van de woorden. Het was een zoektocht door Noorse en Nederlandse synoniemenwoordenboeken, puzzelen dus. Of neem de zinnen van Karl Ove Knausgård: lang, meanderend. In het Nederlands kun je zo lekker met zinsdelen schuiven waardoor er vaak een andere nadruk ontstaat en dat hielp enorm om de voor Nederlanders soms wat onduidelijke verwijzingen te ontrafelen. Mooi werk.
Bij vertalingen van Jon Fosse ligt dat anders. Zijn teksten laten weinig speelruimte toe met zijn herhalingen, cadans, ritme. Het vertalen van Fosses teksten is een unieke ervaring juist door die heel eigen stijl: geen bloemrijke bijvoeglijk naamwoorden, geen meanderende zinnen, integendeel. Kenmerkend voor Fosses teksten zijn een uiterst basaal taalgebruik met een beknopte woordenschat die doorgaans beperkt is tot concrete begrippen. Zijn zinnen zijn vaak kort en hij maakt weinig gebruik van bijzinnen. Kortom, een toegankelijke stijl waarvan de lezer snel in de ban raakt.
In Kvitleik of Een schitterend wit zoals de titel in het Nederlands luidt, zijn al deze kenmerken in ruime mate aanwezig. En net als in de 'Septologie'-boeken zit de lezer vanaf het eerste woord in het hoofd van de ik-figuur 'gevangen'. In dit boek is echter geen enkele opening naar de buitenwereld, geen gesprekjes met buurmannen of galeriehouders, geen hond waardoor de blik even naar buiten wordt gericht, niets dan malende gedachten over de situatie hier en nu. En zoals de lezer gevangen zit in het hoofd van de ik-figuur, zit de vertaler gevangen in zijn taalgebruik. 'En bil' is 'een auto', 'en veg' is 'een weg', 'et hus' is 'een huis', 'en sti' is 'een pad', rechttoe, rechtaan, woorden die weinig ruimte overlaten voor overwegingen en keuzemogelijkheden. Je zou wagen kunnen nemen, rijweg, een woning, voetpad, maar dan maak je een onnodige ingreep in de stijl van de schrijver, want er staat gewoon auto en huis. Zinnen als 'ik reed weg' en 'Maar als je zo woont, ja, dan moet je wel een auto hebben' laten weinig verschuivingen toe. Je kunt kiezen voor 'Maar je moet wel een auto hebben, ja, als je zo woont', maar dan komt de nadruk meer op de woonsituatie te liggen en minder op de auto, waar het de ik-figuur om gaat.
'Het lastigste van de vertaling van deze tekst vond ik dus niet het vertalen op zich. Het lastigste was om de tekst "los te laten".'
Het is grappig dat zo'n concreet verwoorde tekst met zo'n op spreektaal gebaseerde zinsbouw zo'n mystiek en magisch verhaal vertelt. Maar we zitten als lezer en vertaler 'gevangen' in het hoofd van de ik-figuur, in zijn gedachten. De ononderbroken innerlijke monoloog die in ons hoofd gevoerd wordt is normaal gesproken in de meest voor de hand liggende bewoordingen en korte zinnen gevat. In onze gedachten zeggen we niet 'ik neem de wagen', maar 'ik pak de auto', gebruiken we geen woorden als 'desalniettemin', maar 'toch'. Weinig speelruimte dus, een keurslijf bijna. En die enkele keer dat het uitdagend lijkt te worden voor de vertaler, als het taalgebruik iets overdrachtelijks lijkt te krijgen en de vertaling misschien een beetje vrijer kan, wordt dat direct weer onderbroken met de woorden 'maar dat is een manier van spreken': we blijven concreet hier diep in dit donkere bos waar een stralende gestalte rondloopt en een man in een zwart pak, maar met blote voeten!
Eigenlijk nauwelijks boeiende vertaalproblemen, dus. Een beetje zoeken moest ik tekenend genoeg voor het woordje 'sikkert' oftewel 'zeker', min of meer een stopwoordje van de ik-figuur. Het Nederlands heeft mooie uitdrukkingen als 'wis en waarachtig', maar ik wilde het woord 'zeker' behouden, want juist aan zekerheid ontbrak het in dit onzekere en wonderlijke gebeuren. Als vertaling bood zich natuurlijk 'vast en zeker' aan, maar grappig genoeg werkt dat niet na een ontkennende zin in het Nederlands; 'Mensen woonden er in elk geval niet in het huis, vast en zeker'. Een verrassende ontdekking, maar nauwelijks een groot probleem te noemen.
Het lastigste van de vertaling van deze tekst vond ik dus niet het vertalen op zich. Het lastigste was om de tekst 'los te laten'. Waar ik bij andere teksten op het laatst de vrijheid nam nog eens naar hartenlust te strepen en te veranderen in de Nederlandse tekst, stuitte ik hier al tijdens het corrigeren telkens op barrières: hier toch maar een 'maar' weg omdat er wel erg veel dicht op elkaar staan? Daar het woordje 'en' ter afwisseling vervangen door iets anders? De tekst wat vloeiender laten lopen misschien? Ik heb het geprobeerd, maar er elke keer van afgezien. Ik vond het uiteindelijk telkens weer een ontoelaatbare ingreep in het origineel. Het stond er zo, en dat had een reden. Wij lezers en vertaler zitten in het hoofd van iemand die op een winteravond alleen door een donker bos dwaalt en daarbij de meest merkwaardige dingen beleeft. Hij is moe, verdwaald, hij heeft het koud, krijgt honger en dorst, logisch dat zijn gedachten geen vloeiend lopend geheel vormen, dat ze stokken, malen, springen. De ik-figuur bevindt zich in een uitzonderlijke situatie die hij niet begrijpt en waar hij geen uitweg uit vindt, hij twijfelt, (hij) vraagt zich verbaasd dingen af, denkt tijdens al zijn ronddwalen in cirkels. Dit hele proces wordt onderstreept door de stijl. De tekst is geen vloeiend geheel, de zinnen hebben iets stokkends, er valt een pauze na elke gedachtesprong:
'Maar waar was de gedaante gebleven. Was ze zomaar verdwenen. Opgelost. Zomaar opeens. Ze kwam langzaam en verdween plotseling. Wat gebeurt hier, diep in het bos, in de zwarte duisternis waar bomen staan, waar witte sneeuw ligt, op de takken en op de grond tussen de bomen. Dat is alles wat er is. Dat en ik.'
Én wij als lezers en vertaler. En met de ik-figuur zijn ook wij gevangen, gevangen in deze tekst, in dit verhaal, in dit merkwaardige, mystieke, wonderbaarlijke avontuur. Ikzelf laat me intussen graag vangen in Fosses teksten, ik lijd vol overgave aan het stockholmsyndroom.
Een schitterend wit
Jon Fosse, vertaald uit het Noors door Marianne Molenaar
Een man rijdt in zijn auto zonder te weten waar hij heen gaat. Hij slaat afwisselend linksaf en rechtsaf en komt ten slotte in een bos op een weg met diepe sporen. Hij stopt pas als de auto vast komt te zitten in de modder en niet meer voor- of achteruit kan. Het begint te sneeuwen, het wordt donker en koud, maar in plaats van hulp te halen, loopt de man een pad in het bos af – ook al is het zo donker geworden dat hij tussen de bomen nauwelijks iets meer kan zien; ook al weet hij dat het dwaas is om te doen.
Vertalersafbeelding: © via Nederlands Letterenfonds